In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2022 uitspraak gedaan over de aanvaarding van de bevoegdheid inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid over twee minderjarigen, die verblijven in Frankrijk. De zaak betreft de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], waarvan het ouderlijk gezag in beginsel bij de ouders berust, maar geschorst is door de Franse kinderrechter. De kinderrechter in Rotterdam heeft vastgesteld dat de Franse kinderrechter op 25 oktober 2021 verzocht heeft om de bevoegdheid over de minderjarigen aan te nemen, in overeenstemming met artikel 15 van de Brussel II-bis verordening. Dit verzoek is gedaan omdat de ouders van de minderjarigen in Nederland verblijven en de kinderen zo spoedig mogelijk naar Nederland moeten worden overgebracht.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de bijzondere band van de minderjarigen met Nederland erkend, gezien hun Nederlandse nationaliteit. De ouders hebben ingestemd met het verzoek om de bevoegdheid aan te nemen. De kinderrechter heeft echter ook gewezen op de complicerende factor dat het systeem van kinderbeschermingsmaatregelen in Frankrijk verschilt van dat in Nederland. Daarom is het noodzakelijk om de Franse kinderbeschermingsmaatregelen om te zetten naar het Nederlandse recht, zodat de minderjarigen een passende plek in Nederland kunnen krijgen.
De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarigen en om advies te geven over de omzetting van de Franse maatregelen naar Nederlandse maatregelen. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 1 juli 2022, met de opdracht aan de Raad om uiterlijk twee weken voor deze datum de benodigde informatie aan de kinderrechter te verstrekken. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022, en schriftelijk vastgesteld op 25 februari 2022.