ECLI:NL:RBROT:2022:1592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
ROT 22/688
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van woningsluiting wegens overtreding van de Opiumwet zonder voldoende noodzaak

Op 1 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de woningsluiting van een verzoekster in Hellevoetsluis. De burgemeester had op 4 februari 2022 besloten om de woning van verzoekster voor zes maanden te sluiten vanwege een overtreding van de Opiumwet. Dit besluit volgde op de aanhouding van de partner van verzoekster, die op 15 december 2021 in de woning werd aangehouden op verdenking van witwassen. Tijdens de doorzoeking van de woning werden aanzienlijke hoeveelheden harddrugs en andere verboden middelen aangetroffen.

Verzoekster maakte bezwaar tegen het besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 17 februari 2022 werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had aangetoond dat de sluiting van de woning noodzakelijk was. De motivering van de burgemeester richtte zich voornamelijk op de algemene noodzaak tot sluiting van drugspanden, zonder specifiek in te gaan op de situatie van verzoekster.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bewijs was van overlast of een 'loop' naar de woning en dat er geen eerdere meldingen waren van drugsgerelateerde activiteiten. Daarom werd het bestreden besluit geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd bepaald dat de burgemeester het griffierecht aan verzoekster moest vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/688

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster

en

de burgemeester van Hellevoetsluis, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Yavuzyiğitoğlu,).

Procesverloop

Met het besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder heeft verweerder de woning van verzoekster voor de duur van zes maanden gesloten vanwege een overtreding van de Opiumwet.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Verzoekster woont in de woning aan de [adres]
(de woning). De partner van verzoekster, [naam] ([naam]), is de eigenaar van deze woning. Op 15 december 2021 is [naam] op verdenking van witwassen aangehouden in de woning en heeft de politie de woning doorzocht. In de woning is, onder andere, het volgende aangetroffen: 164,5 gram amfetamine, een zakje hasj, 2 (medische) weegschalen, een zakje lege ampullen, een kartonnen doos met enkele honderden lege gripzakjes en een busje pepperspray. De politie heeft haar bevindingen vastgelegd in een bestuurlijke rapportage van 5 januari 2022 en een aanvullende bestuurlijke rapportage van 5 februari 2022.
1.2
Bij besluit van 19 januari 2022 heeft verweerder aan verzoekster een voornemen gestuurd om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten. Op 27 januari 2022 heeft verzoekster haar zienswijze daaromtrent kenbaar gemaakt tijdens een zienswijze gesprek. Verzoekster heeft bij e-mail van 31 januari 2022 haar zienswijze aangevuld. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de woning vanaf 14 februari 2022 gesloten voor de duur van zes maanden. Verweerder heeft aan deze sluiting ten grondslag gelegd dat op basis van de constateringen van de politie aannemelijk is dat sprake was van handel in verdovende middelen vanuit de woning. In de woning is een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen en verweerder vindt het niet aannemelijk dat deze voor eigen gebruik zijn. Verweerder acht de sluiting van de woning aangewezen omdat drugs-gerelateerde activiteiten veelal overlast veroorzaken en het woon- en leefklimaat en het veiligheidsgevoel van om omwonenden aantasten. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om op grond van bijzondere omstandigheden van zijn beleid af te wijken.
3. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het primaire besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Zij voert aan dat de zienswijze-procedure niet correct is uitgevoerd, omdat [naam] niet is gehoord. Als dit wel was gebeurd, was gebleken dat hij degene is die in verband kan worden gebracht met de aangetroffen verboden middelen. De rol van verzoekster is een andere dan die van [naam] en zij kan daarom niet als eigenaar van de woning verantwoordelijk worden gehouden voor wat er in die woning gebeurt. Daarnaast stelt verzoekster dat de sluiting van de woning disproportioneel is en getuigt van onevenredige hardheid. Van een verstoring van de openbare orde is volgens verzoekster geen sprake geweest.
4. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
Bevoegdheid
5. Niet is in geschil dat in de woning een handelshoeveelheid verdovende middelen is aangetroffen. Dit betekent dat verweerder bevoegd was tot sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan.
Noodzaak van de sluiting
6.1.
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
6.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de noodzaak tot sluiting van de woning voornamelijk motiveert door te verwijzen naar de noodzaak van sluitingen van drugspanden in het algemeen. De vraag is echter of er een noodzaak is om deze specifieke woning te sluiten.
6.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. Weliswaar is in de woning een handelshoeveelheid verdovende middelen aangetroffen, maar uit de bestuurlijke rapportage volgt niet dat de aanwezigheid van drugs in de woning heeft geleid tot overlast en/of aantasting van de leefomgeving en/of het veiligheidsgevoel van omwonenden. Daarnaast is niet gebleken van eerdere meldingen van drugsgerelateerde activiteiten in de woning en was er in de laatste vijf jaar geen sprake van antecedenten van [naam], en – naar de voorzieningenrechter aanneemt – ook niet van verzoekster, met betrekking tot de Opiumwet. Verder is, anders dan verweerder heeft geconcludeerd, uit de zienswijze van verzoekster, niet gebleken van ‘loop’ naar de woning. In de zienswijze heeft verzoekster verklaard dat geen sprake is van drugsverkeer van klanten, maar alleen van ‘vaste mensen’. Ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat zij dit wat ongelukkig heeft geformuleerd en dat zij met ‘vaste mensen’ vrienden en familie bedoelt, die haar in de woning bezochten. Dit komt de voorzieningenrechter op voorhand niet onaannemelijk voor, ook omdat er verder geen aanwijzingen voor handel en/of overlast zijn. Verweerder heeft dit kennelijk verder ook niet laten onderzoeken. Daarbij zijn de drugs in beslag genomen en zit [naam] in voorlopige hechtenis. De gang van zaken in de strafzaak lijkt erop te wijzen dat hij voorlopig nog in voorlopige hechtenis blijft zitten; volgens verzoekster is er een proforma-zitting in de strafzaak op 29 maart 2022.
7. Voor de voorzieningenrechter staat vast dat er een handelshoeveelheid harddrugs in de woning is aangetroffen. Er is niet gebleken van overlast of een ‘loop’ naar de woning en er is geen sprake van antecedenten of eerdere meldingen met betrekking tot de Opiumwet. Als de voorzieningenrechter alle informatie uit het dossier bij elkaar optelt, vindt zij dat er onvoldoende ligt om een woningsluiting noodzakelijk te achten. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.