In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 februari 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) om de ondertoezichtstelling van drie kinderen te laten overdragen aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland. De ouders van de kinderen exerceren het ouderlijk gezag, en de kinderen zijn sinds 2019 onder toezicht gesteld. De GI verzocht om de vervanging van de instelling omdat er zorgen waren over de medewerking van de moeder aan de hulpverlening en de stabiliteit van de thuissituatie bij de vader. De GI JB Gelderland voerde verweer en stelde dat de opvoedingssituatie bij de vader voldoende stabiel was en dat hulpverlening vanuit Gelderland moeilijk te realiseren was.
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en vastgesteld dat er onvoldoende redenen waren om de ondertoezichtstelling over te dragen. De zorgen rondom de opvoedsituatie bij de moeder waren te groot, en er was tot op heden weinig vooruitgang geboekt in de hulpverlening. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen en benadrukt dat het aan de GI is om te overwegen hoe de ondertoezichtstelling voortgezet kan worden of dat er naar een afsluiting toegewerkt kan worden. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en er staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.