ECLI:NL:RBROT:2022:1634

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/10/622406 HA ZA 21-651
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een relatiebeding en boete wegens overtreding daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Fidor Accountants en Advies B.V. en een gedaagde, die in deze procedure wordt aangeduid als [naam gedaagde]. Fidor vorderde onder andere een verbod voor de gedaagde om werkzaamheden te verrichten voor bepaalde relaties gedurende een periode van twee jaar, alsook betaling van een boete van € 95.000,- wegens overtredingen van een relatiebeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst van opdracht tussen partijen per 1 januari 2021 is geëindigd, en dat de gedaagde in strijd heeft gehandeld met het relatiebeding door werkzaamheden voor relaties van Fidor te verrichten. De rechtbank heeft de vordering van Fidor grotendeels toegewezen, waarbij de gedaagde is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 70.000,- aan boetes en is opgedragen om zijn werkzaamheden voor de in de dagvaarding genoemde relaties te staken. Tevens is een dwangsom van € 500,- per dag opgelegd voor iedere dag dat de gedaagde in gebreke blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zaak-/rolnummer: C/10/622406 HA ZA 21-651
uitspraak: 2 maart 2022
vonnis van de enkelvoudige kamer, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Fidor Accountants en Advies B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. van Gastel,
tegen:
[naam gedaagde],h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.P. Hellinga.
Partijen worden hierna aangeduid als Fidor respectievelijk [naam gedaagde].

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken waarvan de rechtbank kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 8 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de aktes tot rectificatie namens Fidor d.d. 27 oktober 2021 en 14 januari 2022;
  • de oproepingsbrieven van deze rechtbank;
  • de aantekening van de griffier dat de mondelinge behandeling op 14 januari 2022 heeft plaatsgevonden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1
Op 22 november 2018 is tussen Fidor enerzijds en de vennootschap onder firma Rovame-ACN anderzijds overeenstemming bereikt over de aankoop door Fidor van een deel van de cliëntenportefeuille van Rovame-ACN per 1 januari 2019. [naam gedaagde] was één van de vennoten van Rovame-ACN. Het overgenomen deel van de cliëntenportefeuille had een totale omzetwaarde van € 52.785,-. De koopprijs bedroeg € 25.000,-.
2.2
Op 18 december 2018 is tussen Fidor en [naam gedaagde] een overeenkomst van opdracht gesloten, eveneens ingaande per 1 januari 2019. De opdracht luidde: het verstrekken van fiscale adviezen aan cliënten van Fidor, het fungeren als fiscale vraagbaak binnen Fidor en het organiseren en uitvoeren van fiscale educatie voor werknemers van Fidor.
2.3
Wederom per 1 januari 2019 heeft [naam gedaagde] de eenmanszaak [naam gedaagde] Belastingadvies opgericht.
2.4
Bij brief van 5 december 2019 heeft [naam gedaagde] de overeenkomst van opdracht met Fidor opgezegd per 5 januari 2020. In weerwil van deze opzegging is [naam gedaagde] tot in januari 2021 werkzaamheden voor (de klanten van) Fidor blijven verrichten.
2.5
Op 12 januari 2021 heeft [naam gedaagde] een e-mailbericht verstuurd aan cliënt [naam 1] (hierna: [naam 1]). Dit e-mailbericht luidt – voor zover relevant –:
“Bijgaand zend ik je de gevraagde jaarstukken 2018 separaat per B.V.
Omdat ik inmiddels niet meer bij en voor Fidor werkzaam ben verzoek ik je eventuele toekomstige mail te richten aan mijn nieuwe emailadres [e-mailadres]
Ik zal met Fidor overleggen of ik in de toekomst de werkzaamheden voor [naam 1] kan blijven uitvoeren. […]. En aangezien mijn relatiebeding per 1 januari jl. is afgelopen kan ik weer voor [naam 1] werken voor eigen rekening.”
2.6
Per 27 mei 2021 heeft Fidor [naam gedaagde] de toegang tot haar belastingaangifteprogramma Nextens en tot [naam gedaagde] zakelijke e-mailaccount van Fidor ontzegd.

3..Het geschil

3.1
Fidor vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [naam gedaagde] te gebieden binnen twee weken na dit vonnis de in
randnummer 21 van de dagvaarding genoemde relaties schriftelijk te berichten
dat hij met onmiddellijke ingang niet langer werkzaamheden voor die relaties mag
verrichten gedurende de termijn van twee jaar dat het relatiebeding na 1 januari 2021 van
toepassing is, onder gelijktijdige verzending van een afschrift daarvan aan Fidor, alsmede
b. [naam gedaagde] te gebieden gedurende de termijn van twee jaar dat het relatiebeding na
1 januari 2021 van toepassing is de werkzaamheden voor de in randnummer 21 van
de dagvaarding genoemde relaties onmiddellijk te staken en gestaakt te houden,
ter zake het onder a. en b. gevorderde op straffe van een dwangsom van € 1.000,
-voor
iedere dag dat gedaagde na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft;
c. [naam gedaagde] te veroordelen om binnen één week na dit vonnis aan Fidor te betalen het bedrag van € 95.000,-;
d. [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten met wettelijke rente en de nakosten.
3.2
Fidor legt aan haar vordering ten grondslag dat [naam gedaagde] artikel 8 lid a en b van de overeenkomst van opdracht heeft overtreden. [naam gedaagde] heeft negen keer een overtreding begaan, waardoor hij in totaal € 45.000,- aan contractuele boete verschuldigd is geworden. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met € 1.000,- per dag dat de overtredingen hebben voortgeduurd. Laatstgenoemd deel van de boete heeft Fidor om haar moverende redenen beperkt tot € 50.000,-. In totaal dient aldus een bedrag van € 95.000,- aan Fidor te worden betaald.
3.3
[naam gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist. Op wat hij in dat verband heeft aangevoerd wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

4..De beoordeling

Overeenkomst van opdracht

4.1
Allereerst zal moeten worden beoordeeld per wanneer de overeenkomst van opdracht tussen partijen tot een einde is gekomen. Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst niet is geëindigd op 5 januari 2020. Overleg tussen partijen heeft ertoe geleid dat [naam gedaagde] zijn werkzaamheden voor Fidor ook na die datum heeft voortgezet. Volgens Fidor is afgesproken dat [naam gedaagde] zijn werkzaamheden zou voortzetten c.q. afbouwen totdat Fidor een andere fiscalist zou hebben aangetrokken, wat op 1 januari 2021 het geval was. [naam gedaagde] stelt dat er op 1 januari 2021 nog geen einde aan de (voortgezette) opdracht was gekomen. Volgens hem is er nooit een officiële opzegging door Fidor geweest, zijn de cliënten niet geïnformeerd dat hij niet langer voor Fidor werkzaam was, heeft hij ook na 1 januari 2021 nog werkzaamheden voor Fidor verricht en had hij tot 27 mei 2021 nog toegang tot de systemen van Fidor en tot zijn werkaccount gehad.
4.2
Met Fidor is de rechtbank van oordeel dat de samenwerking / de overeenkomst van opdracht per 1 januari 2021 is geëindigd. Op deze datum is bij Fidor een nieuwe fiscalist in dienst getreden: [naam 2]. Dat niet alleen Fidor, maar ook [naam gedaagde] zelf ervan uitging dat de opdracht was geëindigd, blijkt uit het eigen e-mailbericht van [naam gedaagde] aan [naam 1] van 12 januari 2021 (rov. 2.5). Het volgt ook uit [naam gedaagde] laatste factuur aan Fidor, waarbij [naam gedaagde] over de maand januari 2021 nog een laatste 3,25 uur aan werkzaamheden heeft gedeclareerd. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat
[naam 3] van de Belastingdienst op 15 april 2021 nog een e-mailbericht naar
[naam gedaagde] heeft gestuurd over een oude zaak. In lijn met het geëindigd zijn van de opdracht heeft [naam gedaagde] dit mailbericht van de belastingdienst (over een oude zaak) doorgestuurd aan de nieuwe fiscalist [naam 2]. Al met al kan het verweer van
[naam gedaagde] dat hij in elk geval nog tot 28 mei 2021 voor Fidor werkzaam was en er om die reden geen sprake kan zijn van overtreding van het relatiebeding van artikel 8 niet opgaan.
Inhoud van het relatiebeding
4.3
Partijen zijn voorts verdeeld over de inhoud van het relatiebeding zoals opgenomen in artikel 8 van de overeenkomst van opdracht. Dit artikel luidt als volgt:
“Het is Opdrachtnemer verboden gedurende een periode van 24 maanden na beëindiging van de opdracht zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Opdrachtgever:
a. werkzaam te zijn ten behoeve van bedrijven of personen die op het moment van beëindiging van de overeenkomst dan wel gedurende twee jaren voorafgaand aan deze beëdiging cliënt van Opdrachtgever of een daarmede gelieerde onderneming zijn geweest (hierna: “relaties”), op welke wijze dan ook, direct of indirect, hetzij tegen vergoeding, het zij om niet;
b. de sub a bedoelde relaties direct of indirect in zijn eigen of in het belang van derden te benaderen teneinde hen te bewegen de relatie met Opdrachtgever of een daarmee gelieerde onderneming te beëindigen ten behoeve van een concurrent of zich zelve. De Opdrachtnemer dient zich in het algemeen te onthouden van iedere activiteit die de relatie tussen de opdrachtgever en haar relaties in negatieve zin zou kunnen beïnvloeden.
Indien Opdrachtnemer in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in dit artikel handelt, zal hij, in afwijking van het bepaalde in artikel 7:650 leden 3, 4 en 5 BW aan Opdrachtgever zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, voor ieder overtreding een niet voor rechterlijke matiging of compensatie (zijdens Opdrachtnemer), vatbare boetes verbeuren ten bedrage van € 5.000 en een bedrag van € 1.000 voor elke dag dat de overtreding voortduurt nadat deze zich het eerst heeft voortgedaan, onverminderd het recht van opdrachtnemer om daarnaast volledige schadevergoeding te vorderen.”
Voor zover [naam gedaagde] zich erop beroept dat hij na 1 januari 2021 geen werkzaamheden voor relaties van Fidor heeft verricht
zonder haar wetenschap, kan dit hem niet baten. Gelet op de tekst van artikel 8 is eventuele wetenschap aan de zijde van Fidor niet relevant. Relevant is slechts of Fidor (schriftelijk) toestemming heeft gegeven en dat is niet het geval.
Voor zover Fidor bepleit dat artikel 8 naast de onderdelen a) en b) nog een derde, zelfstandig ge-/verbod behelst, waarbij het niet van belang is of [naam gedaagde] werkzaamheden heeft verricht of relaties heeft benaderd om hen te bewegen bij Fidor weg te gaan, wordt dit verworpen. Het is Fidor geweest die de overeenkomst heeft opgesteld en in artikel 8 worden duidelijk twee met aparte letters aangeduide gronden genoemd. De zin na de b-grond kan dan niet achteraf als een zelfstandige grond worden aangevoerd c.q. uitgelegd, te meer niet nu dat een aanzienlijke uitbreiding van de omvang van het relatiebeding zou vormen. In het navolgende zal dus telkens alleen aan de gronden a) en b) van artikel 8 worden getoetst.
Relatie Viaduin B.V.
4.4
Ter zitting heeft Fidor aangegeven haar vordering met betrekking tot deze relatie niet langer te handhaven zodat deze post geen inhoudelijke beoordeling behoeft.
Relatie Stortemelk Beheer B.V.
4.5
Bij e-mailbericht van 23 maart 2021 heeft [naam 4] zowel privé als namens Stortemelk Beheer B.V. de relatie met Fidor beëindigd. Fidor heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd hoe en wanneer [naam gedaagde] het relatiebeding zou hebben overtreden. De enkele opzegging door [naam 4] is hiertoe niet voldoende. De vordering wordt op dit onderdeel dan ook afgewezen.
Relaties [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2]
4.6
Bij e-mailbericht van 28 april 2021 heeft [naam 5] medegedeeld dat hij de administratieve en fiscale zaken van zijn BV’s niet langer door Fidor laat behartigen. Zijn nieuwe adviseur ([naam gedaagde]) zou met ingang van 1 mei 2021 ook de salarisadministratie overnemen. Bij e-mailbericht van 25 mei 2021 heeft [naam 5] zijn terugkeer naar [naam gedaagde] nader toegelicht. Deze toelichting komt erop neer dat [naam 5] al sinds 1978 door [naam gedaagde] is bediend en dat hij [naam gedaagde] zelfs heeft aangewezen als zijn executeur testamentair.
Ook hier geldt dat Fidor onvoldoende heeft onderbouwd (zijn stelling) dat [naam gedaagde] het relatiebeding heeft geschonden. De enkele omstandigheid dat een relatie ervoor kiest terug te keren naar c.q. te blijven bij zijn (vorige) fiscalist ([naam gedaagde]), betekent niet automatisch dat [naam gedaagde] die relatie heeft benaderd om deze te bewegen de relatie met Fidor te beëindigen. Dat [naam gedaagde] daadwerkelijk werkzaamheden voor (de BV’s van) [naam 5] heeft verricht is niet gesteld of gebleken. Ook dit deel van de vordering komt gelet op het voorgaande niet voor toewijzing in aanmerking.
Relatie [naam bedrijf 3]
4.7
Inzake deze relatie verwijst Fidor naar het onder 2.5 geciteerde e-mailbericht van 12 januari 2021. [naam gedaagde] ontkent niet dat hij het bewuste e-mailbericht heeft verstuurd, maar stelt dat hij geen werkzaamheden ten behoeve van [naam 1] heeft verricht en evenmin het initiatief heeft genomen om [naam 1] te benaderen teneinde hem te bewegen de relatie met Fidor te beëindigen: hij heeft slechts geantwoord op een verzoek namens [naam 1] waarin om de eindbalansen 2018 werd gevraagd.
Het moge zo zijn dat [naam gedaagde] met zijn mailbericht reageerde op een eerder mailbericht van de zijde van c.q. namens [naam 1], maar dat neemt niet weg dat
[naam gedaagde] [naam 1] expliciet verzoekt om eventuele toekomstige mail te richten aan zijn nieuwe e-mailadres en daar ten onrechte bij vermeldt dat hij sinds 1 januari 2021 weer voor eigen rekening voor [naam 1] kan werken. Dit levert onmiskenbaar een schending op van artikel 8 onder b, waardoor [naam gedaagde] een boetebedrag van € 5.000,- verschuldigd is geworden aan Fidor.
Relaties [naam bedrijf 4], Uiterton Consultancy B.V., [naam stichting] en Maretaal
4.8
Bij e-mailbericht van 5 januari 2021 heeft [naam 6] namens de hierboven genoemde (rechts)personen de relatie met Fidor per 1 januari 2021 beëindigd. In een latere verklaring (overgelegd als productie 16 bij antwoord) schrijft [naam 6] dat hij geen enkele opdracht heeft verstrekt aan [naam gedaagde] anders dan het optuigen van een salarisadministratie voor zijn stichting
(rechtbank: [naam stichting])en Uiterton Consultancy en het verzorgen van een dividendbesluit, dit laatste volgens [naam gedaagde] ter zitting voor [naam bedrijf 4]. Ter zitting heeft [naam gedaagde], anders dan in de conclusie van antwoord, erkend dat deze werkzaamheden onder het relatiebeding vallen.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om drie overtredingen en niet om meer zoals door Fidor bepleit. Fidor heeft immers op geen enkele wijze onderbouwd dat ook voor de andere entiteiten werkzaamheden zijn verricht. Dat Fidor door de opzegging de inkomsten van alle vier de entiteiten mist, maakt dit oordeel niet anders. Het gaat immers om overtredingen van het relatiebeding. Gelet op het voorgaande heeft [naam gedaagde] ten aanzien van deze relaties in totaal voor een bedrag van € 15.000,- aan boetes verbeurd.
4.9
Volgens Fidor zijn er daarnaast boetebedragen verschuldigd geworden wegens het voortduren van de overtredingen. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat dit met name betrekking heeft op de werkzaamheden ter zake van de salarisadministratie(s) nu het verzorgen van een dividendbesluit naar zijn aard een eenmalige overtreding betreft. In het midden kan blijven of moet worden uitgegaan van de maand maart 2021 als begindatum van de werkzaamheden zoals [naam gedaagde] stelt of van 5 januari 2021 (de datum van het mailbericht waarin [naam 6] de samenwerking met Fidor heeft beëindigd). Ook wanneer veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van een periode van tussen de twee en drie maanden dat de overtreding(en) heeft/hebben voortgeduurd, wordt het bedrag van € 50.000,- waartoe Fidor dit deel van haar vordering heeft gemaximeerd overschreden. Laatstgenoemd bedrag zal worden toegewezen.
Vorderingen sub a) en b)
4.1
De vordering om – kort gezegd – [naam gedaagde] te veroordelen brieven te sturen aan de in randnummer 21 van de dagvaarding genoemde relaties inhoudende dat hij voor hen geen werkzaamheden (meer) mag verrichten, wordt bij gebrek aan belang afgewezen. Gelet op wat hierboven onder 4.4 tot en met 4.9 is overwogen zijn genoemde relaties ondertussen genoegzaam bekend met het gegeven dat [naam gedaagde] gehouden wordt aan het relatiebeding.
4.11
Het gevorderde verbod om gedurende de termijn van 2 jaar dat het relatiebeding na 1 januari 2021 van toepassing is de werkzaamheden voor de meergenoemde relaties onmiddellijk te staken en gestaakt te houden wordt toegewezen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat met name ten aanzien van relatie [naam 1] niet geheel duidelijk is geworden of door [naam gedaagde] nog werkzaamheden worden verricht.
Dwangsom
4.12
De gevorderde dwangsom wordt eveneens toegewezen. Door [naam gedaagde] is nog aangevoerd dat geen dwangsom kan worden toegewezen naast de verbeurde boetes, maar dat miskent dat de gevorderde boetebedragen betrekking hebben op het verleden, terwijl de gevorderde dwangsom betrekking heeft op de toekomst. De dwangsom zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,
-voor iedere dag dat [naam gedaagde] na betekening van dit vonnis zich niet houdt aan het gebod zijn werkzaamheden voor de meerbedoelde relaties van Fidor te staken en gestaakt te houden. De dwangsom zal worden gemaximeerd tot € 50.000,-.
Boete en beroep op matiging
4.13
Samengevat is sprake van vier overtredingen alsmede van het voortduren van enkele daarvan. Op basis hiervan is [naam gedaagde] in beginsel een bedrag van 4 * € 5.000,- + € 50.000,- ofwel € 70.000,- verschuldigd geworden aan Fidor.
Het namens [naam gedaagde] aangevoerde argument dat de gevorderde boete dient te worden afgewezen nu op grond van artikel 6:92 lid 1 BW niet zowel nakoming van het boetebeding als van de verbintenis waaraan het boetebeding verbonden is, kan worden gevorderd, wordt verworpen. Ook hier geldt weer dat de vordering van Fidor tot nakoming van het relatiebeding betrekking heeft op de toekomst, terwijl de gevorderde boetes betrekking hebben op schendingen in het verleden.
heeft er op zich terecht op gewezen dat het beding dat de boete niet voor rechterlijke matiging vatbaar is, nietig is, maar die nietigheid geldt slechts voor dat deel van het beding. Voor het overige blijft het boetebeding in stand.
4.14
Door [naam gedaagde] is een beroep op matiging gedaan. Door hem is aangevoerd dat toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leidt. Te meer nu destijds voor de overgenomen cliëntenportefeuille slechts € 25.000,- is betaald terwijl de waarde het dubbel was en er door Fidor een bedrag van € 26.550,38 in rekening is gebracht conform artikel 7.4 van de koopovereenkomst zodat er in feite niets is betaald voor de overgenomen cliënten. Daarnaast is door Fidor niet gesteld dat zij schade heeft geleden. [naam gedaagde] kan als particulier, die zich enkel richt op fiscale advisering voor kleine cliënten, een dergelijke boete niet opbrengen gelet op zijn niet heel daadkrachtige financiële situatie, gevolg zal zijn dat hij zijn praktijk moet sluiten en zijn pensioen volledig moet aanspreken, aldus [naam gedaagde].
4.15
Uitgangspunt bij de beoordeling van matiging is de in artikel 6:94 lid 1 BW neergelegde maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dit brengt mee dat pas van de rechterlijke bevoegdheid tot matiging gebruik mag worden gemaakt als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, NJ 2007, 262).
4.16
De contractuele boete dient als prikkel tot nakoming van contractuele verplichtingen. Het gaat in deze zaak om schendingen van wezenlijke bedingen, te weten het zich moeten onthouden van het verrichten van werkzaamheden voor relaties van Fidor en van het bewegen van relaties om de band met Fidor te beëindigen. Aard en ernst van de overtreding kan daarom geen aanleiding zijn om de contractuele boete te matigen.
De overige aangevoerde feiten en omstandigheden leveren evenmin grond op voor matiging. Dat Fidor feitelijk niets heeft betaald voor de van Rovame-ACN (en daarmee van [naam gedaagde]) overgenomen cliënten is door [naam gedaagde] wel gesteld, maar door Fidor ter zitting gemotiveerd betwist. Fidor heeft de overeengekomen koopprijs voldaan en daarna werkzaamheden, die door [naam gedaagde] vóór de overname al bij wijze van voorschot bij de klanten in rekening waren gebracht, ‘terug’gedeclareerd bij [naam gedaagde] toen deze na de overname daadwerkelijk werden uitgevoerd. Dit levert een compensatie op met de door [naam gedaagde] ontvangen voorschotten; niet met de koopprijs.
Fidor lijdt voorts wel degelijk schade in die zin dat de eerder overgenomen klanten weer terug (willen) keren naar [naam gedaagde]. Daarbij geldt dat [naam gedaagde] in ten minste drie gevallen werkzaamheden voor die cliënten heeft verricht.
[naam gedaagde] is weliswaar in privé aansprakelijk maar hij heeft geen (verifieerbare) informatie verstrekt over zijn financiële draagkracht zodat ook hier geen rekening mee gehouden kan worden.
Voor zover het beroep op matiging van de boete ook strekt tot het beperken van de duur van het relatiebeding of het terugbrengen daarvan tot een verbod om slechts bepaalde relaties van Fidor te bedienen, zoals [naam gedaagde] lijkt aan te voeren, geldt dat [naam gedaagde] hiervoor een vordering in reconventie had dienen in te stellen.
Resumerend
4.17
Aan boete zal een bedrag van € 70.000,- worden toegewezen.
Proceskosten
4.18
[naam gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Fidor bepaald op € 102,15 aan dagvaardingskosten, € 2.837,- aan vastrecht en € 2.228,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten), genoemde bedragen te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis tot aan de dag der voldoening.
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de rechtbank van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De rechtbank:
gebiedt [naam gedaagde] gedurende de termijn van twee jaar dat het relatiebeding na 1 januari 2021 van toepassing is, de werkzaamheden voor de in randnummer 21 van de dagvaarding genoemde relaties onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom voor iedere dag – een gedeelte van een dag voor een hele dag te rekenen – dat [naam gedaagde] na betekening van onderhavig vonnis in strijd met dit verbod handelt, ter hoogte van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,- in totaal;
veroordeelt [naam gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Fidor te betalen een bedrag van € 70.000,- (zegge: zeventigduizend euro);
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Fidor bepaald op € 2.939,15 aan verschotten en € 2.228,- aan salaris voor de advocaat,
voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening en indien [naam gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 163,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met € 85,-. [naam gedaagde] is voorts de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1411