In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een politieambtenaar, eiser, tegen de korpschef van politie, verweerder. Eiser was sinds 1 april 2019 tijdelijk aangesteld als Assistent Beveiliging B voor de duur van een proeftijd van een jaar. Verweerder heeft op 31 maart 2020 besloten om het tijdelijke dienstverband van eiser niet te verlengen, omdat eiser niet voldeed aan de eisen en verwachtingen die aan hem werden gesteld. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 21 december 2020, waartegen eiser beroep instelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op basis van verklaringen van meerdere collega’s van eiser tot de conclusie is gekomen dat eiser zich ongepast heeft gedragen. Ondanks dat eiser ontkende zich schuldig te hebben gemaakt aan ongepast gedrag, oordeelde de rechtbank dat de verklaringen van de collega’s voldoende waren om te concluderen dat eiser niet voldeed aan de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan politieambtenaren worden gesteld. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek naar het gedrag van eiser weliswaar slordig was, maar dat dit niet voldoende was om het bestreden besluit te vernietigen. Eiser had de kans gekregen om zijn gedrag aan te passen, maar had deze niet benut.
De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het dienstverband van eiser niet voort te zetten en dat er geen sprake was van vooringenomenheid of schending van rechtsbeginselen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.