ECLI:NL:RBROT:2022:1694

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/560
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijk dienstverband politieambtenaar wegens ongepast gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een politieambtenaar, eiser, tegen de korpschef van politie, verweerder. Eiser was sinds 1 april 2019 tijdelijk aangesteld als Assistent Beveiliging B voor de duur van een proeftijd van een jaar. Verweerder heeft op 31 maart 2020 besloten om het tijdelijke dienstverband van eiser niet te verlengen, omdat eiser niet voldeed aan de eisen en verwachtingen die aan hem werden gesteld. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 21 december 2020, waartegen eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op basis van verklaringen van meerdere collega’s van eiser tot de conclusie is gekomen dat eiser zich ongepast heeft gedragen. Ondanks dat eiser ontkende zich schuldig te hebben gemaakt aan ongepast gedrag, oordeelde de rechtbank dat de verklaringen van de collega’s voldoende waren om te concluderen dat eiser niet voldeed aan de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan politieambtenaren worden gesteld. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek naar het gedrag van eiser weliswaar slordig was, maar dat dit niet voldoende was om het bestreden besluit te vernietigen. Eiser had de kans gekregen om zijn gedrag aan te passen, maar had deze niet benut.

De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het dienstverband van eiser niet voort te zetten en dat er geen sprake was van vooringenomenheid of schending van rechtsbeginselen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J.H. Gerritsen),
en
De korpschef van politie, namens deze de politiechef van de regionale eenheid Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Stegeman).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder besloten om eisers tijdelijke dienstverband met ingang van de dag volgend op die waarop de proeftijd is verstreken, te weten 1 april 2020, te beëindigen.
Bij besluit van 21 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 1]
.

Overwegingen

1. Eiser was met ingang van 1 april 2019 voor de duur van een proeftijd van een jaar als Assistent Beveiliging B bij verweerders Team Arrestantentaken aangesteld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in overeenstemming met het advies van de Bezwaarcommissie HRM (BAC), het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet over de voor de dienst vereiste geschiktheid beschikt. Volgens verweerder heeft eiser, ook nadat hij daarop minimaal eenmaal is aangesproken, niet zijn omgangsvormen richting (vrouwelijke) collega’s aangepast en heeft hij daardoor de grenzen van het toelaatbare overschreden.
Omvang van het geschil
3.1
Eiser heeft in het beroepschrift verzocht om de bezwaargronden als herhaald en ingelast te beschouwen zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit op die bezwaargronden ontoereikend was. Dit is onvoldoende om als een beroepsgrond te kwalificeren. De rechtbank zal zich daarom in het hiernavolgende beperken tot de toegelichte beroepsgronden die tegen de beslissing op bezwaar zijn gericht.
3.2
De rechtbank gaat daarbij niet in op eisers betoog dat ziet op de manier waarop verweerder klachten heeft afgedaan wat volgens hem niet serieus is gebeurd en vernederend en discriminerend van aard was. Artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt namelijk dat tegen besluiten over de afhandeling van een klacht geen beroep kan worden ingesteld. Hiervoor staat de weg naar de Ombudsman open.
Het bestreden besluit
4. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan besluit om een tijdelijk dienst-verband aan het einde van een proeftijd niet te verlengen en niet in een vast dienstverband om te zetten, de rechterlijke toetsing terughoudend is. De rechtbank toetst in dat geval het bestreden besluit aan de hand van twee vragen. De ene vraag is of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan de door het bestuursorgaan in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan.
De andere vraag is of verweerder in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel heeft gehandeld. De rechterlijke toetsing gaat niet zo ver dat het bestuursorgaan moet aantonen dat de ongeschiktheid het ontslag van ambtenaar in vaste dienst zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2088 en van 15 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4820.
Heeft verweerder in redelijkheid besloten om eisers tijdelijke dienstverband niet te verlengen of in een vast dienstverband om te zetten?
5.1
Eiser ontkent niet dat de eisen en verwachtingen die verweerder aan hem heeft gesteld redelijk zijn, maar betoogt dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aan die eisen en verwachtingen heeft voldaan. Volgens eiser voldoet hij daar wel aan, omdat hij voor de functie geschikt is en omdat hij binnen negen maanden zijn opleiding heeft afgerond. Daarnaast zijn de beschuldigingen die verweerder richting eiser heeft geuit onterecht, omdat er geen of geen zorgvuldig onderzoek naar de beschuldigingen is verricht en omdat de beschuldigingen ongefundeerd zijn en door hem zijn weerlegt.
5.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit op de volgende - tot de kern samengevatte - verklaringen van vijf collega’s heeft gebaseerd:
Collega [naam 2] heeft verklaard dat eiser een amicale man is die snel fysiek contact maakt. Dit contact werd steeds meer en bleef niet bij een schouderklopje. Zo zat eiser aan haar benen waardoor zij zich steeds ongemakkelijker voelde. Zij voelde zich naar en onveilig en deed er alles aan om haar dienst te wijzigen als zij met eiser een gezamenlijke dienst had. Zij durfde eiser niet op zijn gedrag aan te spreken.
Collega [naam 3] heeft verklaard dat eiser haar overmatig aanraakte met een hand op haar schouder en soms door even over haar rug te wrijven. Zij zocht hier eerst niets achter omdat eiser als amicaal te boek stond, maar dit veranderde omdat eiser vrij open over zijn buitenechtelijke relaties was. Zij vond het moeilijk om er iets van te zeggen.
Collega [naam 4] ([naam 4]) heeft verklaard dat eiser haar regelmatig aanraakte wat zij onprettig vond. Ook vond zij dat eiser erg dichtbij kwam staan waarbij hij zijn armen om haar middel deed, wat zij naar vond. Zij heeft tegen eiser gezegd dat zij dat niet prettig vond, maar dit veranderde eisers gedrag niet. In december 2019 heeft eiser haar om 01.30 uur gebeld toen zij lag te slapen. Zij heeft toen gezegd dat zij daar niet van was gediend en dat zij het contact tot op het werk wilde beperken. Daarna heeft zij geen last van eiser meer gehad.
Collega [naam 5] heeft verklaard dat zij zelf weinig problemen met eiser heeft. Volgens haar is eiser een vrouwenman wat hij ook laat blijken. Zij heeft gezien dat eiser zijn arm om collega’s slaat en vaak dichtbij staat. Ook praat eiser veel over vrouwen met mannelijke collega’s en op zijn telefoon. Zij omschrijft eiser als een amicale man die graag leuk gevonden wil worden en daar zijn best voor doet.
Collega [naam 6] heeft verklaard dat eiser graag schouderklopjes geeft op een manier van het knijpen in armen of schouders. Eiser heeft richting haar op de werkvloer geen opmerkingen gemaakt. Wel heeft hij haar via WhatsApp voor koffie benaderd waarbij het overduidelijk was dat hij meer bedoelingen dan alleen koffiedrinken had. Zij heeft toen het gesprek afgekapt door er niet meer op te reageren. Dit was de enige keer dat eiser zich bij haar thuis had uitgenodigd.
5.3
De rechtbank is het met eiser eens dat het onderzoek dat naar het gedrag van eiser heeft plaatsgevonden beperkt en slordig is geweest. Het had, zeker gelet op de aard van de beschuldigingen richting eiser, zorgvuldiger geweest om uitgebreid onderzoek te doen. Zo had verweerder meer zorg moeten dragen voor de verslaglegging van de verschillende gesprekken, waaronder van de gesprekken met de eerdergenoemde (vrouwelijke) collega’s en van het gesprek van 5 februari 2020 waarin eiser hoorde dat zijn dienstverband vanwege de geuite beschuldigingen niet zou worden voortgezet.
5.4
Deze onzorgvuldigheid is echter onvoldoende om te oordelen dat het bestreden besluit op basis daarvan geen stand kan houden. Uit de verklaringen van de collega’s komt namelijk het beeld naar voren dat eiser met collega’s op een manier omgaat die door die collega’s als onprettig en ongepast wordt ervaren en dat dit gebeurt op een manier waardoor sommige collega’s er niets van durven te zeggen. Dit beeld wordt bevestigd in het incident-verslag van 27 maart 2020 waaruit blijkt dat de teamchef, [naam 7] ([naam 7]), eiser op 17 mei 2019 op zijn gedrag heeft aangesproken, omdat hij te dicht bij haar stond. Daarbij blijkt uit het verslag van het zienswijzegesprek dat eiser tijdens het gesprek van 17 mei 2019 aan [naam 7] heeft uitgelegd dat het in zijn cultuur normaal is om lichamelijk contact te maken. Dit kan de rechtbank niet plaatsen als, zoals eiser ook op zitting heeft aangevoerd, het gesprek met [naam 7] alleen over het niet behalen van een opleiding zou zijn gegaan. De rechtbank ziet hierin ook geen aanleiding om aan de verklaring van [naam 7] te twijfelen.
5.5
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder op basis van de verklaringen van de collega’s in combinatie met de verklaring van [naam 7] in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat eiser niet aan de gestelde eisen en verwachtingen voldeed. Daarbij is van belang dat het gedrag van eiser niet voldoet aan de hoge eisen die verweerder aan de integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid van politieambtenaren mag stellen.
De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 17 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3213.
5.6
Eisers ontkenning dat hij zich aan ongepast gedrag schuldig heeft gemaakt, leidt niet tot een andere conclusie. Eiser heeft in beroep namelijk alleen ontkend dat hij collega [naam 4] ’s nachts heeft gebeld en heeft daarvoor stukken ingediend. Wat daar ook van zij, eiser heeft de rest van deze verklaring en de verklaringen van de andere collega’s alleen ontkend zonder dat verder toe te lichten of met stukken te onderbouwen. Een dergelijke blote ontkenning is onvoldoende om aan de juistheid van de verklaringen te twijfelen.
5.7
Eisers betoog dat hij niet op zijn gedrag is aangesproken en daarom geen kans heeft gehad om zijn gedrag te verbeteren, leidt niet tot een andere conclusie. Zoals de rechtbank al heeft vastgesteld is eiser door [naam 7] op zijn gedrag aangesproken. Eiser is dus wel in de gelegenheid gesteld om zijn gedrag aan te passen en heeft deze gelegenheid ongeveer tien maanden voor de bestreden besluitvorming gekregen. Anders dan eiser aanvoert had eiser dus ruim de tijd om zijn gedrag aan te passen.
5.8
Eisers betoog dat hij geschikt is om de functie uit te voeren waarin hij was geplaatst, dat hij zijn opleiding binnen de gestelde negen maanden heeft behaald en dat hij niet formeel op zijn functioneren is beoordeeld, leiden niet tot een andere conclusie. Dit is namelijk niet van belang voor de beoordeling van het bestreden besluit, omdat dit besluit niet is gebaseerd op de manier waarop eiser zijn werkzaamheden inhoudelijk uitvoerde maar op het door verweerder als ongepast aangemerkte gedrag richting (vrouwelijke) collega’s. Daarbij is een formele beoordeling niet in het aanstellingsbesluit als afspraak opgenomen of daarin toegezegd. In het aanstellingsbesluit staat alleen dat verweerder in de laatste drie maanden van de tijdelijke aanstelling zal beoordelen of eiser een vaste aanstelling kan worden verleend. De uitkomst van deze beoordeling heeft verweerder in de bestreden besluitvorming bekendgemaakt. Verder geldt dat ook zonder een formele beoordeling tot de conclusie kan worden gekomen dat een ambtenaar niet aan de gestelde eisen en verwachtingen voldoet. Dit blijkt ook uit de eerdergenoemde uitspraak van de CRvB van
15 december 2016. Het ontbreken van een formele beoordeling leidt er dus niet toe dat, zoals eiser op zitting heeft aangevoerd, verweerder niet bevoegd was om eisers dienstverband niet voor te zetten.
5.9
Eisers betoog dat verweerder misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt door hem geen vaste aanstelling te verlenen omdat hij tegen zijn collega, [naam 8] ([naam 8]), een klacht heeft ingediend, leidt evenmin tot een andere conclusie. Verweerder heeft ontkend dat bij de bestreden besluitvorming een rol heeft gespeeld dat eiser een klacht heeft ingediend omdat hij door [naam 8] tegen zijn billen is geschopt en daarbij een blauwe plek heeft opgelopen. Eiser heeft zelf geen stukken ingediend ter onderbouwing dat de situatie rond [naam 8] de reden van het bestreden besluit was.
Heeft verweerder in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel heeft gehandeld?
6.1
Eiser betoogt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet daadkrachtig is gemotiveerd.
6.2
Met eiser stelt de rechtbank vast dat niet in het verslag van de hoorzitting in bezwaar is vermeld dat commissielid [naam 9] ([naam 9]) heeft opgemerkt dat in het primaire besluit niet staat vermeld dat vrouwelijke collega’s geen diensten met eiser wilde verrichten. Dit betekent echter niet dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid of daadkrachtig is gemotiveerd. Het ontbreken van een enkele opmerking of vraag in het verslag van de hoorzitting is daarvoor onvoldoende, omdat het verslag van de hoorzitting een zakelijke samenvatting is van wat er op de hoorzitting is besproken en dus niet een woordelijk verslag.
6.3
Met eiser stelt de rechtbank vast dat niet in het verslag van de hoorzitting in bezwaar is vermeld dat eiser tegen een collega heeft gezegd dat zijn relatie is verbroken en dat hij daarom van datingsites gebruikmaakt. Dit ontbreken heeft echter niet tot gevolg dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid of daadkrachtig is gemotiveerd. De reden waarom eiser van dergelijke diensten gebruikmaakt, is daarvoor namelijk niet van belang.
6.4
Ook het ontbreken van een verwijzing naar de ontwikkelings- en resultaatafspraken en een resultaatgesprek in het BAC-advies, alsmede het ontbreken van een vraag van [naam 9] in het verslag van de hoorzitting naar de resultaatgesprekken, leiden er niet tot dat het bestreden besluit door het overnemen van dat advies onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet daadkrachtig is gemotiveerd. Eisers functioneren op zich is namelijk niet de reden waarom verweerder tot de bestreden besluitvorming is gekomen.
6.5
Verder heeft verweerder, anders dan eiser aanvoert, niet op summiere wijze gemotiveerd waarom eiser voorafgaand aan de besluitvorming niet formeel hoefde te worden beoordeeld. In het door verweerder overgenomen BAC-advies staat in 6.2 namelijk duidelijk dat verweerder van mening is dat eiser niet hoefde te worden beoordeeld omdat dit geen rechtspositioneel vereiste is en omdat een formele beoordeling niet is afgesproken. Dat eiser het niet met verweerder eens is, maakt de motivering niet minder daadkrachtig.
7.1
Eiser betoogt dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld, omdat al vaststond dat hij geen vaste aanstelling zou krijgen.
7.2
Dat eiser begin maart 2020 al niet meer voor de maanden april en mei 2020 was ingeroosterd, betekent niet dat al voor het primaire besluit vaststond dat eisers tijdelijke dienstverband niet zou worden voortgezet. Verweerder moest er namelijk roostertechnisch rekening mee houden dat eisers in april en mei 2020 niet meer in dienst zou zijn. Anders waren er gaten in het rooster gevallen als eiser daadwerkelijk in die maanden niet meer in dienst zou zijn waardoor de dienstverlening in gevaar zou kunnen komen. Daarbij geldt dat als eiser wel in dienst zou zijn gebleven, het voor rekening van verweerder zou komen om eiser alsnog in te plannen en, ook als dat niet mogelijk was, zijn salaris door te betalen.
7.3
Dat verweerder tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft gezegd dat de aangiften van eiser tegen verschillende collega’s hem heeft gesterkt in zijn beslissing om eisers dienst-verband niet voort te zetten, betekent niet dat al voor het primaire besluit vaststond dat eisers tijdelijke dienstverband niet zou worden voortgezet. Duidelijk is dat verweerder heeft bedoeld dat die aangiften achteraf bezien een bevestiging waren dat hij terecht heeft besloten om eisers dienstverband niet voort te zetten.
Conclusie
8.1
Het beroep is ongegrond.
8.2
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr.P.F.H.M. Terstegge, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.