ECLI:NL:RBROT:2022:1746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
C/10/626355 / JE RK 21-2607
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een pleegkind met juridische complicaties

Op 21 januari 2022 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van een pleegkind, hierna te noemen [naam kind]. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind]. De kinderrechter constateerde dat de GI ten onrechte geen toestemming had gevraagd voor de terugplaatsing van het pleegkind bij de moeder, zoals vereist onder artikel 1:265i BW. De kinderrechter merkte op dat de GI de casus te laat had voorgelegd aan de Kinderbescherming en dat de pleegouders onvoldoende op de hoogte waren van de ontwikkelingen.

De feiten wezen uit dat [naam kind] deels bij de pleegouders en deels bij de moeder verbleef. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 27 januari 2022. De GI had het verzoek gewijzigd om een machtiging tot uithuisplaatsing voor deeltijd pleegzorg aan te vragen, maar had verzuimd om de noodzakelijke toestemming van de kinderrechter te verkrijgen. De moeder en pleegouders waren niet volledig geïnformeerd over de juridische vereisten, wat leidde tot onduidelijkheid en bezorgdheid over de zorg voor [naam kind].

De kinderrechter besloot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 27 juni 2022, met de opdracht aan de GI om een rapportage te doen over de actuele stand van zaken. De kinderrechter benadrukte het belang van het in acht nemen van de wettelijke procedures en de noodzaak om de huidige zorgverdeling van 50/50 voorlopig voort te zetten. De zaak zal op een later tijdstip verder worden behandeld, waarbij de GI, de moeder en de pleegouders worden opgeroepen om te verschijnen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/626355 / JE RK 21-2607
Datum uitspraak: 21 januari 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2014 te [geboorteplaats kind],

hierna te noemen: [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder],
advocaat: mr. J. van der Stel, kantoorhoudende te Schiedam,

[naam pleegvader],

hierna te noemen: de pleegvader, wonende te [woonplaats pleegvader],

[naam pleegmoeder],

hierna te noemen: pleegmoeder, wonende te [woonplaats pleegmoeder].

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 13 oktober 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief met bijlagen van de GI van 18 januari 2022, ingekomen bij de griffie op
19 januari 2022.
Op 21 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Van der Stel, voornoemd;
- de pleegmoeder;
- [naam 1], de stiefvader, als informant,
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2].
Opgeroepen en niet verschenen is: de pleegvader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind] verblijft deels bij de pleegouders (de grootouders moederzijde) en deels bij de moeder en de stiefvader.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 13 oktober 2021 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 27 januari 2022. De beslissing op het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft (oorspronkelijk) verzocht de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] te verlengen met een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Hiervan resteert de periode tot 27 november 2022.
De GI heeft bij brief van 18 januari 2022 het verzoek gewijzigd in die zin dat wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing voor deeltijd pleegzorg, in die zin dat [naam kind] bij de moeder zal wonen en er een (omgangs)regeling zal gelden waarbij [naam kind] eenmaal in de twee weken één weekend (van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school) bij de pleegouders verblijft.
De GI heeft toegelicht dat [naam kind] al langere tijd bij de pleegouders verblijft. Naar aanleiding van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) naar een mogelijke gezagsbeëindigende maatregel van de moeder, is aan de GI verzocht het perspectief van [naam kind] opnieuw te gaan onderzoeken. Naar aanleiding van dit onderzoek is besloten dat [naam kind] gedeeltelijk bij de moeder en de stiefvader en gedeeltelijk bij de pleegouders zou gaan wonen. Er is nu dus sprake van een 50/50 verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Desgevraagd laat de GI weten dat aan de kinderrechter geen verzoek op basis van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) is gedaan; voor deze gedeeltelijke terugplaatsing bij de moeder is dus geen toestemming verleend. De GI was in de veronderstelling - omdat geen sprake is van een volledige terugplaatsing - dat een dergelijk verzoek niet gedaan behoefde te worden. Ook voor het wijzigingsverzoek van 18 januari jongstleden is geen verzoek op basis van artikel 1:265i BW gedaan; de GI had gehoopt dat dat ter zitting kon worden gedaan. De GI heeft de Raad recent verzocht te adviseren over de (terug)plaatsing en de verwachting is dat de uitkomsten binnen ongeveer tien weken bekend zullen zijn. De GI betreurt het dat de stukken voor het verzoek niet compleet zijn. Indien hierdoor vertraging optreedt, benadrukt de GI dat het in het belang van [naam kind] is dat - in afwachting van een volgende zitting - minimaal de huidige 50/50 verdeling wordt voortgezet.

Het standpunt van de belanghebbenden

De moeder brengt, mede bij monde van haar advocaat, naar voren dat sinds de zomer een positieve ontwikkeling zichtbaar is. De situatie waarin sprake is geweest van wantrouwen richting de moeder lijkt te zijn gewijzigd. Inmiddels wordt gekeken naar haar positieve kanten en wordt haar het vertrouwen gegeven dat zij verdient. De moeder aanvaardt alle hulpverlening. De vraag is of in dat geval een ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is. Gelet op de problematiek van de afgelopen jaren en de recente ontwikkelingen begrijpt de moeder dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog aanwezig kunnen zijn. Verzocht wordt wel om de duur van de ondertoezichtstelling te beperken tot zes maanden. Ten aanzien van de uithuisplaatsing van [naam kind] wenst de moeder het liefst dat deze wordt afgewezen, echter kan zij op dit moment – gezien de formele obstakels - instemmen met tijdelijke voortzetting van de huidige situatie waarin [naam kind] gedeeltelijk bij haar en gedeeltelijk bij de pleegouders woont.
De pleegmoeder brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat [naam kind] inmiddels zes jaar bij haar en de pleegvader woont. De stukken van de GI heeft de pleegmoeder zeer kort voorafgaand aan de zitting pas ontvangen. Zij is het niet eens met een aantal zaken die in de stukken vermeld staan. Bovendien bevatten de stukken een verslag van Horizon waar de pleegouders, ondanks hun uitdrukkelijke verzoek, niet bij zijn betrokken.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er de afgelopen tijd veel ontwikkelingen hebben plaatsgevonden rond [naam kind]. Uit het onderzoek door de Raad naar het perspectief van [naam kind] is gebleken dat de moeder profiteert van de ingezette hulpverlening; de Raad zag nog mogelijkheden voor een (gedeeltelijke) terugplaatsing van [naam kind] bij de moeder. Vervolgens is [naam kind] voor de helft van de tijd bij de moeder gaan wonen en verbleef hij nog de helft van de tijd bij de pleegouders. Vervolgens heeft de GI zeer kort voor de mondelinge behandeling, te weten op 18 januari 2022, het besluit genomen om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen. Ter zitting is gebleken dat de GI hiertoe ten onrechte niet de weg van artikel 1:265i BW heeft gevolgd. Deze wettelijke bepaling houdt in dat de GI toestemming nodig heeft van de kinderrechter voor een wijziging in het verblijf van een pleegkind, indien dat kind in het kader van een ondertoezichtstelling in een pleeggezin is geplaatst en het minimaal een jaar in dat pleeggezin is verzorgd en opgevoed. Hierbij maakt het niet uit of de pleegouders wel of niet instemmen met de wijziging in het verblijf.
De GI heeft recent in het kader van artikel 1:265j BW melding gedaan bij de Raad van haar voornemen om [naam kind] volledig bij de moeder terug te plaatsen. Een reactie van de Raad is nog niet verkregen.
Ter zitting is voorts gebleken dat de pleegouders met een aantal zaken niet kunnen instemmen. Ook hebben zij zich onvoldoende kunnen voorbereiden omdat zij kort voorafgaand aan de zitting pas kennis hebben kunnen nemen van de stukken. Tot slot waren de pleegouders er niet van op de hoogte dat de GI toestemming van de kinderrechter moet krijgen voor de terugplaatsing van [naam kind] bij de moeder.
Gezien al het voorgaande, hebben de GI en de belanghebbenden zich op de situatie beraden en zijn tot de conclusie gekomen dat het aan de GI is om er alsnog voor te zorgen dat de wettelijke regelingen in acht worden genomen. Zolang dat niet is gebeurd, mag [naam kind] niet volledig bij de moeder geplaatst worden. De GI en de belanghebbenden hebben ter zitting laten weten dat zij zich er in afwachting van de verdere stappen van de GI in kunnen vinden dat de huidige 50/50-regeling voorlopig in stand blijft.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [naam kind], zoals oorspronkelijk verzocht door de GI, op dit moment nog noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding.
De GI wordt verzocht om een week vóór de hierna vermelde zittingsdatum te rapporteren (met afschrift aan de moeder en mr. Van der Stel) over de actuele stand van zaken, de uitkomsten van de toetsing van de Raad en de verdere processuele wensen.
De beslissing
De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind] tot 27 juni 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg tot 27 juni 2022;
verklaart deze beschikking - tot zover - uitvoerbaar bij voorraad.

en alvorens verder te beslissen:

houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en roept de GI, de moeder en de pleegouders op te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, in het gerechtsgebouw aan de
Wilhelminaplein 100/125 te Rotterdamop
17 juni 2022 om 10:00 uur, teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
de zaak zal op laatstgenoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI en de belanghebbenden;
gelast de oproeping van de stiefvader als informant;
verzoekt de GI
uiterlijk een weekvoorafgaande aan de genoemde zittingsdatum de verzochte briefrapportage aan de rechtbank te doen toekomen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Batenburg, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 februari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.