ECLI:NL:RBROT:2022:1781

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
C/10/631450 / JE RK 22-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarige bij vader met gezag in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 februari 2022 een beschikking gegeven over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige] bij zijn vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door beide ouders, maar dat de minderjarige momenteel bij de vader verblijft. De kinderrechter heeft eerder, op 25 november 2021, een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die nu verlengd moet worden. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de vader te verlengen voor een periode van zes maanden, omdat er nog onvoldoende zicht is op de problematiek en opvoedsituatie bij de moeder. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging en verzocht om terugplaatsing van [voornaam minderjarige] bij haar, terwijl de vader instemt met een kortere verlenging van maximaal drie maanden.

De kinderrechter heeft de argumenten van beide ouders afgewogen en geconcludeerd dat, hoewel de moeder positieve ontwikkelingen heeft laten zien, de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ondertoezichtstelling tot 25 november 2022 loopt en dat de GI moet blijven monitoren. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 25 mei 2022 en een nieuwe zitting gepland op 18 mei 2022 om de voortgang te bespreken. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/631450 / JE RK 22-19
datum uitspraak: 17 februari 2022

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2017 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 4 januari 2022, ingekomen bij de griffie op
5 januari 2022,
- het verweerschrift met bijlagen van 14 februari 2022 van mr. L.E.M. Elbertse, advocaat te Vlaardingen.
Op 17 februari 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. L.E.M. Elbertse voornoemd,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI, mevrouw [naam vertegenwoordigster] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] verblijft bij de vader.
Bij beschikking van 25 november 2021 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 25 november 2022.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 november 2021 ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de vader tot 25 februari 2022.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de vader te verlengen voor de duur van zes maanden.
De GI handhaaft ter zitting haar verzoek. Op 25 november 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing uitgesproken voor de duur van drie maanden. Deze periode is te kort gebleken om aan de doelen te werken. Er is nog onvoldoende zicht op de problematiek en opvoedsituatie bij de moeder. Er is een uitbreiding gekomen van de bezoekregeling met de moeder. Daarnaast is de hulpverlening (van Enver) pas recent gestart. Ook zal Enver video-interactiebegeleiding gaan inzetten om de hechtingsrelatie tussen [voornaam minderjarige] en de ouders te onderzoeken. De verwachting is dat hier een periode van ongeveer zes maanden mee gemoeid is. Een verlenging van de uithuisplaatsing voor de verzochte duur is noodzakelijk, zodat er meer zicht kan komen op de opvoedsituatie bij de moeder en zij een langere periode kan laten zien dat het goed met haar kan gaan. [voornaam minderjarige] is aangemeld voor ‘Piep zei de muis’, omdat hij op dit moment niet toe komt aan zijn eigen ontwikkeling.

Het standpunt van belanghebbenden

Namens en door de moeder is verwezen naar het ingediende verweerschrift. Aanvullend is opgemerkt dat de zorgen die er zijn in het kader van de ondertoezichtstelling kunnen worden gemonitord. Een uithuisplaatsing is derhalve niet nodig. De moeder wil graag een kans krijgen om te laten zien dat zij de verzorging van [voornaam minderjarige] op zich kan nemen. Zij vindt het niet in het belang van [voornaam minderjarige] om langer uit huis geplaatst te blijven. De moeder meent dat zij de veiligheid van [voornaam minderjarige] bij haar kan garanderen en verzoekt om [voornaam minderjarige] bij haar terug te plaatsen. Volgens de moeder kan [voornaam minderjarige] (op school) niet optimaal functioneren vanwege het feit dat hij uit huis is geplaatst en niet meer bij haar verblijft.
De vader kan instemmen met een uithuisplaatsing voor maximaal drie maanden. Het gaat goed met [voornaam minderjarige] bij de vader. Ook op school gaat het beter met hem. De vader vindt bemoeienis van de instanties voor langere periode daarom niet nodig. Hij heeft in een andere procedure verzocht de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij hem te bepalen. De vader hoopt daarmee de veiligheid van [voornaam minderjarige] te garanderen. De vader is altijd betrokken geweest bij [voornaam minderjarige] (ook) als moeder een terugval had. De vader heeft het gevoel dat zijn leven nu beheerst wordt door de betrokken instanties. Hij wil [voornaam minderjarige] daar niet langer aan blootstellen. De vader vindt de door de GI gestelde doelen onvoldoende concreet. De vader verwacht dat er over een periode van drie maanden meer zicht en duidelijkheid is.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de moeder in de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft laten zien. De bezoeken met [voornaam minderjarige] gaan goed en worden daardoor telkens uitgebreid. De moeder heeft de door de GI gestelde doelen behaald en werkt mee aan de geboden hulpverlening. Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] op dit moment nog noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). [voornaam minderjarige] verblijft inmiddels al enige tijd (sinds begin september 2021) bij zijn oom en vader. Uit de beschikking van 25 november 2021 volgt dat na het werken aan de doelen terugplaatsing naar de moeder kan worden overwogen. Bij die overweging speelt op dit moment mee dat de vader recent een procedure bij deze rechtbank, team Familie, aanhangig heeft gemaakt in verband het bepalen van de hoofdverblijfplaats. De kinderrechter wil voorkomen dat op basis van verschillende informatiebronnen verschillende beslissingen worden genomen, wat niet in het belang van [voornaam minderjarige] zou zijn. Voorkomen moet worden dat hij tussen de ouders heen en weer wordt geslingerd. Het blijft daarom aan de ouders om, al dan niet met behulp van de GI, duidelijke en concrete afspraken met elkaar te maken en in het belang van [voornaam minderjarige] met elkaar te communiceren. De kinderrechter benadrukt verder dat de ondertoezichtstelling loopt tot 25 november 2022 en dat de bemoeienis van de GI – anders dan wat de vader lijkt te veronderstellen – los staat van het verblijf van [voornaam minderjarige] bij een van zijn ouders. Zoals uit de beschikking van 25 november 2021 volgt moet goed worden gekeken naar de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige] bij beide ouders en de opvoedvaardigheden van beide ouders. De kinderrechter ziet gelet op het voorgaande reden om het verzoek van de GI voor een kortere duur te verlengen en het overige verzochte aan te houden tot na te melden zitting, mede in afwachting van de verdere voortgang of uitkomst van de procedure bij team Familie. De kinderrechter verwacht dat een periode van drie maanden ook voldoende is om meer helderheid te verkrijgen in de opvoedsituatie bij beide ouders.
De kinderrechter verzoekt de GI om twee weken voorafgaand aan de hierna genoemde zittingsdatum te rapporteren over de laatste stand van zaken (met afschrift aan belanghebbenden).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de vader tot 25 mei 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen

bepaalt dat het verhoor van de GI, de belanghebbenden en mr. L.E.M. Elbertse in deze zaak zal plaatsvinden op
18 mei 2022 om 09.00 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. K.J. van den Herik, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de belanghebbenden en mr. L.E.M. Elbertse;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden en mr. Elbertse) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022 door mr. K.J. van den Herik, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.