In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 februari 2022 een beschikking gegeven over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige] bij zijn vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door beide ouders, maar dat de minderjarige momenteel bij de vader verblijft. De kinderrechter heeft eerder, op 25 november 2021, een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die nu verlengd moet worden. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de vader te verlengen voor een periode van zes maanden, omdat er nog onvoldoende zicht is op de problematiek en opvoedsituatie bij de moeder. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging en verzocht om terugplaatsing van [voornaam minderjarige] bij haar, terwijl de vader instemt met een kortere verlenging van maximaal drie maanden.
De kinderrechter heeft de argumenten van beide ouders afgewogen en geconcludeerd dat, hoewel de moeder positieve ontwikkelingen heeft laten zien, de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ondertoezichtstelling tot 25 november 2022 loopt en dat de GI moet blijven monitoren. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 25 mei 2022 en een nieuwe zitting gepland op 18 mei 2022 om de voortgang te bespreken. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.