ECLI:NL:RBROT:2022:1836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
9423654 CV EXPL 21-29141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige premie door zorgverzekeraar DSW tegen verzekeringnemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen DSW Zorgverzekeraar en een verzekeringnemer, aangeduid als [gedaagde]. DSW vorderde betaling van een achterstallige premie van € 353,96, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De procedure volgde op een zorgovereenkomst tussen DSW en [gedaagde], waarbij laatstgenoemde maandelijks premie verschuldigd was. DSW stelde dat [gedaagde] in gebreke was gebleven met de betaling van de verschuldigde bedragen, ondanks aanmaningen en sommatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2022 heeft [gedaagde] verweer gevoerd, stellende dat hij wel degelijk betalingen had gedaan, maar dat deze mogelijk te laat waren. Hij betwistte de hoogte van de vordering en voerde aan dat hij rechtstreeks aan DSW had betaald zonder een betalingskenmerk te vermelden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat DSW de vordering op correcte wijze heeft onderbouwd en dat er een achterstand van € 296,50 resteerde. De rechter oordeelde dat DSW recht had op de gevorderde bedragen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten van € 53,82 en wettelijke rente. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag, inclusief proceskosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9423654 CV EXPL 21-29141
uitspraak: 11 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
DSW Zorgverzekeraar,
gevestigd in Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘DSW’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 26 augustus 2021, met producties;
  • de aantekeningen van 14 september 2021 van het mondelinge antwoord van [gedaagde], alsmede de daarbij door hem overgelegde producties;
  • het tussenvonnis van 4 oktober 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aanvullende producties aan de zijde van DSW.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2022. Namens DSW is haar gemachtigde verschenen. [gedaagde] is in persoon verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de zitting is besproken.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Tussen DSW als zorgverzekeraar en [gedaagde] als verzekeringnemer is een zorgovereenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst heeft betrekking op de verplichte basis en/of een aanvullende verzekering.
2.2
Uit hoofde van deze overeenkomst en de wet is [gedaagde] aan DSW maandelijks bij vooruitbetaling premie en/of eigen risico en/of eigen bijdrage verschuldigd.

3..De vordering

3.1
DSW vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 353,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot en met de dag van volledige betaling, met veroordeling in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft DSW - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] is, ondanks aanmaning en sommatie, in gebreke gebleven met de tijdig een volledige betaling van de door hem aan DSW verschuldigde premie en/of eigen bijdrage voor het eigen risico. Het totaal verschuldigde bedrag bedraagt € 418,00. Door tussentijdse betalingen van in totaal € 121,50 resteert een bedrag van € 296,50 aan hoofdsom.
3.2.2
Door de wanbetaling van [gedaagde] zag DSW zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten maken. Op 23 juni 2021 heeft de gemachtigde van DSW [gedaagde] aangemaand. De gemaakte kosten van € 53,82 (incl. btw) komen op grond van artikel 6:96 lid 5 BW voor rekening van [gedaagde].
3.2.3
Verder maakt DSW aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 3,64 aan verschenen rente berekend tot 26 augustus 2021.

4..Het verweer

4.1
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. Hij voert aan dat de vordering niet klopt en uit de overgelegde betalingsbewijzen blijkt volgens hem dat er maandelijks een bedrag wordt betaald; het kan zijn dat hij soms te laat betaalt, maar er wordt wel betaald. Er is dan ook geen sprake van een betalingsachterstand. Omdat hij zich in het buitenland bevond en de sms- en emailberichten van de gemachtigde van DSW niet vertrouwde heeft hij het daarin genoemde bedrag rechtstreeks aan DSW betaald.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Bij akte, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, heeft DSW een specificatie van de gevorderde hoofdsom in het geding gebracht. Volgens deze specificatie bestond er, berekend tot en met 26 augustus 2021, een achterstand van € 296,50. De achterstand ziet op een resterend gedeelte van de premie van januari 2021 (€ 25,25) en de volledige premie van april 2021 (€ 271,25). Bij de door DSW overgelegde specificatie is rekening gehouden met de door [gedaagde] bij antwoord overgelegde betalingsbewijzen, meer concreet: alle daarin opgenomen betalingen zijn ook in het overzicht van DSW opgenomen en verwerkt.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] gemotiveerd dat de door hem gedane betaling door DSW op verkeerde facturen is afgeschreven en hij de gevorderde bedragen niet meer verschuldigd is. Desgevraagd heeft [gedaagde] bevestigd dat, nadat hij aanmaningen van de gemachtigde van DSW heeft ontvangen, rechtstreeks aan DSW een betaling heeft gedaan zonder daarbij een betalingskenmerk te noemen. Vanwege het ontbreken van een betalingskenmerk heeft DSW op grond van artikel 6:43 BW de bevoegdheid om een betaling af te schrijven op (verschillende) bij hun nog openstaande bedragen. Het is immers aan DSW niet kenbaar gemaakt op welke specifieke factuur/ facturen een bepaalde betaling ziet dan wel dat de betaling ziet op facturen die zijn overgedragen aan haar gemachtigde. DSW is dan ook op grond van deze wetsbepaling niet verplicht, zoals [gedaagde] wel stelt, de gedane betaling als eerste af te schrijven op de facturen die door DSW in deze procedure worden gevorderd. Hoe verwarrend het mogelijk voor [gedaagde] ook is geweest, het niet vermelden van het juiste betalingskenmerk komt voor zijn eigen rekening en risico.
5.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat DSW op correcte wijze artikel 6:43 BW heeft toegepast en er voor de premie van januari 2021 nog een bedrag van € 25,25 openstaat en voor de maand van april 2021 nog een bedrag van € 271,25 openstaat en [gedaagde] gehouden is tot betaling van deze bedragen. Dit bedrag aan hoofdsom (€ 296,50) wordt dan ook toegewezen.
5.4
De in de door DSW overgelegde specificatie nog andere openstaande bedragen ter hoogte van in totaal € 301,88 worden niet toegewezen. Deze bedragen zijn immers geen onderdeel van deze procedure zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet om tot toewijzing hiervan over te gaan. De kantonrechter geeft [gedaagde] wel mee dat het raadzaam is ter voorkoming van een nieuwe procedure dit openstaande bedrag zo spoedig mogelijk aan DSW te betalen.
5.5
Verder maakt DSW aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. DSW heeft op 23 juni 2021 aan [gedaagde] een aanmaning verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. [gedaagde] heeft niet weersproken dat hij deze aanmaning heeft ontvangen, waardoor van de ontvangst van deze aanmaning door [gedaagde] wordt uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot volledige betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Het gevorderde bedrag van € 53,82 (incl. btw) aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt daarom toegewezen.
5.6
De gevorderde wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 3,64 aan verschenen rente berekend tot 26 augustus 2021, wordt, als onbetwist en op de wet gegrond, toegewezen.
5.7
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten van DSW veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan DSW tegen bewijs van betaling te betalen € 353,96, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 296,25 vanaf 26 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DSW vastgesteld op € 249,60 aan verschotten en € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
44485