In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen DSW Zorgverzekeraar en een verzekeringnemer, aangeduid als [gedaagde]. DSW vorderde betaling van een achterstallige premie van € 353,96, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De procedure volgde op een zorgovereenkomst tussen DSW en [gedaagde], waarbij laatstgenoemde maandelijks premie verschuldigd was. DSW stelde dat [gedaagde] in gebreke was gebleven met de betaling van de verschuldigde bedragen, ondanks aanmaningen en sommatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2022 heeft [gedaagde] verweer gevoerd, stellende dat hij wel degelijk betalingen had gedaan, maar dat deze mogelijk te laat waren. Hij betwistte de hoogte van de vordering en voerde aan dat hij rechtstreeks aan DSW had betaald zonder een betalingskenmerk te vermelden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat DSW de vordering op correcte wijze heeft onderbouwd en dat er een achterstand van € 296,50 resteerde. De rechter oordeelde dat DSW recht had op de gevorderde bedragen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten van € 53,82 en wettelijke rente. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag, inclusief proceskosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en is openbaar uitgesproken.