ECLI:NL:RBROT:2022:1841

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
9435710 CV EXPL 21-30259
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende schadevergoeding na wanprestatie bij aanneming van werk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de uitvoering van werkzaamheden aan het dak van de woning van de eiser. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Bot, vorderde een vervangende schadevergoeding van € 19.347,40 van de gedaagde, die in persoon procedeerde. De procedure volgde op een reeks van gebeurtenissen waarin de gedaagde, ondanks eerdere betalingen van de eiser, in gebreke bleef bij het uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden. De eiser had de gedaagde in gebreke gesteld en een onafhankelijke expert had vastgesteld dat de herstelkosten € 20.500,00 bedroegen. Na verrekening van de reeds betaalde bedragen, resteerde een vordering van € 17.000,00. De gedaagde voerde aan dat hij niet de juiste partij was en dat de hoofdaannemer, een ander bedrijf, verantwoordelijk was voor de tekortkomingen. De kantonrechter oordeelde echter dat de eiser de gedaagde terecht had gedagvaard, omdat de gedaagde als contractspartij kon worden aangemerkt. De rechter concludeerde dat de gedaagde in verzuim verkeerde en dat de eiser recht had op vervangende schadevergoeding. De vordering werd toegewezen, inclusief de gevorderde expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9435710 CV EXPL 21-30259
uitspraak: 11 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. E. Bot te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde]h.o.d.n.
[handelsnaam],
wonende in [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 8 september 2021, met producties;
  • de aantekeningen van 23 september 2021 van het mondelinge antwoord van [gedaagde] , alsmede het verzoek tot uitstel voor het indienen van aanvullend antwoord;
  • de aantekeningen van 20 oktober 2021 van het mondelinge antwoord van [gedaagde] , alsmede de daarbij door hem overgelegde producties;
  • het tussenvonnis van 1 november 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2022 plaatsgevonden. [eiser] is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagde] is, hoewel hij is opgeroepen, niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de zitting is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1.
Op 28 januari 2021 heeft [naam bedrijf 2] aan [eiser] een offerte gestuurd voor het uitvoeren van werkzaamheden aan het dak van de woning van [eiser] . Op pagina 3 van de offerte staat dat de werkzaamheden in samenwerking met [gedaagde] worden uitgevoerd.
2.2.
De werkzaamheden zijn vanaf 15 februari 2021 uitgevoerd.
2.3.
[eiser] heeft naar aanleiding van de uitgevoerde werkzaamheden de volgende betalingen aan [gedaagde] gedaan:
16 februari 2021 € 9.754,56
24 februari 2021 € 5.245,44
8 april 2021 € 1.500,00
-------------------------------------------
Totaal: € 16.500,00
2.4.
Op 24 februari 2021 heeft [gedaagde] een overzicht gestuurd van de uitgevoerde werkzaamheden en de op dat moment betaalde bedragen. Dat overzicht houdt het volgende in:
[afbeelding overzicht]
2.5.
Bij brief van 26 maart 2021 heeft [eiser] [gedaagde] in gebreke gesteld. [gedaagde] heeft de gelegenheid gekregen om binnen veertien dagen na dagtekening van de brief de daarin opgesomde gebreken te herstellen en de overeengekomen werkzaamheden alsnog uit te voeren. In de brief staan de volgende gebreken en niet-uitgevoerde werkzaamheden opgesomd:
De gebreken
 de aftimmering van de dakkapellen voldoet niet en zou volgens afspraak worden hersteld;
 het zinken balkon op afschot maken;
 dakpannen nog recht leggen en beschadigde pannen uitwisselen;
De niet uitgevoerde werkzaamheden:
 aftimmeren dakkapellen;
 zinken balkonvloer;
 pannendak nog recht leggen en beschadigde pannen uitwisselen.
2.6.
Op 4 juni 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] medegedeeld dat hij in verzuim verkeert en dat [gedaagde] aansprakelijk wordt gesteld voor de geleden en de nog lijden schade als gevolg van zijn wanprestatie. Verder is medegedeeld dat voor het vaststellen van de omvang van de schade op 3 juni 2021 een onafhankelijke expert is benaderd.
2.7.
[naam bedrijf 1] heeft op 15 juni 2021 onderzoek gedaan ter beantwoording van de door [eiser] aan haar gestelde vragen. Het onderzoek is gericht op de oorzaak, de omstandigheden en de omvang van de gebreken en op welke wijze en tegen welke kosten herstel kan plaatsvinden. Op 1 juli 2021 heeft [naam bedrijf 1] haar bevindingen vastgelegd in een rapport. Kort samengevat heeft [naam bedrijf 1] vastgesteld dat de overeengekomen werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd en de herstelkosten begroot op € 20.500,00, inclusief btw.
2.8.
Bij brief van 15 juli 2021 heeft [eiser] het expertiserapport naar [gedaagde] gestuurd, welke brief op 16 juli 2021 bij [gedaagde] is bezorgd. In de brief staat dat [gedaagde] na verrekening een bedrag van € 17.000,00 aan herstelkosten is verschuldigd. [eiser] heeft [gedaagde] gesommeerd om de herstelkosten binnen veertien aan hem te betalen.

3..De vordering

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 19.347,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 17.000,00 vanaf 10 april 2021, althans vanaf de datum van dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
De hoofdsom ter hoogte van € 17.000,00 is een vervangende schadevergoeding. De herstelkosten van de gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden zijn door een onafhankelijke partij vastgesteld op € 20.500,00. Na verrekening van het bedrag dat [eiser] aan [gedaagde] zou moeten voldoen als deze de werkzaamheden deugdelijk zou hebben uitgevoerd, resteert een vordering van € 17.000,00. De aanneemsom bedroeg immers € 20.000,00, waarvan een bedrag van € 16.500,00 door [eiser] is voldaan.
3.2.2.
Verder vordert [eiser] een bedrag van € 1.203,95 aan expertisekosten en een bedrag van € 1.143,45 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.

4..Het verweer

4.1.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - aangevoerd dat niet hij, maar [naam bedrijf 2] de hoofdaannemer was en dat zij daarom de partij is die door [eiser] in rechte moet worden aangesproken. Het klopt wel dat [gedaagde] samen met [naam bedrijf 2] de werkzaamheden heeft uitgevoerd. Zij zijn samen aan dit project begonnen en uiteindelijk is het [gedaagde] , die na vertrek van [naam bedrijf 2], naar zijn mening de werkzaamheden netjes en deugdelijk heeft afgerond. Voor zover werkzaamheden niet af of niet goed zijn uitgevoerd, heeft [eiser] [gedaagde] geen gelegenheid gegeven om werkzaamheden nog af te ronden of te herstellen. Zo kon [gedaagde] de benodigde materialen op een gegeven moment niet meer betalen, maar was [eiser] ook niet bereid om materialen voor te schieten; het werk kan hierdoor niet worden afgemaakt.

5..De beoordeling van de vordering

5.1.
Partijen verschillen allereerst van mening over het antwoord op de vraag of [eiser] de juiste aannemer in rechte heeft betrokken. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit het geval en wel op grond van het hiernavolgende.
5.2.
Bij de beoordeling van de vraag wie partij is bij een overeenkomst, moet worden gekeken naar hetgeen partijen tegenover elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Met inachtneming van dit toetsingskader mocht [eiser] er naar het oordeel van de kantonrechter redelijkerwijs vanuit gaan dat het [gedaagde] was die als contractspartij moet worden aangemerkt, zodat ook [gedaagde] in deze procedure aansprakelijk kan worden gesteld voor eventueel geleden schade. Ondanks dat de offerte is opgesteld door [naam bedrijf 2] en de eerste factuur vanuit [naam bedrijf 2] werd gestuurd, stond op deze factuur en ook op alle daaropvolgende facturen het rekeningnummer van [gedaagde] . Verder zijn alle bedragen aan [gedaagde] betaald en was het [gedaagde] die verantwoording aflegde over de al uitgevoerde werkzaamheden en de nog uit te voeren werkzaamheden en gaf [gedaagde] een overzicht van de al ontvangen bedragen. Tot slot heeft ook alle WhatsApp-correspondentie tussen [eiser] en [gedaagde] plaatsgevonden.
5.3.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] [gedaagde] terecht in deze procedure gedagvaard.
5.4.
Vervolgens ligt voor het antwoord op de vraag of [gedaagde] aansprakelijk kan worden gesteld voor de door [eiser] gevorderde herstelkosten.
5.5.
De kantonrechter is - gelet op het door [naam bedrijf 1] overgelegde rapport en de door partijen gevoerde correspondentie - van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat een aantal werkzaamheden niet, althans niet deugdelijk is uitgevoerd en dat dit een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] oplevert.
5.6.
Artikel 6:87 lid 1 BW bepaalt dat de verbintenis - voor zover nakoming niet al blijvend onmogelijk is - kan worden omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding, wanneer de schuldenaar (hier: [gedaagde] ) in verzuim is en de schuldeiser (hier: [eiser] ) hem schriftelijk mededeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert.
5.7.
Bij brief van 4 juni 2021 heeft [eiser] medegedeeld dat hij schadevergoeding verlangt in plaats van nakoming. Dit betreft een omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 lid 1 BW. Het is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] die verklaring niet heeft ontvangen. Het antwoord op de vraag of deze omzettingsverklaring het gevolg heeft dat de verbintenissen van [gedaagde] worden omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding, is afhankelijk van de vraag of [gedaagde] op 4 juni 2021 in verzuim was voor wat betreft zijn verbintenissen voortvloeiende uit de overeenkomst van aanneming van werk.
5.8.
Op 26 maart 2021 heeft [eiser] [gedaagde] bericht dat werkzaamheden niet of niet goed zijn uitgevoerd. [eiser] heeft [gedaagde] op dat moment een termijn van veertien dagen gegeven om zijn verplichtingen alsnog volledig na te komen en de werkzaamheden aan het dak op te leveren. Naar aanleiding van deze brief heeft [gedaagde] (gelet op de WhatsApp-correspondentie) nog een aantal werkzaamheden uitgevoerd. Op 20 april 2021 heeft [gedaagde] weliswaar te kennen gegeven dat de klus helaas niet zo is verlopen zoals het had gehoord en dat hij bereid is om het werk te herstellen, maar ondanks deze belofte heeft [gedaagde] de werkzaamheden niet afgerond, dan wel hersteld. De poging van [gedaagde] om de werkzaamheden weer op te pakken, zonder dat deze zijn afgerond, kan niet worden aangemerkt als een na het intreden van het verzuim aangeboden nakoming.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] met ingang vanaf 10 april 2021 in verzuim verkeerde en als gevolg van de omzettingsverklaring van 4 juni 2021 is de verbintenis van [gedaagde] tot nakoming dan ook omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding.
5.10.
[eiser] heeft aanspraak gemaakt op vervangende schadevergoeding ter hoogte van € 20.500,00, inclusief btw, welk bedrag zijn grondslag vindt in het door [eiser] overgelegde rapport van [naam bedrijf 1] . [gedaagde] heeft niets gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de berekening van [naam bedrijf 1] onjuist zou zijn, zodat er geen aanleiding is om de vervangende schadevergoeding op een lager bedrag vast te stellen. De herstelkosten worden derhalve begroot op € 20.500,00, inclusief btw. Door aanspraak te maken op vervangende schadevergoeding blijven de op [eiser] rustende verplichtingen tegenover [gedaagde] volledig intact. Dit betekent dan ook dat [eiser] de gehele aanneemsom moet voldoen. Hij is zijn betalingsverplichtingen tegenover [gedaagde] grotendeels nagekomen, maar de laatste termijn heeft hij nog niet betaald. Zoals ook door [eiser] is voorgerekend, moet het resterende bedrag dat [eiser] nog aan [gedaagde] was verschuldigd in mindering worden gebracht op de totale herstelkosten. Dit betekent dat het bedrag aan vervangende schadevergoeding uitkomt op € 17.000,00 (€ 20.500,00 - (€ 20.000,00 - € 16.500,00)).
5.11.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding; 8 september 2021. Voor toewijzing vanaf 10 april 2021 bestaat geen grond, nu [gedaagde] eerst bij brief van 15 juli 2021 is gemaand tot betaling van € 17.000,00 aan herstelkosten.
5.12.
Verder heeft [eiser] een bedrag van € 1.203,95 aan expertisekosten gevorderd. Deze kosten zijn gemaakt ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en daarom aan te merken als vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Nu [gedaagde] hiertegen geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd, wordt het gevorderde bedrag van € 1.203,95 aan expertisekosten toegewezen.
5.13.
[eiser] maakt ook aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt, zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook, zoals gevorderd, worden toegewezen tot een bedrag van € 1.143,45.
5.14.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] veroordeeld, die tot aan dit vonnis worden begroot op € 636,42 aan verschotten (bestaande uit € 129,42 explootkosten en € 507,00 aan griffierecht) en € 746,00 (twee punten à € 373,00) aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] . De apart gevorderde wettelijke rente en nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld.
5.15.
De veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen € 19.347,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 17.000,00 vanaf 8 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op:
 € 636,42 aan verschotten;
 € 746,00 aan salaris voor zijn gemachtigde;
 beide bedragen te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet het bedrag aan nasalaris nog worden verhoogd met de kosten van betekening;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
44485