ECLI:NL:RBROT:2022:185
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot faillietverklaring op basis van onvoldoende aannemelijkheid van steunvordering
Op 11 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure. Verzoekster, een werkneemster, had verzocht om de faillietverklaring van verweerder, stellende dat zij een opeisbare vordering had van € 7.278,78 bruto uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. Dit bedrag omvatte onder andere achterstallig salaris over de maanden september tot en met november 2021, en betrof ook niet-afgedragen pensioenpremies aan het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. Verzoekster stelde dat er sprake was van een steunvordering, maar kon onvoldoende bewijs leveren voor het bestaan van een vordering van het pensioenfonds op verweerder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd was om de procedure te openen, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt. De rechtbank oordeelde dat er summierlijk bewijs moest zijn van feiten die aantonen dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Hoewel verzoekster een opeisbare vordering had, was er onvoldoende bewijs dat verweerder meerdere schuldeisers onbetaald liet, wat essentieel is voor het bestaan van een steunvordering.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat verweerder in een toestand verkeerde van niet-betaling. De beslissing werd genomen door rechter mr. C.G.E. Prenger, in aanwezigheid van griffier mr. T. Mulder. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door de partij die daartoe gerechtigd is.