ECLI:NL:RBROT:2022:1910

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
9389967 \ CV EXPL 21-27088
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing van geldvordering in conventie en volledige toewijzing in reconventie met betrekking tot huurovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder, aangeduid als '[eiser]', en de huurder, Brave Work Solutions B.V. (hierna: 'Brave Work'). De procedure betreft een geldvordering in conventie door [eiser] en een reconventionele vordering door Brave Work. De huurovereenkomst tussen partijen, die op 1 augustus 2019 inging, werd per 1 mei 2020 beëindigd. Na beëindiging van de huurovereenkomst ontstond er een geschil over schade aan de gehuurde woning en de teruggave van de waarborgsom van € 2.400,-.

In conventie vorderde [eiser] een bedrag van € 2.313,16 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en een dwangsom voor het niet retourneren van zijn persoonlijke eigendommen. Brave Work betwistte de schade en stelde dat de vordering niet onderbouwd was. De kantonrechter oordeelde dat Brave Work schadeplichtig was, maar schatte de schade op € 500,- in plaats van het gevorderde bedrag. De vordering van [eiser] werd voor het overige afgewezen.

In reconventie vorderde Brave Work de teruggave van de waarborgsom, die door de kantonrechter werd toegewezen, met de bepaling dat [eiser] na verrekening van de schade een bedrag van € 1.900,- aan Brave Work moest betalen. De proceskosten werden aan de zijde van Brave Work vastgesteld op € 561,-. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het méér of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9389967 \ CV EXPL 21-27088
uitspraak: 11 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. K. Gangaram Panday te Zoetermeer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Brave Work Solutions B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam,
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiser]’ respectievelijk ‘Brave Work’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaarding van 3 augustus 2021, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 6;
  • de aantekeningen van de rolzitting van 4 november 2021, zijnde de conclusie van repliek, waarbij van de zijde van [eiser] producties 7 en 8 zijn overgelegd;
  • de reactie van 15 november 2021 van de zijde van Brave Work, zijnde de conclusie van dupliek, met productie 10;
  • het tussenvonnis van 13 december 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling bepaald is.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Namens Brave Work zijn verschenen de heren [naam 1], [naam 2] en [naam 3], alle drie in hoedanigheid van vennoot van Brave Work, bijgestaan door mr. B.H. Sellmeijer namens de gemachtigde van Brave Work. [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Gangaram Panday. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen [eiser] als verhuurder en Brave Work als huurster is met ingang van 1 augustus 2019 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de gemeubileerde woonruimte aan de [adres], met parkeerplaats (hierna: de woning). Brave Work heeft bij aanvang van de huurovereenkomst een waarborgsom ten bedrage van € 2.400,- aan [eiser] voldaan.
2.2.
De huurovereenkomst luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“(…)
1
Het gehuurde
(…)
1.3
De fotoreportage zal bij de aanvang van de overeenkomst worden opgemaakt en getekend door beide partijen.
(…)
6
Betaling
6.1
De door de huurder verschuldigde huurprijs ter zake van het gehuurde dient bij vooruitbetaling te worden voldaan in maandelijkse termijnen van € 2400,- die op de 1ste dag van iedere huurtermijn voldaan dient te zijn. Bank rek. nr. t.n.v. [naam bedrijf] [de kantonrechter begrijpt: de beheerder].
(…)
6.4
De huurder betaalt bij het tekenen van deze overeenkomst een bedrag groot € 2400,- zijnde 1 maand huur een garantiebedrag voor het behoorlijk nakomen van zijn verplichtingen (…). Binnen 2 maanden na beëindiging van de huurovereenkomst wordt dit bedrag aan huurder terugbetaald, eventueel verminderd met de door hem verschuldigde kosten voor telefoon, verwarming, elektriciteit, gas, water, onderhoud tuin en/of een redelijk bedrag voor schade toegebracht aan het gehuurde, ontbrekende inventaris en noodzakelijk gebleken professionele schoonmaakkosten (…) Bij vermissing of beschadiging zal de in de fotoreportage vermelde waarde van het betrokkene object bij huurder in rekening worden gebracht en in mindering worden gebracht van het in paragraaf 6.4 genoemde garantiebedrag.
(…)
14
Einde van de huur
14.1
Bij het einde van de huur zal de huurder het gehuurde opleveren in de staat waarin hij het gehuurde bij de aanvang van de huur heeft aanvaard, behoudens normale en gebruikelijke slijtage. (…)
14.2
De huurder en de verhuurder moeten hiertoe gezamenlijk het gehuurde bij het einde van de huur visueel (…) inspecteren en vergelijken met het in artikel 1.3 genoemde foto reportage.
(…)”
2.3.
Met instemming van [eiser] heeft Brave Work een medewerker van haar in de woning laten verblijven.
2.4.
Vanwege een ziekenhuisopname van de medewerker van Brave Work is de huurovereenkomst per 1 mei 2020 met wederzijds goedvinden beëindigd. Namens haar medewerker heeft Brave Work de woning ontruimd.
2.5.
In het op 28 mei 2020 door [naam bedrijf] opgemaakte rapport van de eindinspectie waarbij beide partijen aanwezig waren, staat vermeld dat in de gang een plint ontbreekt, in de keuken een afdekplaatje van de afzuigkap van het merk Siemens en in de badkamer een stop/afdekplaatje (hierna: een stop).
2.6.
In de periode van 1 juni 2020 tot en met 20 augustus 2021 hebben (de gemachtigde van) [eiser], een medewerkster van [naam bedrijf] en Brave Work gecorrespondeerd over het herstel/de herstelkosten van de in het eindinspectierapport genoemde gebreken, de eindafrekening en de door [eiser] gestelde ontvreemde goederen.
2.7.
In een ongedateerde offerte van [naam 4] aan [eiser] zijn de herstelkosten voor het vervangen van de afzuigkap geraamd op € 305,- excl. btw, voor het vervangen van een wastafelmeubel op € 499,- excl. btw en voor het vervangen van 5 meter plint op € 100,- excl. btw, te weten een totaalbedrag van € 1.184 excl. btw.

3..Het geschil

de vordering in conventie
3.1.
[eiser] heeft – kort samengevat – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. Brave Work te veroordelen aan [eiser] te betalen binnen twee weken na dit vonnis een bedrag van € 2.313,16 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening;
II. Brave Work te veroordelen aan [eiser] te betalen een dwangsom van € 50,- per
dag met een maximum van € 5.000,- bij het niet retourneren van de persoonlijke eigendommen van [eiser] binnen 14 dagen na vonnis;
III. Brave Work te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 913,55 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. Brave Work te veroordelen aan [eiser] te betalen de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. Brave Work te veroordelen aan [eiser] te betalen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan die vordering heeft [eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat na inspectie van de woning ter beëindiging van de huurovereenkomst is gebleken dat sprake is van schade aan de laminaatvloer, aan het wastafelmeubel, aan de afzuigkap en aan de keuken- en doucheafvoer. De schade wordt begroot op € 880,52 en € 1.432,64, te weten in totaal € 2.313,16. Voorts heeft [eiser] gesteld dat sprake is van (im)materiële schade doordat zijn eigendommen uit de woning zijn ontvreemd. Brave Work heeft, ondanks mondelinge en schriftelijke aanmaning daartoe, nagelaten de schade te herstellen en de ontvreemde goederen aan [eiser] te retourneren. [eiser] is bereid het bedrag dat overblijft na verrekening van de schade met de door Brave Work betaalde waarborgsom van € 2.400,- aan Brave Work te restitueren (€ 2.400,- minus € 2.313,16 = € 86,84) onder de voorwaarde dat Brave Work de ontvreemde goederen retourneert, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag van de overtreding. Daarnaast is Brave Work een vergoeding aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Ten slotte dient Brave Work de proceskosten en de nakosten te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
het verweer in conventie
3.3.
Brave Work heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot ontzegging van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.4.
Brave Work heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. De door [eiser] in de dagvaarding gestelde schade wordt door Brave Work betwist. In het eindinspectierapport staat vermeld dat het gaat om het ontbreken van een stuk plint in de hal, een afdekplaatje en een stop. Het door [eiser] gevorderde schadebedrag van € 2.313,16 voor herstelkosten is niet onderbouwd en buitenproportioneel hoog. Volgens Brave Work kost een plint € 15,-, is € 25,- voor een afdekplaatje redelijk gelet op het feit dat een geheel nieuwe bedieningsunit voor de afzuigkap € 106,95 bedraagt, en is voor de stop geen vergoeding verschuldigd omdat deze niet ontbreekt. Voorts is aangevoerd dat op grond van vaste jurisprudentie alleen de materiaalkosten verschuldigd zijn, nu geen voorinspectie heeft plaatsgevonden maar alleen een eindinspectie, te weten 28 dagen na het einde van de huurovereenkomst. Brave Work is daarom niet gehouden tot vergoeding van de arbeidskosten. Met betrekking tot de gestelde ontvreemde goederen van [eiser] door Brave Work wordt aangevoerd dat de medewerker van Brave Work die in het gehuurde verbleef plotseling is opgenomen in het ziekenhuis, waarna de woning door Brave Work is ontruimd. Het kan zijn dat er per abuis goederen van [eiser] zijn meeverhuisd. Nu bij het aangaan van de huurovereenkomst geen inventarisatielijst is opgesteld en onduidelijk is of de door [eiser] als productie 5 bij dagvaarding overgelegde inventarislijst volledig (juist) is, is niet vast te stellen welke goederen aan [eiser] toebehoren. Dat komt voor zijn rekening en risico. Het is [eiser] altijd toegestaan langs te komen bij het magazijn van Brave Work waar de goederen staan opgeslagen, om te kijken of er aan [eiser] toebehorende goederen aanwezig zijn.

4..Het geschil in reconventie

de vordering in reconventie
4.1.
Brave Work heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen aan haar te betalen € 2.400,- aan waarborgsom, al dan niet onder aftrek van herstelkosten, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
4.2.
Aan die vordering heeft Brave Work – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. De waarborgsom van € 2.400,- dient op grond van artikel 6.4 van de huurovereenkomst binnen twee maanden na het einde van de huurovereenkomst geretourneerd te worden, eventueel onder aftrek van de kosten van gas, water en licht. [eiser] heeft tot op heden geen gespecificeerde eindafrekening aan Brave Work doen toekomen. Hoewel de huurovereenkomst per 1 mei 2020 is beëindigd, laat [eiser] na de waarborgsom te retourneren, eventueel te verminderen met een redelijk bedrag aan herstelkosten voor de schade.
het verweer in reconventie
4.3.
[verweerder] heeft de vordering niet betwist, maar aangevoerd dat de waarborgsom moet worden verrekend met de herstelkosten van de schade. Het resterende bedrag dient aan Brave Work terugbetaald te worden.

5..De beoordeling

in conventie en reconventie
5.1.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze gezamenlijk behandeld.
herstelkosten
5.2.
Vooropgesteld wordt dat Brave Work heeft erkend dat sprake is van schade aan de woning en dat Brave Work te kennen heeft gegeven niet zelf voor herstel te willen zorgdragen, maar dat zij de herstelkosten ter zake aan [eiser] zal vergoeden. Het voorgaande brengt met zich dat Brave Work schadeplichtig is. Dat de eindinspectie van de woning pas op 28 mei 2020, dus na beëindiging van de huurovereenkomst, heeft plaatsgevonden, doet daar niet aan af.
5.3.
Bij de bepaling van de schade wordt het eindinspectierapport als uitgangspunt genomen. In dit rapport staat vermeld dat een plint in de gang, een afdekplaatje van de afzuigkap in de keuken en een stop in de badkamer ontbreken. Hoewel Brave Work heeft aangevoerd dat uit foto’s van het incheckrapport blijkt dat de stop reeds bij het aangaan van de huurovereenkomst ontbrak, leidt dat niet tot een ander oordeel nu beide partijen het eindinspectierapport met de daarin voornoemde gebreken voor akkoord hebben getekend.
5.4.
Het ligt op de weg van [eiser] om de herstelkosten van de in het inspectierapport genoemde schade te onderbouwen. [eiser] heeft de schade begroot op een totaalbedrag van € 2.313,16, bestaande uit de bedragen € 880,52 en € 1.432,64.
5.4.1.
Ter onderbouwing van het bedrag van € 1.432,64 heeft [eiser] een offerte (excl. btw) overgelegd (zie 2.8). Naar het oordeel van de kantonrechter kan deze offerte niet als onderbouwing van de schade dienen, omdat die ziet op veel verdergaande onderwerpen dan in het eindinspectierapport staan vermeld. Zo blijkt uit het eindinspectierapport dat een afdekplaatje van de afzuigkap in de keuken ontbreekt en een stop in de badkamer, terwijl de offerte ziet op het vervangen van de gehele afzuigkap en een geheel badkamermeubel. Nu de hoogte van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de schade ex aequo et bono te schatten. De kantonrechter begroot de schade op een bedrag van € 500,-.
5.4.2.
Ten aanzien van het bedrag van € 880,52 heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat dit bedrag betrekking heeft op andere schade dan in het eindinspectierapport vermeld. Nu deze andere schade in de dagvaarding niet nader is toegelicht, wordt het gevorderde bedrag van € 880,52 bij gebreke van een onderbouwing afgewezen.
5.5.
De door [eiser] mede gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom wordt, nu deze niet nader is toegelicht, afgewezen.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een bedrag van € 500,- aan herstelkosten wordt toegewezen en dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
goederen
5.7.
Voor zover de vordering ten aanzien van de dwangsom aldus moet worden begrepen dat gevorderd wordt Brave Work te veroordelen tot afgifte van de goederen van [eiser] op straffe van verbeurte van een dwangsom, wordt het volgende overwogen. Zowel bij het aangaan van de huurovereenkomst als bij de beëindiging van die overeenkomst is door geen van partijen omschreven wat de inventaris van [eiser] in de woning inhoudt. De juistheid van de door [eiser] opgestelde lijst van ontbrekende goederen (productie 5 bij dagvaarding) is door Brave Work betwist, zodat deze lijst niet als uitgangspunt gebruikt kan worden, nog daargelaten dat de lijst onduidelijkheden bevat zoals vraagtekens bij de aantallen van diverse goederen. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat Brave Work bij de ontruiming van de woning goederen heeft meegenomen die aan [eiser] toebehoren, kan in het licht van het voorgaande niet worden vastgesteld welke goederen dit (eventueel) betreft. De vordering moet daarom als onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd worden afgewezen. Dit oordeel laat onverlet dat het [eiser] vrij staat contact op te nemen met Brave Work om afspraken te maken over teruggave van dozen die in het magazijn van Brave Work staan en waarin zich kennelijk goederen van [eiser] bevinden, zoals Brave Work tijdens de zitting nogmaals heeft aangeboden.
buitengerechtelijke kosten
5.8.
[eiser] maakt aanspraak op buitengerechtelijke kosten van € 913,55. Nu [eiser] deze kosten niet nader onderbouwd heeft, wordt deze vordering afgewezen
.
waarborgsom
5.9.
[eiser] heeft de verschuldigdheid en de omvang van het door Brave Work gevorderde bedrag van € 2.400,- aan waarborgsom niet betwist, zodat dit toewijsbaar is.
conclusie
5.10.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien betekent dat [eiser] na verrekening een bedrag van € 1.900,- aan Brave Work moet voldoen (€ 2.400,- aan waarborgsom minus € 5.00,- aan herstelkosten).
proceskosten
5.11.
[eiser] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld. De kosten aan de zijde van Brave Work worden begroot op € 561,- aan gemachtigdensalaris, te weten drie punten à € 187,-
5.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
5.13.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als in de beslissing vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
veroordeelt [eiser] om aan Brave Work tegen finale kwijting te betalen € 1.900,-;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in conventie en in reconventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Brave Work vastgesteld op € 561,- aan salaris voor de gemachtigde; vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening; en indien gedaagde niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 93,50 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening.
verklaart dit vonnis in conventie en in reconventie uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
[46009]