ECLI:NL:RBROT:2022:1943
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontruiming van een huurwoning in kort geding wegens betalingsachterstand en overlast
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder, aangeduid als [eiser], en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De verhuurder vorderde ontruiming van de woning op grond van een huurovereenkomst die per 31 oktober 2021 zou zijn geëindigd. De huurder had een huurachterstand van € 1.576,00 en zou bovendien overlast veroorzaken. De verhuurder stelde dat hij een spoedeisend belang had bij de ontruiming, omdat hij de woning opnieuw wilde verhuren.
De procedure begon met een dagvaarding op 8 februari 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 februari 2022. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst op 31 oktober 2021 is geëindigd, maar oordeelde dat de verhuurder geen spoedeisend belang had bij de ontruiming. De huurder had weliswaar een huurachterstand, maar deze was niet zodanig dat het rechtvaardigde dat de verhuurder niet kon wachten op een bodemprocedure. Bovendien was er onvoldoende bewijs van de gestelde overlast.
De kantonrechter heeft de vordering van de verhuurder afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de huurder, die op nihil zijn vastgesteld omdat de huurder in persoon procedeerde. Dit vonnis benadrukt het belang van het spoedeisend belang in kort geding procedures en de noodzaak van voldoende bewijs voor claims van overlast.