ECLI:NL:RBROT:2022:1946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
9586609 / VZ VERZ 21-17904
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Gemeente Rotterdam voor schade door verzakking in het wegdek

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aanvrager en de Gemeente Rotterdam. De aanvrager, die in persoon procedeerde, vorderde een schadevergoeding van € 284,41 van de Gemeente, omdat zijn auto beschadigd was geraakt door een verzakking in het wegdek van de straat Eeze te Hoogvliet. De aanvrager stelde dat hij de snelheid van zijn auto had verminderd, maar desondanks schade had opgelopen aan de carterpan van zijn Honda Civic door de verzakking. De Gemeente had de claim van de aanvrager afgewezen, wat leidde tot deze rechtszaak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2022 werd de zaak digitaal behandeld. De kantonrechter overwoog dat de Gemeente als wegbeheerder een zorgplicht heeft om te zorgen dat de weg veilig is voor gebruikers. De kantonrechter concludeerde echter dat de Gemeente haar zorgplicht niet had geschonden. De aanvrager had geen bewijs geleverd dat andere voertuigen schade hadden geleden door de verzakking en de Gemeente had verklaard dat de verzakking bij gepaste snelheid zonder schade gepasseerd kon worden. Bovendien waren er geen eerdere meldingen of claims over de verzakking ontvangen, wat de Gemeente vrijpleitte van aansprakelijkheid.

De kantonrechter wees de vordering van de aanvrager af en bepaalde dat de Gemeente het griffierecht van € 85,00 voor zijn rekening moest nemen, terwijl de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd. Dit vonnis benadrukt de vereisten voor aansprakelijkheid van de Gemeente in het kader van de zorgplicht voor de veiligheid van het wegdek.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9586609 / VZ VERZ 21-17904
uitspraak: 18 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam, ter zake de door partijen gezamenlijk voorgelegde zaak in het kader van de pilot ‘De Rotterdamse Regelrechter’ (artikel 96 Rv),
in de zaak van
[aanvrager],
wonende in [woonplaats aanvrager],
aanvrager,
procederend in persoon,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Rotterdam,
zetelend in Rotterdam,
andere partij,
vertegenwoordigd door [naam 1] te Rotterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘[aanvrager]’ en ‘de Gemeente’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Op 12 december 2021 is per e-mail een door [aanvrager] ingevuld aanmeldformulier ontvangen, waarmee [aanvrager] een zaak tegen de Gemeente bij de Rotterdamse Regelrechter heeft aangemeld.
1.2.
Uit hoofde van een afspraak tussen de Rechtbank Rotterdam en de Gemeente was het de kantonrechter bekend dat de Gemeente akkoord gaat met het verzoek van [aanvrager] om de door hem aangemelde zaak door de Rotterdamse Regelrechter te laten behandelen, zodat vervolgens aan de Gemeente is gevraagd om alle dossierstukken waar zij over beschikte aan de kantonrechter te doen toekomen. Die stukken heeft de kantonrechter bij e-mail van 22 december 2021 van de Gemeente ontvangen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 2 februari 2022 om 09:30 uur digitaal plaatsgevonden via Microsoft Teams. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [aanvrager] ingelogd. Namens de Gemeente is haar vertegenwoordiger, [naam 1], in de digitale zittingszaal verschenen, vergezeld door [naam 2] (schaderegelaar Gemeente Rotterdam).
1.4.
Tijdens de zitting heeft [aanvrager] per e-mail een aantal foto’s aan de kantonrechter en de gemeente gestuurd. Deze foto’s zijn aan het procesdossier toegevoegd. Van hetgeen verder tijdens de mondelinge is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.5.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis vervolgens bepaald op vandaag.

2..Het geschil

2.1.
[aanvrager] heeft gevorderd om de Gemeente te veroordelen om aan hem € 284,41 te betalen.
2.2.
Aan die vordering heeft [aanvrager] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
De auto van [aanvrager] is door een verzakking in het wegdek van de straat Eeze ten hoogte van de Action in Hoogvliet beschadigd. [aanvrager] zag de verzakking en verminderde de snelheid van zijn auto. Het wegdek was echter zo verzakt dat ondanks het feit dat [aanvrager] snelheid minderde, de onderkant van zijn auto, een Honda Civic EJ9, de straat raakte waardoor de carterpan van de auto beschadigd raakte. [aanvrager] heeft de auto zelf gerepareerd, maar heeft daar € 284,41 aan kosten voor moeten maken. [aanvrager] heeft ter zake een claim bij de Gemeente ingediend, maar die claim is afgewezen.
2.3.
Het verweer van de Gemeente strekt tot afwijzing van de vordering van [aanvrager].
2.4.
Daartoe heeft de Gemeente - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd.
De Gemeente heeft de buitendienst benaderd en verzocht om de verzakking in het wegdek op te meten. Dat is gebeurd. Hoewel sprake is van een zichtbare verzakking in het wegdek (lengte: 70 cm, breedte: 1,5 m en diepte: 5 cm) vormt die verzakking geen gevaarlijk gebrek in de zin van artikel 6:174 BW. Met gepaste snelheid zou de verzakking zonder schade te passeren moeten zijn. Er zijn ook geen andere claims of meldingen over de betreffende verzakking ontvangen, zodat er ook geen aanleiding bestond om nader onderzoek te verrichten of om de verzakking eerder te verhelpen.

3..De beoordeling

3.1.
Het tussen partijen gerezen geschil spitst zich toe op de vraag of de Gemeente gehouden is tot vergoeding van de door [aanvrager] gestelde schade. In dat kader overweegt de kantonrechter het volgende.
3.2.
Niet in geschil is dat er een verzakking in het wegdek aan de Eeze te Hoogvliet is ontstaan en dat [aanvrager] als gevolg van die verzakking schade aan zijn auto heeft geleden. Ingevolge artikel 6:174 BW is in beginsel de bezitter (de Gemeente) van een opstal (het wegdek) die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Genoemd artikel vestigt een risicoaansprakelijkheid op de bezitter van een opstal. Bij de beoordeling welke eisen men in de gegeven omstandigheden aan een opstal mag stellen komt het aan op de vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831). Deze maatstaven zijn deels gebaseerd op de zogenaamde ‘Kelderluikcriteria’ (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, NJ 1966, 136).
3.3.
Op de Gemeente rust als wegbeheerder een zorgplicht. Zij dient ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Met de beantwoording van de vraag of van gevaarzetting sprake is, dient te worden beoordeeld of aan deze zorgplicht is voldaan.
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de Gemeente haar zorgplicht niet heeft geschonden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.4.1.
In de eerste plaats is van belang dat [aanvrager] geen (begin van) bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat meerdere auto’s door de verzakking in het wegdek schade hebben geleden. [aanvrager] stelt dat er meerdere kleuren in de schaafsporen op het wegdek te zien waren, waaruit zou blijken dat, naast zijn eigen auto, ook andere auto’s schade hebben geleden. Uit de foto’s die door [aanvrager] zowel voorafgaand als tijdens de mondelinge behandeling zijn gestuurd, zijn echter geen andere kleuren dan de kleur van de auto van [aanvrager] te zien. Dit heeft [aanvrager] ter zitting ook erkend. Hieruit kan dus niet worden afgeleid dat ook andere auto’s (eerder) door de verzakking schade hebben geleden. Verder heeft [aanvrager] weliswaar gesteld dat hij meerdere bewoners heeft gesproken die verklaren dat er dagelijks auto’s beschadigd raken door de verzakking, maar ook daar is geen bewijs van geleverd. Bovendien heeft de Gemeente onweersproken verklaard dat er nooit eerder meldingen of claims zijn ingediend van de betreffende verzakking.
3.4.2.
Daarnaast heeft [aanvrager] onvoldoende onderbouwd dat de betreffende straat door de verzakking ten tijde van het ontstaan van de schade niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed, terwijl de Gemeente heeft gesteld dat de verzakking bij gepaste snelheid zonder schade gepasseerd kon worden.
3.4.3.
Het enkele feit dat de Gemeente de verzakking uit voorzorg heeft laten herstellen, betekent niet dat daarmee vast staat dat de verzakking een gevaarlijk gebrek oplevert dat de Gemeente eerder al had moeten verhelpen. Immers zijn, zoals hiervoor al is overwogen, nooit eerder meldingen of claims ingediend over de betreffende verzakking, zodat ook niet gezegd kan worden dat de Gemeente eerder had moeten ingrijpen. Dit zou mogelijk anders zijn geweest indien er al eerder meldingen waren gedaan over de betreffende verzakking en de Gemeente zou hebben nagelaten actie te ondernemen. Daarvan is hier echter geen sprake. Dat er een jaar geleden wel een melding is gedaan van een verzakking aan de andere kant van de straat, die vervolgens door de Gemeente is hersteld, betekent evenmin dat de Gemeente de betreffende verzakking die in deze procedure centraal staat al had moeten verhelpen. Nergens blijkt uit namelijk dat de betreffende verzakking er toen al was en dat de Gemeente toen al actie had moeten ondernemen.
3.4.4.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [aanvrager] onvoldoende heeft gesteld en met stukken heeft onderbouwd dat de betreffende verzakking in het wegdek zodanig ernstig was dat van de Gemeente had mogen worden verwacht dat zij eerder actie had moeten ondernemen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [aanvrager] te kennen gegeven geen verder bewijs te kunnen leveren, zodat aan bewijslevering ook niet wordt toegekomen. Dit betekent dat niet gezegd kan worden dat de Gemeente haar zorgplicht heeft geschonden en derhalve aansprakelijk is voor de door [aanvrager] geleden schade.
3.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [aanvrager] wordt afgewezen.
3.6.
De gemeente heeft afgezien van een proceskostenveroordeling ten laste van [aanvrager], zodat de kantonrechter de kosten van het geding zal compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, met dien verstande dat gezien de afspraken die gemaakt zijn tussen de rechtbank Rotterdam en de Gemeente het verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 85,00 voor rekening van de Gemeente komt

4..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
bepaalt dat het verschuldigde griffierecht van € 85,00 voor rekening van de gemeente komt en compenseert voor het overige de kosten van het geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37555