ECLI:NL:RBROT:2022:1950

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
FT EA 19/1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in de sollicitatieplicht en informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2022 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De bewindvoerder had verzocht om deze beëindiging, omdat de schuldenares haar verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares de inspanningsplicht, informatieplicht en de plicht om geen nieuwe schulden te maken niet heeft nageleefd. De schuldenares heeft gedurende de maanden maart tot en met juni 2021 geen sollicitatiebewijzen overgelegd en heeft haar dienstbetrekking bij Maasstad Vervoerservice opgezegd zonder dit met haar bewindvoerder te overleggen. De rechtbank oordeelt dat de schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat zij onvoldoende saneringsbereidheid heeft getoond. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, van de Faillissementswet. Tevens is er een faillissement van rechtswege vastgesteld, en zijn er maatregelen getroffen voor de benoeming van een curator en een rechter-commissaris. De uitspraak is openbaar uitgesproken en biedt de schuldenares de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 4 maart 2022
Bij vonnis van deze rechtbank van 18 maart 2019 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenares],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: mr. D. le Pair.

1..De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 4 februari 2022 met dit verzoek ingestemd.
Mr. C.C.W. Plaat heeft zich op 12 februari 2022 gesteld als advocaat van schuldenares.
De bewindvoerder heeft op 18 februari 2022 een laatste stand van zaken aan de rechtbank doen toekomen.
De waarnemend bewindvoerder, dhr. W. Boekelman, schuldenares, mr. C.C.W. Plaat, advocaat van schuldenares, en mw. P. Raaphorst, beschermingsbewindvoerder van schuldenares, zijn gehoord ter terechtzitting van 24 februari 2022.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

Als grond voor de voordracht tot tussentijdse beëindiging is door de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenares de inspanningsplicht, de informatieplicht en de plicht om geen nieuwe schulden te maken, niet is nagekomen. Bovendien is de bewindvoerder niet in staat de afdrachtplicht exact te beoordelen. Schuldenares heeft over de maanden maart tot en met juni 2021 geen sollicitatiebewijzen overgelegd. Schuldenares had per 1 juli 2021 een baan bij Maasstad Vervoerservice voor 36 uur per week tot en met 30 juni 2022. Schuldenares is tijdens het verhoor van 22 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende sollicitatiebewijzen binnen twee weken te verstrekken. Schuldenares heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Schuldenares had tijdens het verhoor te kennen gegeven dat zij voornemens was om haar baan op te zeggen. De rechter-commissaris heeft schuldenares destijds te kennen gegeven dat zij haar dienstbetrekking niet zomaar mag opzeggen. Schuldenares heeft echter toch haar baan opgezegd. Het is de bewindvoerder niet duidelijk per wanneer, vast staat wel dat schuldenares vanaf 24 november 2021 niet fulltime heeft gewerkt. Een nieuw dienstverband is aangegaan voor 28 uur per week. Schuldenares diende daarom vanaf 24 november 2021 te voldoen aan de (aanvullende) sollicitatieplicht, er werden echter geen sollicitatiebewijzen ontvangen. Inmiddels is schuldenares helemaal niet meer werkzaam. Bovendien merkt de bewindvoerder op dat schuldenares geen stukken heeft verstrekt die arbeidsongeschiktheid aannemelijk maken. De bewindvoerder heeft de opmerkingen van schuldenares, dat zij klachten ervaart waardoor zij niet fulltime kan werken, daarom niet nader kunnen onderzoeken en voorleggen aan de rechter-commissaris. Ten aanzien van de informatieplicht heeft de bewindvoerder in haar voordracht verklaard dat meerdere stukken ontbreken. Daarnaast zijn er nieuwe schulden ontstaan.
In de laatste stand van zaken heeft de bewindvoerder geen verbetering in de nakoming van de inspanningsplicht gemeld. Ten aanzien van de informatieverplichting zijn vele stukken aangeleverd. Alleen de bewijsstukken met betrekking tot de reiskosten over de maanden juli 2021 tot en met december 2021 en de sollicitatiebewijzen over de maanden maart tot en met juni 2021 en vanaf november 2021 ontbreken nog. Daarnaast heeft de bewindvoerder op basis van de ontvangen informatie berekend dat sprake is van een boedelvoorstand van
€ 632,03. De bewindvoerder heeft in de laatste stand van zaken voorts gemeld dat thans sprake is van nieuwe schulden met een totaalbedrag van circa € 7.500,00.
De waarnemend bewindvoerder heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd en heeft de rechtbank verzocht om de regeling van schuldenares tussentijds te beëindigen. De bewindvoerder heeft er geen vertrouwen in dat schuldenares de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling goed zal nakomen.
Schuldenares heeft ter zitting verklaard dat zij haar baan bij Maasstad Vervoersservice niet zelf heeft opgezegd, maar dat zij een brief kreeg waarin stond dat haar contract beëindigd werd. Schuldenares heeft verklaard dat de beschermingsbewindvoerder en vervolgens haar afdeling niet integer met haar informatie om is gegaan. Schuldenares geeft aan dat ze overspannen was en eigenlijk niet meer in staat om fulltime te werken. Desgevraagd heeft schuldenares verklaard dat zij zich niet ziek heeft gemeld en dat ze geen toestemming heeft gevraagd aan de bewindvoerder om parttime te werken in plaats van fulltime.
De beschermingsbewindvoerder van schuldenares heeft ter zitting verklaard dat de nieuwe schulden inzake de terugvorderingen van de Participatiewet reeds betaald zijn. Het gaat om een totaalbedrag van € 4.873,74. De nieuwe schulden zien thans slechts op een terugvordering inkomstenbelasting uit 2020 van € 1.057,00 en een terugvordering huurtoeslag van € 1.456,00. Voor de terugvordering huurtoeslag is een betalingsregeling van € 63,00 per maand getroffen.
De advocaat van schuldenares heeft ter zitting benadrukt dat het merendeel van de ontbrekende stukken reeds is aangeleverd en dat geen sprake meer is van een boedelachterstand. De regeling van schuldenares is bij vonnis van 23 februari 2021 met 24 maanden verlengd, waarbij gedurende 15 maanden alle verplichtingen van kracht waren en de resterende 9 maanden gebruikt konden worden om de destijds ontstane boedelachterstand in te lopen. De advocaat heeft voorgesteld dat schuldenares in de regeling kan blijven gedurende de maximale looptijd en dat schuldenares medische informatie aanlevert, zodat een keuring aangevraagd kan worden en gekeken kan worden of schuldenares ontheven kan worden van de sollicitatieplicht.

3..De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 89.788,97 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
Schuldenares is tekort geschoten in de nakoming van de inspanningsverplichting. Op
16 februari 2021 heeft de behandeling van een eerdere voordracht tot tussentijdse beëindiging plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling is eveneens uitgebreid gesproken over de inspanningsverplichting. Schuldenares heeft een laatste kans gekregen en zij had zich moeten beseffen dat het niet nog een keer mis mocht gaan. Echter, direct hierna, over de periode maart tot en met juni 2021 heeft schuldenares opnieuw geen sollicitatiebewijzen aangeleverd. Ook na het verhoor van 22 oktober 2021 heeft schuldenares geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de sollicitatiebewijzen aan te leveren. Schuldenares had vanaf juli 2021 een jaarcontract bij Maasstad Vervoersservices voor 36 uur per week. Schuldenares heeft ter zitting verklaard dat zij haar dienstbetrekking niet heeft opgezegd, maar dat zij een beëindigingsovereenkomst heeft getekend. Desgevraagd heeft schuldenares verklaard dat zij dit niet met haar bewindvoerder, noch haar beschermingsbewindvoerder heeft overlegd. De rechtbank is van oordeel dat schuldenares wist of had moeten weten dat zij dergelijke zaken met de bewindvoerder moest bespreken. Schuldenares heeft voorts over de periode november 2021 tot en met heden niet aantoonbaar gesolliciteerd. Schuldenares heeft ter zitting wel verklaard dat zij niet in staat is om fulltime te werken, echter heeft zij verzuimd om stukken aan te leveren waaruit valt af te leiden dat zij arbeidsongeschikt is en dat zij gekeurd moet worden. Bovendien heeft schuldenares zich niet ziekgemeld.
Dat bovengenoemde tekortkoming schuldenares niet te verwijten is, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenares, in elk geval na de verhoren door de rechter-commissaris op 27 november 2020 en 22 oktober 2021 en de behandeling van de eerdere voordracht tot tussentijdse beëindiging op 16 februari 2021, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
Schuldenares heeft aldus de laatste kans die haar in het vonnis van 23 februari 2021 is gegeven niet benut en heeft zich evenmin door het besprokene tijdens het verhoor van
22 oktober 2021 laten bijsturen. Hierdoor heeft schuldenares blijk gegeven onvoldoende saneringsbereid te zijn.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Fw, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank zal een rechter-commissaris benoemen en een curator aanstellen. Er zal een postblokkade worden ingesteld.

4..De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.343,53;
- benoemt in het faillissement van de schuldenares tot rechter-commissaris
mr. W.J. Roos-van Toor ,
  • stelt aan tot curator:
  • geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.