ECLI:NL:RBROT:2022:1956

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
9547877 CV EXPL 21-38191
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De Stichting Woonbron vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand. De huurovereenkomst betrof een woning aan een specifiek adres, waar de huurprijs € 639,22 per maand bedraagt. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd van € 3.727,04 tot en met november 2021, en ondanks aanmaningen was de gedaagde in gebreke gebleven met de betaling van de huur. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2022 erkende de gedaagde de huurachterstand, maar stelde voor een betalingsregeling te treffen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde, ondanks haar financiële omstandigheden, niet ontslagen kon worden van haar betalingsverplichtingen. De vordering van Woonbron werd grotendeels toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter ontbond de huurovereenkomst en veroordeelde de gedaagde tot ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9547877 CV EXPL 21-38191
uitspraak: 18 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder H.A.M. Over de Vest te Zoetermeer,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonbron’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 15 november 2021, met producties;
• de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van gedaagde;
• het tussenvonnis van 6 december 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
• een aanvullende productie van Woonbron, overgelegd ter zitting.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 20 januari 2022. Van de zijde van Woonbron is de gemachtigde verschenen. [gedaagde] is zelf ter zitting verschenen. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Woonbron als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan het adres [adres] (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2
De huur bedraagt thans € 639,22 per maand en dient bij vooruitbetaling voor de eerste van iedere maand voldaan te worden. In de huurbetalingen is een achterstand ontstaan.

3..Het geschil

3.1
Woonbron vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de huurovereenkomst betreffende de woonruimte aan het adres [adres] te ontbinden althans ontbonden te verklaren;
[gedaagde] te veroordelen het gehuurde, met al wie en al wat zich daarin van de zijde van [gedaagde] mocht bevinden, te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonbron te stellen;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
a. een bedrag van € 4.288,21;
b. een schadevergoeding van € 639,22, dan wel het bedrag dat [gedaagde] na huurprijswijziging verschuldigd zou zijn bij voortzetting van de huurovereenkomst, voor iedere maand gedurende welke [gedaagde] het gehuurde vanaf 1 december 2021 in bezit zal houden tot het moment van ontruiming, een ingegane maand voor een volle gerekend;
c. de wettelijke rente over € 3.387,82 vanaf 1 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
d. de proceskosten.
3.2
Aan haar vorderingen heeft Woonbron - zakelijk weergegeven en voor zover nu van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde], ondanks aanmaning, in gebreke is gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huur, zodat een huurachterstand ten bedrage van € 3.727,04 is ontstaan, berekend tot en met de maand november 2021. Deze huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Daarnaast is [gedaagde] wettelijke rente alsmede een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden.
3.3
[gedaagde] heeft erkend dat er een huurachterstand is ontstaan. Vanwege financiële omstandigheden heeft zij de verschuldigde huur enige tijd niet volledig kunnen betalen. [gedaagde] wil graag in de woning blijven en stelt voor een betalingsregeling te treffen.

4..De beoordeling

4.1
Woonbron heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 20 januari 2022 een actuele specificatie van de huurachterstand in het geding gebracht en daarbij gesteld dat de huurachterstand, berekend tot en met de maand januari 2022, in totaal € 4.327,43 bedraagt (inclusief een bedrag van € 561,17 aan buitengerechtelijke incassokosten). Ter zitting heeft [gedaagde] de verschuldigdheid van voornoemd bedrag erkend. Voorts stelt zij een deel van het bedrag op de dag van de mondelinge behandeling al te hebben overgemaakt aan de deurwaarder, maar zij heeft hiervan geen betalingsbewijs overgelegd.
4.2
Aangezien [gedaagde] het bestaan en de hoogte van de door Woonbron gestelde huurachterstand niet heeft betwist, is dit deel van de vordering toewijsbaar. De door [gedaagde] gestelde financiële omstandigheden, hoe moeilijk ook, ontslaan haar niet van haar betalingsverplichtingen jegens Woonbron en maken dit dus niet anders. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.3
Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten geldt het volgende. Dit deel van de vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Vast staat dat sprake is van een huurachterstand en dat de huur bij vooruitbetaling moet worden voldaan. [gedaagde] is daarom in verzuim. Dit heeft tot gevolg dat zij buitengerechtelijke kosten verschuldigd is, als Woonbron aan haar een termijn van minimaal 14 dagen heeft gegeven conform de wettelijke vereisten, en [gedaagde] niet binnen die termijn heeft betaald (artikel 6:96 lid 6 BW). De overgelegde aanmaning van 15 september 2021 voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot (volledige) betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Dit deel van de vordering is daarom eveneens toewijsbaar.
4.4
Gelet op het voorgaande wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan Woonbron van € 3.766,26 aan hoofdsom en € 561,17 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over 3.387,82 vanaf 1 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. Eventuele betalingen die na 3 januari 2022 nog door [gedaagde] zijn verricht, zoals de door [gedaagde] gestelde betaling op 20 januari 2022, strekken uiteraard in mindering op het door [gedaagde] nog aan Woonbron te betalen bedrag.
4.5
Ter aflossing van de huurachterstand heeft [gedaagde] een betalingsregeling van € 300,- per maand naast de lopende huurtermijnen voorgesteld. Woonbron is hiermee niet akkoord gegaan. Ingevolge artikel 6:29 BW heeft de kantonrechter niet de bevoegdheid om Woonbron een betalingsregeling op te leggen. Indien gewenst kunnen partijen hierover alsnog met elkaar in overleg treden.
4.6
Als de huurder zijn verplichting om tijdig de huur betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden (artikel 6:265 BW). De rechter wijst deze vordering in beginsel toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat een huurachterstand van meer dan 3 maanden ontbinding rechtvaardigt. Hoewel [gedaagde] gedurende de procedure diverse betalingen aan Woonbron en de deurwaarder heeft gedaan is de achterstand per saldo opgelopen tot bijna 6 maanden. Deze omstandigheid rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Dit deel van de vordering zal daarom eveneens worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal op 14 dagen na de betekening van dit vonnis worden gesteld.
4.7
[gedaagde] zal verder worden veroordeeld tot betaling van de huurbedragen waarop Woonbron recht had bij nakoming van de huurovereenkomst, met ingang van de maand februari 2022 tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, en daarna aan gebruiksvergoeding tot en met de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover de verschuldigde huurpenningen over deze periode nog niet zijn voldaan.
4.8
Tot slot zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De verschotten zijn vastgesteld op € 507,- aan griffierecht en € 121,38 aan dagvaardingskosten. Het salaris voor de gemachtigde van Woonbron wordt begroot op (2 punten à € 249,-) € 498,-.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen ten aanzien van het gehuurde gelegen aan de [adres] en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron tegen kwijting te betalen € 4.327,43 aan huurachterstand berekend tot en met de maand januari 2022 inclusief vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 3.387,82 vanaf 1 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen de huurbedragen waarop Woonbron recht had bij nakoming van de huurovereenkomst, met ingang van de maand februari 2022 tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, en daarna aan gebruiksvergoeding tot en met de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden, een ingegane maand voor een volle gerekend;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 628,38 aan verschotten en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416