ECLI:NL:RBROT:2022:1958

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
9563189 VV EXPL 22-44
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht geschil na echtscheiding met betrekking tot de woning

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is er een geschil ontstaan over het huurrecht van een woning na een echtscheiding. Partijen, een vrouw en een man, zijn op 11 juli 2003 in Syrië getrouwd en hebben drie minderjarige kinderen. De vrouw heeft op 23 februari 2021 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarna de echtscheiding op 2 augustus 2021 door de rechtbank Rotterdam is uitgesproken. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de vrouw het huurrecht van de woning zal verkrijgen. De vrouw vordert in kort geding dat de man zich binnen tien dagen na de uitspraak uit de woning uitschrijft en deze verlaat, op straffe van een dwangsom. De man betwist deze vordering en stelt dat hij in de woning mag blijven totdat hij een nieuwe woning heeft gevonden. De kantonrechter heeft de eis in reconventie van de man niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tijdig was ingediend. De kantonrechter oordeelt dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering en dat het huurrecht van de woning aan haar toekomt. De man wordt veroordeeld om zich uit te schrijven en de woning te verlaten, met een dwangsom van € 250,- per dag, tot een maximum van € 5.000,-. De kosten van het geding worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9653189 VV EXPL 22-42
uitspraak: 18 februari 2022
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Aksü te Rotterdam,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.R. van de Water te Rotterdam.
Eiseres wordt hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ en/of ‘de vrouw’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘[gedaagde]’ en/of ‘de man’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 10 februari 2022, met een productie;
• de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Van de zijde van eiseres is [eiseres] ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en door [naam 1] als beëdigd tolk. Van de zijde van gedaagde is [gedaagde] ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en door [naam 2] als beëdigd tolk. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Partijen zijn op 11 juli 2003 in Syrië met elkaar getrouwd. Zij zijn de ouders van drie minderjarige kinderen. Op 23 februari 2021 is namens de vrouw een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2021 (hierna: ‘de echtscheidingsbeschikking’) is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De echtscheiding is inmiddels ingeschreven bij de gemeente.
2.2
Partijen wonen met hun kinderen in een huurwoning aan het adres [adres] (hierna: ‘de woning’).
2.3
In de echtscheidingsbeschikking is ten aanzien van de woning – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) 2.5.1. De vrouw heeft het huurrecht van de woning verzocht.
(…)
2.5.4.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de woning als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
(…)
3. De beslissing
De rechtbank:
(…)
3.3.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.4.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en het huurrecht van de woning uitvoerbaar bij voorraad; (…)”

3..De vordering in conventie

3.1
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
I. De man te veroordelen om zich binnen drie dagen na de uitspraak van dit vonnis uit te schrijven van het adres [adres] en de woning te verlaten, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke blijft;
II. Subsidiair: te bepalen dat indien de man zich niet uitschrijft binnen de gegeven termijn, het vonnis als vervanging van de uitschrijving zal gelden, op basis waarvan de vrouw de opdracht kan verstrekken om de man uit te schrijven van de woning in de Basisregistratie Personen;
III. Althans een door de rechter in goede justitie te nemen beslissing.
3.2
Aan haar vorderingen legt de vrouw - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag.
In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechter bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning. De man weigert echter – ondanks herhaaldelijke verzoeken van de vrouw - om de woning te verlaten.
3.3
De vrouw heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen. Zij kan de uitkomst van een bodemprocedure niet afwachten, omdat de man nog steeds in de woning verblijft en de spanningen daardoor hoog oplopen. Dit heeft een negatief effect op het welzijn van de vrouw en de kinderen van partijen. Verder loopt de vrouw toeslagen en subsidies mis die zij wel zou kunnen ontvangen als de man is uitgeschreven van het adres.
3.4
De man is het niet eens met de vordering van de vrouw. Hij voert daartegen aan dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat hij in de woning mag blijven wonen zolang hij nog geen nieuw adres heeft gevonden. De vrouw heeft hiermee ingestemd, omdat de kinderen van partijen bij hun vader willen wonen en de woning zullen verlaten als de man vertrekt uit de woning. Daarbij komt dat de vrouw veel ruzie maakt in de woning, dat zij de kinderen mishandelt en dat zij gezinsleden heeft bedreigd met een mes. Een van de kinderen heeft bij de politie aangifte tegen de vrouw gedaan vanwege mishandeling en/of bedreiging.

4..De vordering in reconventie

4.1
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, te bepalen dat de man, bij uitsluiting van de vrouw, gerechtigd zal zijn tot de woning gelegen aan de [adres], voor een periode van zes maanden, of zoveel eerder wanneer de man een andere zelfstandige woonruimte heeft gevonden, dan wel een door de rechtbank te bepalen periode, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4.2
Aan zijn vordering legt de man - zakelijk weergegeven en voor zover van belang – ten grondslag dat hij en de kinderen van partijen momenteel een groter belang hebben bij bewoning van de woning dan de vrouw. De vrouw verblijft in de weekenden vaak buitenshuis en de man vermoedt dat zij een nieuwe partner heeft. De man heeft daarentegen geen andere plek om naartoe te gaan. Hij heeft geen familie in Nederland en zal bij vertrek uit de woning aangewezen zijn op de nachtopvang.
4.3
De vrouw is het niet eens met de vordering van de man. Zij heeft daartegen tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de eis in reconventie niet tijdig is ingediend en dat deze eis zich bovendien niet verhoudt tot de echtscheidingsbeschikking, waarin door de rechter is bepaald dat het huurrecht van de woning toekomt aan de vrouw.

5..De beoordeling in reconventie

5.1
De kantonrechter ziet aanleiding om eerst de eis in reconventie te behandelen.
5.2
Artikel 7.1 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton bepaalt dat een partij die een eis in reconventie wenst in te stellen, deze eis en de gronden daarvoor uiterlijk 24 uur vóór de mondelinge behandeling schriftelijk kenbaar dient te maken aan de wederpartij, aan eventuele overige partijen en aan de kantonrechter. De kantonrechter constateert dat de eis in reconventie voor het eerst is gedaan tijdens de mondelinge behandeling, zonder voorafgaande aankondiging. De vrouw heeft daardoor onvoldoende gelegenheid gehad om van de eis in reconventie kennis te nemen. Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter de eis in reconventie niet toelaatbaar. Dit heeft tot gevolg dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn eis in reconventie.
5.3.
Gelet op de aard van het geschil bestaat er aanleiding de kosten van het geding te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beoordeling in conventie

6.1
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vorderingen van de vrouw in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte toetsing daarvan, aangezien een kort geding procedure zich niet leent voor nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering door bijvoorbeeld het horen van getuigen. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6.2
Voldoende is gebleken dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de situatie dat zij samen nog onder één dak wonen tot conflicten leidt, waar niet alleen partijen, maar ook hun minderjarige kinderen de gevolgen van ondervinden.
6.3
Op grond van artikel 7:266 lid 5 BW kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een van de echtgenoten bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. De rechter bepaalt daarbij tevens de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot of partner. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot.
6.4
Tussen partijen is niet in geschil dat in de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat het huurrecht toekomt aan de vrouw met ingang van de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Evenmin is in geschil dat de hiervoor bedoelde inschrijving inmiddels heeft plaatsgevonden. De man stelt zich echter op het standpunt dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat hij in de woning mag blijven totdat hij een andere woning heeft gevonden. Het bestaan van een dergelijke afspraak is tijdens de mondelinge behandeling door de vrouw betwist. Vanwege de kinderen hoefde de man de woning wat haar betreft niet direct te verlaten, maar het was wel de bedoeling dat hij de woning zo spoedig mogelijk zou verlaten. De echtscheidingsprocedure is ongeveer een jaar geleden gestart en met hulp van Stichting Mano had de man al binnen drie à vier maanden andere woonruimte moeten kunnen vinden, aldus de vrouw.
6.5
De man heeft naar aanleiding van het voorgaande zijn stellingen niet, althans onvoldoende nader onderbouwd, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Daarom is niet vast komen te staan dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat de man (onbeperkt) in de woning mag blijven zolang hij nog geen andere woonruimte heeft gevonden en dat hij er alles aan heeft gedaan om met spoed een andere woning te vinden. Daar komt bij dat tussen partijen vaststaat dat de huidige situatie voor veel conflicten zorgt, ongeacht wie daarvan de aanstichter is.
6.6
Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter het aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het huurrecht van de onderhavige woning aan de vrouw toekomt. De primaire vordering tot veroordeling van de man om zich uit te schrijven van het adres van de woning en de woning te verlaten wordt dan ook toegewezen. De termijn waarbinnen hij dat dient te doen, wordt gesteld op tien dagen na de betekening van dit vonnis, zodat de man in ieder geval nog enige tijd heeft om elders onderdak te vinden. De in dat kader gevorderde dwangsom wordt eveneens toegewezen, met dien verstande dat deze wordt gemaximeerd tot een bedrag van € 5.000,-.
6.7
Aangezien de primaire vordering van de vrouw wordt toegewezen, behoeft de subsidiaire vordering geen verdere bespreking en beoordeling.
6.8
Gelet op de aard van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van het geding te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7..De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
In conventie
veroordeelt de man om zich binnen tien dagen na betekening van dit vonnis uit te schrijven van het adres [adres] en de woning te verlaten, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000;
compenseert de kosten van het geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het anders of meer gevorderde;
In reconventie
verklaart de man in zijn vordering niet-ontvankelijk;
compenseert de kosten van het geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416