ECLI:NL:RBROT:2022:1976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
FT EA 22/62 en FT EA 21/1598
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar onder beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker heeft op 18 januari 2022 een verzoekschrift ingediend om te voorkomen dat verweerster, een verhuurder, het vonnis van 3 december 2021 tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 2 februari 2022 heeft verweerster ervoor gekozen niet te verschijnen, terwijl verzoeker en zijn advocaat wel aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in een bedreigende situatie verkeert, aangezien er een ontruimingsvonnis tegen hem is uitgesproken en verweerster heeft aangekondigd tot ontruiming over te gaan.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Verzoeker heeft een netto inkomen van € 1.520,00 per maand en staat onder beschermingsbewind, wat betekent dat zijn financiële situatie wordt beheerd door een bewindvoerder. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom besloten om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van zes maanden, mits verzoeker zijn lopende verplichtingen tijdig nakomt. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de huurovereenkomst voor de duur van de voorlopige voorziening wordt verlengd en dat de bewindvoerder verslag moet uitbrengen over de voortgang van de schuldregeling. Dit vonnis biedt verzoeker de kans om zijn financiële situatie te stabiliseren en een oplossing te vinden voor zijn schulden, terwijl het tegelijkertijd de belangen van verweerster beschermt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 9 februari 2022
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 18 januari 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 18 januari 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 2 februari 2022.
Ter zitting van 2 februari 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mr. J. Pearson, advocaat;
  • mevrouw N. van den Bergh, beschermingsbewindvoerder,
Flanderijn heeft namens [verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank te kennen gegeven dat zij niet ter zitting zullen verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 3 december 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker staat sinds 20 december 2021 onder beschermingsbewind. Het beschermingsbewind loopt goed, de situatie is stabiel en verzoeker werkt goed mee. De beschermingsbewindvoerder heeft de huur voor de maanden december 2021 en januari 2022 betaald. Verzoeker heeft een inkomen van € 1.520,00 netto en de huur bedraagt € 913,08. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat zij van het maandelijks inkomen de vaste lasten kan betalen.
Verzoeker is zich ervan bewust dat de maandelijkse woonlasten in relatie tot zijn inkomen hoog zijn. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij urgentie had aangevraagd, maar dat dit verzoek is afgewezen. Hij is echter nog wel op zoek naar een nieuwe, goedkopere woning. Verzoeker werkt gemiddeld 20 uur per week bij PostNL. Hij wil graag meer uren werken en is daarmee bezig.

3..Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 3 december 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 2 januari 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 24 januari 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 3 december 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker ontvangt een netto inkomen van
€ 1.520,00 per maand en hij is bezig om meer uren te krijgen. Daarnaast staat verzoeker onder beschermingsbewind en heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat zij van het huidige maandelijkse inkomen de vaste lasten kan betalen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 3 december 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [woonplaats], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.