ECLI:NL:RBROT:2022:1992

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
FT EA 22/60 en FT EA 22/61
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met een schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord. Verzoeker, die kampt met financiële problemen, heeft een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waaronder één schuldeiser die weigerde in te stemmen met de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker veertien schuldeisers heeft, met een totale schuld van € 132.753,30. Verzoeker heeft een regeling aangeboden waarbij hij 4,08% aan de preferente schuldeisers en 2,04% aan de concurrente schuldeisers zou betalen, gefinancierd door een saneringskrediet. Tijdens de zitting bleek dat de afloscapaciteit van verzoeker was gedaald van € 90,25 naar € 54,00 per maand, maar de schuldhulpverlening heeft aangegeven dat het aanbod gehandhaafd kan worden.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van de schuldeiser die weigerde in te stemmen. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de noodzaak voor 24-uurszorg. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoeker en de dertien schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure aan de weigerende schuldeiser opgelegd. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 11 maart 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 18 januari 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]), als rechtsopvolger van (althans voorheen handelend onder de naam) [handelsnaam];
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting, op 2 maart 2022, een verweerschrift toegezonden. [schuldeiser] heeft in haar verweerschrift te kennen gegeven dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 4 maart 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • mevrouw L.D.W. Middelburg en mevrouw A. Akalay, beiden werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer S. Manna, werkzaam bij Jay Holding B.V. tevens h.o.d.n. Manna Support (hierna: beschermingsbewindvoerder).
Verzoeker is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
Schuldhulpverlening heeft de rechtbank op 9 maart 2022 nadere stukken doen toekomen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift veertien schuldeisers met twee preferente vorderingen en dertien concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 132.753,30 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 20 oktober 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,08% aan de preferente schuldeisers en 2,04% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering en een maandelijkse afloscapaciteit van € 90,25 per maand. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Uit het verhandelde ter zitting en de na afloop aangeleverde stukken is gebleken dat verzoeker sinds 11 februari 2022 verblijft in Leopoldhove van Stichting Middin. Dit betekent dat de inkomsten en uitgaven van verzoeker zijn gewijzigd. De afloscapaciteit is van € 90,25 per maand gedaald naar € 54,00 per maand. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat het aanbod (inhoudende een saneringskrediet op basis van de oorspronkelijke afloscapaciteit) desondanks gehandhaafd kan worden.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Dertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier als enige niet mee in. Zij heeft een vordering van € 109.826,44 op verzoeker, welke 82,7% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] te kennen gegeven het aangeboden percentage van 2,04% te laag te vinden. Daarbij wijst [schuldeiser] erop dat haar vordering 82,7% van de totale schuldenlast behelst. In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] tevens gesteld dat de schuld van verzoeker niet te goeder trouw is ontstaan.
In de visie van [schuldeiser] heeft verzoeker voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. Onduidelijk is, of de auto van verzoeker waarde vertegenwoordigd die zou moeten worden afgedragen. De aangeboden regeling is bovendien gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Er is immers geen sprake van een ontheffing van de sollicitatieplicht vanuit de uitkeringsinstantie, een medische keuring moet nog plaatsvinden. Het is derhalve onduidelijk of en in hoeverre verzoeker (blijvend) arbeidsongeschikt is. [schuldeiser] wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.
[schuldeiser] heeft in haar verweerschrift laten weten dat zij schriftelijk verweer zal voeren en niet bij de zitting aanwezig zal zijn om haar standpunt nader toe te lichten.

4..De beoordeling

De rechtbank stelt vast dat schuldenaar ten tijde van het indienen van het verzoekschrift ingeschreven en woonachtig was binnen de gemeente Rotterdam. De rechtbank is daarom bevoegd het verzoekschrift te behandelen. Dat schuldenaar vervolgens is verhuisd naar een instelling in Zoetermeer, doet daar niet aan af.
Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling overweegt de rechtbank als volgt.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een groot aandeel vormt in de totale schuldenlast van 82,7%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk dertien van de veertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank voldoende goed en controleerbaar gedocumenteerd, met inachtneming van de nagezonden en ter zitting overgelegde stukken. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij het aanbod uit de brief van 20 oktober 2021 handhaaft, ook nu de afloscapaciteit van verzoeker van € 90,25 naar € 54,00 per maand is gedaald. Aan schuldenaar zal dus een saneringskrediet van dezelfde omvang worden verstrekt. Schuldhulpverlening heeft voorts aangegeven dat zij het minnelijk traject voor schuldenaar zal afronden, ook al woont hij inmiddels niet meer binnen de gemeente Rotterdam.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift blijkt dat er een noodzaak bestaat voor 24-uurszorg voor verzoeker. Dit blijkt eveneens uit het feit dat verzoeker sinds 11 februari jl. op grond van een CIZ indicatie in een zorginstelling verblijft. De achtergrond hiervan is dat verzoeker kampt met psychische klachten, zoals depressies, en daarnaast kampt verzoeker tevens met een veelheid aan lichamelijke klachten. Hij heeft onder andere slecht zicht en ernstige neuropathie als gevolg van diabetes en een hoge bloeddruk. Schuldenaar heeft ook een kleine hersenbloeding gehad. Hij heeft verminderd inzicht in onder andere zijn persoonlijke omstandigheden en geen goed overzicht over zijn leven. Voldoende aannemelijk is geworden dat (de komende drie jaar) geen hoger inkomen en geen afdrachtsmogelijkheid zal ontstaan. Voorts is voldoende aannemelijk geworden (mede op basis van het hetgeen ter zitting is besproken) dat de auto van schuldenaar geen bovenmatige waarde heeft en dat er een medische noodzaak is voor behoud van de auto. Conform de uitgangspunten zoals vastgesteld in het vtlb-rapport van Bureau Wsnp is voldoende aannemelijk dat er (ook binnen de wettelijke schuldsaneringsregeling) geen waardeafdracht zou moeten plaatsvinden in verband met behoud van de auto.
Aannemelijk is dat de rechtbank verzoeker (via de hardheidsclausule) zou toelaten tot de schuldsaneringsregeling (zoals subsidiair verzocht), mede gelet op de aard en omvang van de (overige) schulden, de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en de omstandigheid dat zijn financiële situatie met behulp van beschermingsbewind al enige tijd stabiel is.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.