ECLI:NL:RBROT:2022:2005

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
9404040 CV EXPL 21-28081
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over hogere stookkosten door gebrek aan gemeenschappelijke verwarmingsinstallatie in appartementencomplex

In deze zaak vordert eiseres, eigenaar van een appartement in een appartementencomplex, een schadevergoeding van gedaagde, de vereniging die verantwoordelijk is voor de gemeenschappelijke verwarmingsinstallatie. Eiseres stelt dat zij door een gebrek aan de installatie hogere energiekosten heeft moeten maken. De procedure begon met een dagvaarding op 14 augustus 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 februari 2022. Eiseres heeft herhaaldelijk geklaagd over de werking van de verwarmingsinstallatie, die sinds 2018 niet naar behoren functioneerde. Ondanks deze klachten heeft gedaagde pas in 2021 de installatie vervangen. Eiseres heeft haar extra kosten geschat op € 900,-, gebaseerd op gegevens van het Nibud en haar eigen energierekeningen. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de installatie voor de vervanging naar behoren functioneerde.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die eiseres heeft geleden door het gebrek aan de verwarmingsinstallatie. De rechter stelt vast dat de installatie onvoldoende capaciteit had en dat gedaagde als beheerder verantwoordelijk is voor de werking ervan. De kantonrechter schat de schade op € 700,-, waarbij rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden van het appartement van eiseres, gelegen op de bovenste verdieping. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals de proceskosten van eiseres, die in totaal op € 365,03 worden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9404040 CV EXPL 21-28081
uitspraak: 11 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. D. Milosavljević te Den Haag,
tegen:
de vereniging
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. V.C. Schuurman te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 14 augustus 2021, met producties;
• de conclusie van antwoord;
• het tussenvonnis van 22 november 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
• nadere producties van de zijde van [eiseres] ten behoeve van de mondelinge behandeling.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 1 februari 2022. Van de zijde van eiseres is [eiseres] ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Van de zijde van gedaagde is de [naam 1] verschenen namens [gedaagde], eveneens bijgestaan door de gemachtigde. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiseres] is sinds 2018 eigenaar en bewoner van het appartement aan het [adres 1]. De woning bevindt zich op de bovenste etage (de 7e verdieping) van het appartementencomplex aan het [adres 2].
2.2
Het appartementencomplex wordt verwarmd door een centrale verwarmingsinstallatie. Dit betreft een gemeenschappelijke installatie die wordt beheerd door [gedaagde]. [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]) is de bestuurder van [gedaagde].
2.3
Tot juni 2021 werd het appartementencomplex verwarmd door een centrale verwarmingsinstallatie uit 1989.
2.4
Iedere woning van het appartementencomplex heeft op elke radiator een warmtekostenverdeler of radiatormeter ten behoeve van de verdeling van de energiekosten onder de eigenaren. Het verbruik wordt geregistreerd door [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2]). In de woning van [eiseres] bevinden zich 4 radiatoren.
2.5
In de afrekening over de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 juni 2019 die [eiseres] van [naam bedrijf 2] heeft ontvangen is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) Uw afrekening Totaal inclusief btw
Verwarming € 1.833,40
Vooruitbetaald
€ 756,43
Te betalen € 1.076,97 (…)”
2.6
Tijdens [gedaagde]-vergadering van 14 oktober 2019 heeft [eiseres] bij [gedaagde] en [naam bedrijf 1] onder de aandacht gebracht dat de (oude) installatie niet naar behoren functioneerde waardoor zij een hoge energierekening heeft ontvangen. Naar aanleiding daarvan en de daarop volgende correspondentie tussen [eiseres] en [naam bedrijf 1] heeft [naam bedrijf 1] op 22 november 2019 opdracht gegeven aan [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3]) om de oorzaak van het gebrekkig functioneren van de verwarming van [eiseres] te onderzoeken.
2.7
In het e-mailbericht van [naam bedrijf 2] van 25 november 2019 gericht aan [naam bedrijf 1] is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) Bij controle van de verbruiken (…) is gebleken dat 3 van de 4 radiatoren vanaf november 2018 vrij intensief warmte hebben afgegeven. Dit heeft de hoogte van de afrekening dan ook ongunstig beïnvloed. Ik heb niet het vermoeden dat de radiatoren defect zijn omdat tot en met 15 november 2019 nauwelijks verbruik is gemeten. (…)”
2.8
Op 13 december 2019 heeft een monteur van [naam bedrijf 3] de werking van de verwarmings-installatie onderzocht. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de monteur de navolgende bevindingen aan [gedaagde] gemeld:
“(…) [naam bedrijf 4] onderzocht nav hoge afrekening, de radiatoren worden niet heet capaciteit van de installatie wordt niet voldoende behaald waardoor er langere tijd gestook moet worden. (…)”
2.9
In de brief van de gemachtigde van [eiseres] d.d. 10 november 2020 gericht aan [gedaagde] is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) Vanaf het moment dat [eiseres] de woning kocht (in 2018) functioneerde de verwarming niet naar behoren. Als gevolg hiervan heeft zij aanmerkelijk meer gas verbruikt om haar woning op temerpartuur te krijgen. Ook moest de woning elektrisch worden (bij)verwarmd, hetgeen heeft geleid tot een hogere elektriciteitsrekening. (…)
Om het probleem op te lossen is het kennelijk noodzakelijk de cv-installatie te vervangen. De beslissing om hiervoor opdracht te geven wordt door [gedaagde] evenwel steeds doorgeschoven naar volgend jaar, zodat het voor [eiseres] volstrekt onduidelijk is hoe lang zij het nog moet stellen zonder deugdelijke verwarming en geconfronteerd zal worden met aanmerkelijk hogere energiekosten.
Gelet op het voorgaande komen de extra kosten die gemaakt zijn voor het verwarmingsseizoen 2018/2019 ten laste van [gedaagde]. Het is niet mogelijk om de extra kosten exact uit te rekenen en daarom wordt volstaan met een schatting.
De stookkosten bedroegen ruim € 1.800,-. Voor een flat gaat het Nibud uit van een bedrag van € 86,- per maand aan maandelijkse gaskosten
in 2020. Dat is €1.032,- voor het gehele jaar. (…)
Voor het seizoen 2018/19 waren de elektriciteitskosten van [eiseres] € 66,75
(€ 51,15 plus € 15,60). Het elektrisch bijverwarmen van haar woning heeft in 2019/2020 geleid tot een hoger elektriciteitsverbruik. Het ging om een bedrag van € 247,11. (…)
De gemaakte extra energiekosten ten gevolge van de gebrekig functioneren van de cv-installatie worden afgerond/beperkt tot een bedrag van € 900. [gedaagde] wordt verzocht dit bedrag binnen twee weken na de datum van deze brief over te maken op bankrekening nr. (…) t.a.v. [eiseres]. (…)”
2.1
In de reactie van [gedaagde] per brief van 27 november 2020 gericht aan [eiseres] is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) U heeft in uw schrijven aangegeven, dat u gecompenseerd wenst te worden voor de extra energiekosten die door u zijn gemaakt. Bij de Algemene ledenvergadering d.d. 23 november jl. is uw schrijven onder agendapunt 4.3 aan de orde gebracht.
De vergadering heeft formeel geen besluit genomen over dit punt. Indien de vergadering formeel wel een uitspraak had gedaan, dan had [naam bedrijf 1] Schiedam tegen uw voorstel gestemd.
Misschien ten overvloede. De vergadering ontkent niet dat uw appartement een warmteprobleem heeft, maar een pasklare oplossing is nog niet aangeleverd. In het kader van Nieuwe Energie voor Groenoord zal [naam 2] in zijn plan van aanpak voor [gedaagde] de casus met betrekking tot het warmteprobleem meenemen. Bij de inspectie van het complex zal hij ook uw appartement bezoeken.
Resumerend. Namens [gedaagde] wordt er geen compensatie uitgekeerd. Wel zal [gedaagde] er alles aan doen om uw probleem aan te pakken, indien de technische adviezen hiervoor ontvangen zijn. (…)”
2.11
In 2021 is de centrale verwarmingsinstallatie van het appartementencomplex vervangen.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 900,-, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2
[eiseres] legt - samengevat - het volgende aan haar vordering ten grondslag. Omdat de centrale verwarmingsinstallatie niet naar behoren functioneerde tot het moment waarop deze vervangen is, heeft [eiseres] meer gas en elektriciteit moeten verbruiken voor het (bij)verwarmen van haar woning waardoor zij een hogere energierekening heeft ontvangen. Ondanks herhaalde verzoeken vanaf 2019 is [gedaagde] pas in 2021 overgegaan tot vervanging van de installatie. De extra kosten worden op basis van cijfers van het Nibud en het daadwerkelijke elektriciteitsverbruik van [eiseres] geschat op/beperkt tot € 900,-. Deze kosten komen voor rekening van [gedaagde].
3.3
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiseres] en voert daartegen - samengevat - het volgende aan. Hoewel uit het onderzoek van [naam bedrijf 3] blijkt dat de radiatoren van [eiseres] harder moesten werken om de vereiste warmte te leveren, blijkt nergens uit dat de aanvoer zo slecht was dat zij extra kosten heeft moeten maken. Naar aanleiding van een storing is het verwarmingssysteem inmiddels vervangen. Voor die tijd functioneerde het systeem naar behoren. Verder klopt de berekening van de omvang van de vermeende schade niet. De richtlijn van het Nibud is gebaseerd op het gemiddelde appartement, terwijl dit complex van het bouwjaar 1968 is en daarom minder goed geïsoleerd is dan nieuwe appartementen. Ook is het appartement van [eiseres] gelegen op de bovenste verdieping, waar meer warmte wordt verloren. De bewoners van de bovenste etages worden daarvoor wel gecompenseerd door middel van 20% korting op de afrekeningen. Verder is het energieverbruik afhankelijk van variabelen zoals het weer en de bewoners. In de afgelopen jaren zijn er dan ook zowel hoge als lage afrekeningen geweest in het complex. Gelet op het voorgaande is [gedaagde] niet bereid de gevorderde schadevergoeding te betalen.

4..De beoordeling

4.1
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] een bedrag aan [eiseres] verschuldigd is vanwege de hogere energiekosten door problemen met de centrale verwarmingsinstallatie.
4.2
Vaststaat dat sprake is van een gemeenschappelijke centrale verwarmingsinstallatie voor het gehele appartementencomplex waar de woning van [eiseres] deel van uitmaakt. Verder is niet in geschil dat [naam bedrijf 3] naar aanleiding van haar onderzoek heeft geconstateerd dat de oude installatie - die in 2021 vervangen is - onvoldoende capaciteit behaalde waardoor er langere tijd gestookt moest worden. Na klachten van [eiseres] vanaf 2019 heeft [gedaagde] niet direct besloten tot vervanging van de installatie over te gaan, omdat daarvoor instemming van de meerderheid van haar leden nodig was.
4.3
Verder staat vast dat sprake was van een gebrek aan de centrale verwarmingsinstallatie. De bevindingen van [naam bedrijf 3] en het bestaan van een gebrek aan de installatie zijn door [gedaagde] immers niet betwist. Integendeel, tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangevoerd dat de installatie in 2021 uit veiligheidstechnisch en praktisch oogpunt vervangen moest worden nadat deze al sinds 2014 in de onderhoudsplanning stond. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat zij als beheerder van de installatie verantwoordelijk is voor de werking van daarvan en aansprakelijk is voor eventuele schade als de installatie niet naar behoren functioneert. Gelet op het voorgaande moet [gedaagde] de schade vergoeden die [eiseres] heeft geleden vanwege het gebrek aan de installatie.
4.4
Voor het vaststellen van de hoogte van de door [eiseres] geleden schade heeft zij diverse documenten in het geding gebracht die tijdens de mondelinge behandeling nader zijn toegelicht. Zoals blijkt uit de afrekening van [naam bedrijf 2] heeft [eiseres] in het verwarmingsseizoen 2018-2019 voor € 1.833,40 aan gas verbruikt, terwijl het Nibud voor appartementen uitgaat van een normaal gasverbruik van € 1.032,- (12 maanden maal € 86,-). Dat is een verschil van ongeveer € 800,-. In het verwarmingsseizoen 2019-2020 is [eiseres] haar woning elektrisch gaan bijverwarmen, waardoor zij € 247,11 moest betalen voor elektriciteit. [eiseres] heeft haar vordering beperkt tot € 900,-. [gedaagde] heeft de schadeberekening van [eiseres] betwist, maar heeft geen stukken in het geding gebracht die de berekening van [eiseres] weerleggen.
4.5
De schade is afhankelijk van veel variabelen en kan niet nauwkeurig worden vastgesteld. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om de omvang van de schade naar redelijkheid te schatten (artikel 6:97 BW). Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [gedaagde] de schadeberekening van [eiseres] met betrekking tot het gasverbruik onvoldoende gemotiveerd heeft betwist zodat deze berekening als uitgangspunt gehanteerd kan worden. Verder heeft [eiseres] onbetwist gesteld dat de radiator in haar woonkamer in de periode vanaf 15 oktober 2018 tot 15 december 2018 1.312 eenheden verbruikt heeft, tegenover slechts 160 eenheden in de periode vanaf 15 oktober 2021 tot 6 december 2021. Anderzijds dient er bij de begroting van de schade rekening mee te worden gehouden dat de woning van [eiseres] op de bovenste etage van het complex is gelegen en daar dus (ook zonder gebrekkige verwarmingsinstallatie) waarschijnlijk meer gestookt moet worden dan in het gemiddelde appartement.
4.6
Nu [eiseres] expliciet heeft gesteld dat haar vordering betrekking heeft op het verwarmingsseizoen 2018/2019 zal de kantonrechter hetgeen zij heeft aangevoerd over extra kosten voor het elektrisch bijverwarmen in het stookseizoen 2019-2020 buiten beschouwing laten. Alles afwegend schat de kantonrechter de schade op een bedrag van € 700,-. De vordering van [eiseres] wordt toegewezen tot dit bedrag en voor het overige afgewezen.
4.7
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De verschotten zijn vastgesteld op € 240,- aan griffierecht en € 125,03 aan dagvaardingskosten. Het salaris voor de gemachtigde van [eiseres] wordt begroot op (2 punten à € 124,-) € 248,-.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 700,-;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 365,03 aan verschotten en € 248,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416