ECLI:NL:RBROT:2022:2014

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
C/10/616067 / HA ZA 21-299
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schuld ex-echtgenoot en verhaalbaarheid na verdeling huwelijksgemeenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van [naam gedaagde] voor schulden die zijn ontstaan tijdens het huwelijk van haar ex-echtgenoot, [naam 1]. De eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], hebben [naam 1] beschuldigd van oplichting en vorderen terugbetaling van leningen die zij aan hem hebben verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam 1] van augustus 2015 tot januari 2017 een affectieve relatie had met [naam eiser 1] en dat hij hen voor een aanzienlijk bedrag heeft opgelicht. Na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap op 3 september 2018, blijft [naam gedaagde] mogelijk aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden van [naam 1]. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers in conventie en reconventie behandeld en geconcludeerd dat de eisers bewijs moeten leveren van de handtekeningen op de leningsovereenkomsten en de bedragen die zij aan [naam 1] hebben geleend. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616067 / HA ZA 21-299
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

wonende te [woonplaats eiser 1],
2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2],
eisers in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.J. Sparreboom te Spijkenisse.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk [naam eiser 1] en [naam eiser 2] worden genoemd en samen [eisers] Gedaagde wordt [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 17 maart 2021, met producties (1 t/m 4);
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie, met producties
(1 t/m 5);
  • de brieven van deze rechtbank van 14 juni 2021 waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 15 september 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie-5;
  • de akte productieoverzicht namens [naam gedaagde] van 15 september 2021 (1 t/m 9), met producties 6 t/m 9;
  • de akte productieoverzicht namens [naam gedaagde] van 15 september 2021 (1 t/m10), met productie-10;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 september 2021;
  • de antwoordakte namens [eisers] van 10 november 2021, met productie-6;
  • de antwoordakte namens [naam gedaagde] van 8 december 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser 1] heeft van augustus 2015 tot en met medio januari 2017 een affectieve relatie gehad met [naam 1]. [naam eiser 2] is de moeder van [naam eiser 1].
2.2.
Op 24 januari 2017 heeft [naam eiser 1], mede namens [naam eiser 2] als benadeelde bij de politie aangifte gedaan van oplichting door [naam 1]. [eisers] hebben verklaard dat [naam 1] hen over een periode van anderhalf jaar voor ongeveer € 150.000,00 heeft opgelicht.
2.3.
[naam gedaagde] was van 9 juli 1981 tot 14 januari 2019 in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam 1]. Bij beschikking van deze rechtbank van 22 oktober 2018 is de echtscheiding tussen [naam gedaagde] en [naam 1] uitgesproken. De huwelijksgoederengemeenschap is op 3 september 2018 ontbonden.
2.4.
Op 23 juli 2020 is [naam 1] overleden. Hij was op dat moment ongehuwd en niet geregistreerd als partner. [naam 1] heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Zijn drie kinderen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.5.
Bij brief van 8 januari 2021 hebben [eisers] zich via hun advocaat tot [naam gedaagde] gewend en haar aangesproken tot terugbetaling van het door hen aan [naam 1] geleende bedrag van in totaal € 159.771,67 inclusief rente, binnen 14 dagen. [naam gedaagde] heeft hieraan niet voldaan.

3..Het geschil

in conventie
[eisers]
3.1.
[eisers] vorderen in conventie, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om [naam gedaagde] te veroordelen:
(
i) om aan [naam eiser 1] te voldoen een bedrag van € 94.245,25, te vermeerderen met een rente van 2,5%, te rekenen vanaf 14 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
(
ii) om aan [naam eiser 2] te voldoen een bedrag van € 50.500,00, te vermeerderen met een rente van 2,5%, te rekenen vanaf 14 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
(
iii) te voldoen aan [naam eiser 1] en [naam eiser 2] een bedrag van € 2.372,72 aan buitengerechtelijke kosten;
(
iv) in de kosten van de procedure.
3.1.1.
Aan hun vorderingen leggen [eisers] het volgende ten grondslag. Gedurende zijn relatie met [naam eiser 1] heeft [naam 1] [eisers] met diverse verhalen overtuigd om hem geld te lenen. Hij gaf weliswaar aan dat hij getrouwd was, maar hij zou snel scheiden en overtuigde [eisers] dat hij geld nodig had om er voor te zorgen dat [naam gedaagde] de woning zou verlaten. Ook had hij geld nodig omdat [naam gedaagde] zijn bankpassen zou hebben doorgeknipt. Daarnaast had hij geld nodig voor een bouwproject waarbij hij betrokken was en om een in Duitsland geblokkeerd fors geldbedrag vrij te krijgen. [eisers] hebben niet alleen eigen geld uitgeleend aan [naam 1], maar hebben hiervoor ook geld geleend bij vrienden en kennissen. [eisers] pinden geld voor [naam 1]. Daarnaast heeft [naam eiser 1] [naam 1] ook een bankpas verschaft van haar zakelijke bankrekening en heeft hij hiervan ook geld opgenomen. Toen [naam eiser 2] 85 jaar werd, beloofde [naam 1] de kosten voor haar verjaardagsfeest te betalen. Dit heeft hij niet gedaan, als gevolg waarvan [naam eiser 2] nu aansprakelijk wordt gehouden voor de kosten van het feest. [naam 1] was erg innemend en overtuigend en heeft [eisers] telkens beloofd het geleende geld terug te betalen.
3.1.2.
Omdat [naam 1] niets afloste, heeft [naam eiser 1] hem in januari 2016 schuldbekentenissen ter ondertekening voorgehouden. [naam 1] heeft die toen niet getekend. In januari 2017 is [naam 1] in het ziekenhuis opgenomen vanwege een beroerte. Tijdens een ziekenhuisbezoek door [naam eiser 2] met een vriendin, heeft [naam 1] op verzoek van [naam eiser 2] een verklaring ondertekend waarin hij zich schuldig erkent voor de kosten van het verjaardagsfeest voor haar 85e verjaardag (“Verklaring”). Ook heeft [naam 1] toen op verzoek van [naam eiser 2] twee leningsovereenkomsten ondertekend. Een handgeschreven leningsovereenkomst tussen [naam eiser 1] en [naam 1] die bepaalt dat [naam eiser 1] in de periode van 7 september 2015 tot en met 14 januari 2017 € 94.245,25 aan [naam 1] heeft geleend en dat [naam 1] dit bedrag op korte termijn zal terugbetalen, vermeerderd met een rente van 2,5% per jaar (“Leningsovereenkomst-I”). Leningsovereenkomst-I is ook door [naam eiser 1] getekend. En een leningsovereenkomst tussen [naam eiser 2] en [naam 1] die bepaalt dat [naam eiser 2] in de periode van 7 september 2015 tot en met 10 januari 2017 € 50.500,00 aan [naam 1] heeft geleend en dat dit bedrag zal worden teruggestort op de rekening van [naam eiser 2], vermeerderd met een rente van 2,5% per jaar (“Leningsovereenkomst-II). Leningsovereenkomst-II is ook door [naam eiser 2] getekend. [naam 1] heeft de Verklaring en de twee leningsovereenkomsten (“Leningsovereenkomsten”) eerst gelezen voordat hij ze tekende. Hij was toen goed aanspreekbaar. Bij brief van 22 januari 2017 hebben [eisers] [naam 1] verzocht de geleende bedragen voor 15 februari 2017 terug te betalen. Dat heeft [naam 1] niet gedaan.
3.1.3.
Op 24 januari 2017 hebben [eisers] aangifte gedaan bij de politie tegen [naam 1] vanwege oplichting. [naam 1] is hiervoor strafrechtelijk vervolgd, maar vanwege zijn overlijden is het niet tot een vonnis gekomen. [eisers] hebben het strafdossier overgelegd met daarin vele processen-verbaal van verhoren van onder andere [eisers] en [naam 1] en uitgeschreven telefoongesprekken tussen onder andere [naam eiser 1] en [naam 1].
3.1.4.
Omdat de leningen door [naam 1] zijn aangegaan tijdens zijn huwelijk met [naam gedaagde] kwalificeren zij als gemeenschapsschulden ex artikel 1:94 lid 5 BW. Op grond van artikel 1:102 BW blijft ieder van de echtgenoten na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij voordien aansprakelijk was. Voor andere gemeenschapsschulden is hij hoofdelijk met de ander verbonden, met dien verstande evenwel dat daarvoor slechts kan worden uitgewonnen hetgeen hij uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap heeft verkregen onverminderd art. 3:190 lid 1 en 3:191 lid 1 BW. Op grond hiervan is [naam gedaagde] primair voor het geheel aansprakelijk voor de terugbetaling van de leningen en subsidiair zijn de leningen verhaalbaar op het vermogen dat [naam gedaagde] uit de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft ontvangen of nog zal ontvangen, aldus [eisers]
[naam gedaagde]
3.2.
De conclusie van [naam gedaagde] in conventie strekt tot niet ontvankelijk verklaring van [eisers], althans tot afwijzing van hun vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de kosten in conventie. [naam gedaagde] was tot begin januari 2017 niet op de hoogte van de buitenechtelijke relatie van [naam 1]. Zij leefden meer als broer en zus. [naam gedaagde] wist niets van de gestelde leningen of oplichting en heeft hiervan zelf ook niet geprofiteerd. Zij betwist de authenticiteit van de Leningsovereenkomsten en wijst in dit kader op onjuistheden in de adressering en de voorletters van [naam 1]. Ook betwist [naam gedaagde] de echtheid van de handtekening van [naam 1] op beide overeenkomsten. [naam 1] heeft tijdens de strafzaak ontkent dat de handtekeningen op de Leningsovereenkomsten van hem afkomstig zijn. [naam gedaagde] verwijst hiervoor naar een proces-verbaal betreffende [naam 1] in het strafdossier. Indien komt vast te staan dat op de Leningsovereenkomsten wel zijn handtekeningen staan, dan is sprake geweest van wilsonbekwaamheid bij [naam 1] ten tijde van het tekenen ervan. [eisers] hebben misbruik gemaakt van de omstandigheden, namelijk van de kwetsbare positie van [naam 1], door hem de Leningsovereenkomsten te laten tekenen (art. 3:44 BW). [eisers] hebben er niet op mogen vertrouwen dat [naam 1] de bedoeling heeft gehad de Leningsovereenkomsten te tekenen. Op grond van het voorgaande moeten de Leningsovereenkomsten worden vernietigd.
3.2.1.
[naam gedaagde] betwist ook dat er daadwerkelijk gelden door [eisers] ter lening aan [naam 1] zijn vertrekt. Omdat sprake was van een liefdesrelatie is het niet ondenkbeeldig dat als er geldbedragen zijn verstrekt, sprake is geweest van schenking. Ook betwist [naam gedaagde] dat [naam 1] de brief van [eisers] van 22 januari 2017 heeft ontvangen. Volgens [naam gedaagde] is de brief bovendien mogelijk geantidateerd. Van een gemeenschapsschuld is geen sprake. De schuld, zo die komt vast te staan, is aan [naam 1] verknocht omdat zij door [naam 1] in privé is aangegaan in het kader van een buitenechtelijke relatie waarbij volgens [eisers] bovendien sprake was van oplichting. Omdat [naam gedaagde] de schuld niet heeft veroorzaakt en de schuld evenmin is aangegaan voor de gewone gang van de huishouding, is zij niet voor het geheel aansprakelijk en was zij dit ook niet ten tijde van het huwelijk. Er is sprake van een ‘andere gemeenschapsschuld’ als bedoeld in artikel 1:102 BW op grond waarvan [naam gedaagde] eerst na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap hoofdelijk met (wijlen) [naam 1] is verbonden, met dien verstande dat daarvoor slechts kan worden uitgewonnen wat [naam gedaagde] uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft verkregen.
in reconventie
[naam eiseres]
3.3.
[naam eiseres] vordert in reconventie, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(
i) te vernietigen de door [verweersters] als productie 1 en 2 overgelegde overeenkomsten, althans deze overeenkomsten vernietigd te verklaren;
(
ii) te verklaren voor recht dat de schulden voortvloeiende uit de door [verweersters] als productie 1 en 2 overgelegde overeenkomsten verknochte schulden van wijlen [naam 1] zijn en [verweersters] geen vorderingsrecht toekomt nu deze schulden niet in de gemeenschap zijn gevallen;
(
iii) te verklaren voor recht dat [naam eiseres] eerst na de ontbinding van de gemeenschap hoofdelijk met wijlen [naam 1] voor de door [verweersters] (gepretendeerde)
vorderingen is verbonden en dat [verweersters] te dien aanzien slechts kunnen uitwinnen hetgeen [naam eiseres] uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap met wijlen [naam eiseres] heeft verkregen [rechtbank: bedoeld zal zijn wijlen [naam 1]];
(
iv) veroordeling van [verweersters] in de kosten van dit geding.
3.3.1.
Aan haar vordering legt [naam eiseres] ten grondslag dat ten tijde van het tekenen van de Leningsovereenkomsten, sprake is geweest van wilsonbekwaamheid bij [naam 1] en dat [verweersters] misbruik van omstandigheden hebben gemaakt door hem niettemin de Leningsovereenkomsten te laten tekenen. Zie hiervoor onder 3.2
[verweersters]
3.3.2.
De conclusie van [naam verweerster 1] in reconventie strekt tot niet ontvankelijk verklaring van [naam eiseres], althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [naam eiseres] in de kosten van de procedure, de eventuele nakosten daaronder begrepen. De fouten in de Leningsovereenkomsten met betrekking tot de adressering en voorletters leiden er niet toe dat [naam 1] niet aan de overeenkomsten gebonden is. Het leidt immers niet tot onduidelijkheid over het bestaan en de omvang van de door [verweersters] verstrekte leningen. De handtekeningen op de Verklaring en de Leningsovereenkomsten zijn afkomstig van [naam 1]. Dit blijkt ook uit een aantal door [naam 1] ondertekende processen-verbaal waarop nagenoeg dezelfde handtekeningen zijn geplaatst.
3.3.3.
Ten tijde van het ondertekenen van de Leningsovereenkomsten door [naam 1] was geen sprake van wilsonbekwaamheid. [verweersters] verwijzen hiervoor naar het medisch dossier van [naam 1] waaruit blijkt dat zijn geestesvermogens niet waren aangetast als gevolg van de beroerte. Door [verweersters] is geen misbruik van omstandigheden gemaakt. Uit de verklaring van [naam verweerster 2] in het strafdossier over de ondertekening door [naam 1] van de leningsovereenkomsten en de Verklaring blijkt dat [naam 1] de stukken voor het tekenen heeft doorgelezen en dat hij begreep wat hij deed. Van het betreffende ziekenhuisbezoek bij [naam 1] heeft de vriendin van [naam verweerster 2] een geluidsopname gemaakt met haar telefoon waaruit van het voorgaande blijkt. Met de ondertekening van de stukken heeft [naam 1] bovendien geen rechtshandeling verricht, maar slechts bevestigd wat tussen partijen al rechtens gold. Het tekenen van de Leningsovereenkomsten diende slechts ter bewijs en kan niet worden aangetast met een beroep op misbruik van omstandigheden. De sommatiebrief van [verweersters] van 22 januari 2017 heeft [naam 1] wel ontvangen. Tijdens een strafrechtelijke doorzoeking van zijn woning op 11 juni 2018 is de brief aangetroffen. Hiervan is ook proces-verbaal opgemaakt.
3.4.
Op deze en overige stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en reconventie
Aansprakelijkheid en verhaalbaarheid
4.1.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie behandelt de rechtbank de vorderingen tezamen. Voordat de rechtbank ingaat op de door [eisers] gestelde Leningsovereenkomsten en het door [naam gedaagde] (subsidiair) gevoerde verweer tot vernietiging ervan, wordt eerst ingegaan op de aansprakelijkheid van [naam gedaagde] voor de gestelde Leningsovereenkomsten en de eventuele verhaalbaarheid ervan op haar vermogen.
Omvang gemeenschap
4.2.
Omdat sprake is van een gemeenschap van goederen die is ontstaan vóór 1 januari 2018, is hierop artikel 1:94 (oud) BW van toepasing. De gemeenschap omvat wat haar lasten betreft onder andere alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten (lid 7). Schulden die aan een der echtgenoten op bijzondere wijze zijn verknocht, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich daartegen niet verzet (lid 3).
Verknochtheid
4.3.
Het antwoord op de vraag of een schuld verknocht is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van de schuld, zoals deze mede door maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1749, r.ov. 3.4). Volgens de wetsgeschiedenis en jurisprudentie is van een uitzondering op de (destijds geldende) hoofdregel dat alle goederen en schulden gemeenschappelijk zijn, niet snel sprake. Bij verknochte schulden wordt met name gedacht aan schulden die worden gemaakt met betrekking tot privé-goederen die aan iemand zijn verknocht en verplichtingen tot schadevergoeding na bijvoorbeeld zeden- of levensdelicten. In haar arrest van 3 oktober 2017 oordeelde het Hof Arnhem-Leeuwarden dat de omstandigheid dat de vrouw niet van het bestaan van de schuld van haar echtgenoot op de hoogte was, zij niet van het verduisterde geld heeft geprofiteerd en geen of onvoldoende inzicht heeft gehad in het bestaan van de schuld, als onvoldoende om de schuld als verknocht aan de man te kwalificeren. De schuld van de man viel daarom in de gemeenschap (Hof Arnhem-Leeuwarden 3 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8571, r.ov. 2.5). [eisers] hebben ook naar dit arrest verwezen.
Aansprakelijkheid en verhaalbaarheid na ontbinding
4.4.
Niet in geschil is dat de huwelijksgemeenschap per 3 september 2018 is ontbonden. Artikel 1:102 BW bepaalt dat na ontbinding van de gemeenschap ieder der echtgenoten voor het geheel aansprakelijk blijft voor de gemeenschapsschulden, waarvoor hij voordien ook aansprakelijk was. Voor andere gemeenschapsschulden is hij hoofdelijk met de andere echtgenoot aansprakelijk, met dien verstande evenwel dat daarvoor slechts kan worden uitgewonnen hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen, onverminderd de artikelen 3:190 lid 1 BW en 3:191 lid 1 BW. Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2016 (ECLI:NL:HR: 2019:958, r.ov. 3.3.6) volgt dat het slot van de tweede zin (“
met dien verstande …”) van artikel 1:102 BW niet de toewijsbaarheid van de vordering beperkt tegen die echtgenoot, maar slechts de verhaalsmogelijkheden ter zake van die vordering. De rechter is daarom niet gehouden om, ook zonder dat daarom is verzocht, in het dictum die reeds uit de wet voortvloeiende beperking aan de toewijzing van de vordering te verbinden.
4.5.
Een gemeenschapsschuldeiser die meent dat hij zich op grond van de tweede zin van artikel 1:102 BW voor een gemeenschapsschuld kan verhalen op een goed dat toebehoort aan de ex-echtgenoot, draagt op basis van artikel 150 Rv in beginsel de bewijslast dat het goed afkomstig is uit de gemeenschap (vgl. Memorie van Antwoord,
Kamerstukken I, 2008/09, 28867, p. 10). Wel kunnen er aan de betwisting van de ex-echtgenoot dat een bepaald goed door hem is verkregen in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, verzwaarde motiveringseisen worden gesteld. De feiten en omstandigheden omtrent de verdeling van de huwelijksgemeenschap liggen in verhouding tot een derde schuldeiser immers primair in zijn domein.
Voorlopige slotsom
4.6.
Op grond van voorgaande onder 4.2 - 4.5, overweegt de rechtbank dat als de door [eisers] gestelde leningen komen vast te staan, sprake is van een schuld van [naam 1] die destijds in de gemeenschap is gevallen. Die schuld is niet verknocht aan [naam 1] in de zin van artikel 1:94 lid 3 (oud) BW. Dat de schuld zou zijn ontstaan gedurende een buitenechtelijke relatie en via oplichting, is daarvoor onvoldoende, alsook dat [naam gedaagde] hiervan geen weet zou hebben gehad. Na de ontbinding van de gemeenschap per 3 september 2018 is [naam 1] dan voor deze schuld aansprakelijk gebleven omdat hij hiervoor voordien ook aansprakelijk was. Voor [naam gedaagde] geldt dat sprake zou zijn van een ‘andere gemeenschapsschuld’ als bedoeld in de tweede zin van artikel 1:102 BW. Dat zou betekenen dat zij hiervoor hoofdelijk met [naam 1] aansprakelijk is, met dien verstande dat [eisers] daarvoor slechts kunnen uitwinnen hetgeen [naam gedaagde] uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen.
Bestaan en omvang leningen
4.7.
Wat betreft het bestaan en de omvang van de leningen beroepen [eisers] zich primair op de Leningsovereenkomsten. Als nadere onderbouwing hebben [eisers] zich bij akte nog aanvullend uitgelaten over het bestaan en de omvang van de verstrekte leningen los van de Leningsovereenkomsten. Zij hebben hiervoor verwezen naar verschillende bankafschriften, processen-verbaal en verklaringen uit het strafdossier van [naam 1]. Hieruit zou volgens [eisers] blijken dat [naam 1] € 74.405,00 cash ter leen is verstrekt en dat hij € 50.804,11 heeft opgenomen van de zakelijke bankrekening van [naam eiser 1] met de door haar aan hem verstrekte pinpas. Van het totaal door [eisers] uitgeleende bedrag van € 125.209,11 is € 50.500,00 toegerekend aan [naam eiser 2] en het overige aan [naam eiser 1]. Verder zou er via derden een bedrag van € 12.306,15 rechtstreeks aan [naam 1] zijn geleend. Dit bedrag is door [eisers] toegerekend aan [naam eiser 1].
Bewijskracht akten
4.8.
De rechtbank overweegt in dit kader als volgt. Omdat de Leningsovereenkomsten slechts verbintenissen van [naam 1] vermelden, is de rechtbank met [naam gedaagde] van oordeel dat sprake is van onderhandse schuldbekentenissen als bedoeld in artikel 158 lid 1 Rv. Op basis van dit artikel missen de aktes de dwingende bewijskracht als bedoeld in artikel 157 lid 2 Rv omdat [naam 1] de aktes niet geheel met de hand heeft geschreven noch heeft voorzien van een goedkeuring die de betreffende geldsommen voluit in letters vermeldt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [naam eiser 2] verklaard dat zij beide overeenkomsten, dus ook de handgeschreven Leningsovereenkomst-I, zelf heeft opgesteld. Het voorgaande betekent dat aan de aktes vrije bewijskracht zou toekomen, maar omdat [naam gedaagde] óók de echtheid van de ondertekening van de aktes door [naam 1] ontkent, komt op grond van artikel 159 lid 2 Rv aan de aktes in het geheel geen bewijskracht toe zolang niet bewezen is van wie de handtekeningen afkomstig zijn. De bewijslast op dit punt rust op [eisers] en zij zullen op dit punt worden toegelaten tot bewijslevering. Zie hierna onder 4.12.
4.9.
[eisers] hebben in dit kader onder andere verwezen naar diverse processen-verbaal uit het strafdossier, waaronder naar het proces-verbaal van bevindingen van 21 november 2017 en naar het proces-verbaal van relaas van onderzoek van 24 mei 2018, beiden van verbalisant [naam 2], waarin hij onder andere opmerkt dat de handtekeningen op de Leningsovereenkomsten gelijkenissen vertonen met de handtekeningen van [naam 1] op de processen-verbaal van eerdere politieverhoren. Ook hebben [eisers] verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2017 met uittypte geluidsopnames waarin onder andere is opgenomen dat [naam 1] tegen de dochter van [naam eiser 1] zegt dat hij een schuldbekentenis van [naam eiser 2] zal tekenen die door haar ([naam eiser 2]) is opgesteld. Daarnaast heeft [naam eiser 2] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat [naam 1], tijdens een ziekenhuisbezoek in januari 2017 van haar en haar vriendin, [naam 3], de Leningsovereenkomsten heeft getekend en dat [naam 3] hiervan geluidsopnames heeft gemaakt (zie hiervoor onder 3.1.2.).
Wilsonbekwaamheid en misbruik van omstandigheden
4.10.
De rechtbank overweegt reeds nu dat het beroep van [naam gedaagde] op wilsonbekwaamheid van [naam 1] ten tijde van het tekenen van de Leningsovereenkomsten in januari 2017 en het gestelde misbruik van omstandigheden in dat kader door [eisers], zal worden afgewezen. [eisers] hebben gemotiveerd weersproken dat sprake is zou zijn van wilsonbekwaamheid bij [naam 1] ten tijde van het tekenen van de leningsovereenkomsten en dat zij in het verlengde daarvan misbruik van omstandigheden zouden hebben gemaakt door [naam 1] te vragen de Leningsovereenkomsten te tekenen. Onder verwijzing naar het medisch dossier van [naam 1] hebben [eisers] er op gewezen dat bij [naam 1] als gevolg van de beroerte sprake zou zijn geweest van gezichtsverlies en niet gecoördineerde bewegingen, maar dat dit niet betekent dat de geestesvermogens van [naam 1] waren aangetast en hij niet zou hebben begrepen wat hij deed toen hij de betreffende aktes tekende. Ook hebben zij er op gewezen dat in het medisch dossier van [naam 1] staat dat er bij [naam 1] geen uitval is, of aanwijzingen voor cardiologische afwijking en dat hij voor zijn hartklachten niet in het ziekenhuis hoefde te blijven. Uit de door [naam gedaagde] overgelegde verklaring van [naam 4] dat [naam 1] van 2 februari 2017 tot en met 20 februari 2020 woonachtig was in een zorglocatie, volgt niet dat [naam 1] wilsonbekwaam was, ook niet als, zoals [naam gedaagde] stelt, sprake was van een geriatrisch verzorgingstehuis. Hetgeen [naam gedaagde] in het kader van het beroep op wilsonbekwaamheid van [naam 1] en het misbruik van omstandigheden door [eisers] heeft gesteld, is onvoldoende geconcretiseerd.
Nadere onderbouwing [eisers]
4.11.
Wat betreft de door [eisers] in hun akte genoemde bankafschriften en verklaringen uit het strafdossier ter nadere onderbouwing van de door hen verstrekte leningen, geldt dat [naam gedaagde] gemotiveerd heeft betwist dat hieruit volgt dat [naam 1] met een pinpas € 50.804,11 heeft gepind en dat hem € 74.405,00 in cash is geleend. Door [naam gedaagde] is op een aantal vermeende hiaten en tegenstrijdigheden gewezen in de diverse verklaringen waaronder in die van derden die geld zouden hebben geleend aan [naam eiser 1] en/of direct aan [naam 1]. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt. Uit de processen-verbaal waarnaar [eisers] hebben verwezen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [naam eiser 1] op verzoek van [naam 1] diverse malen geld heeft gepind en dat hem heeft gegeven en ook dat zij hiervoor geld leende bij derden, waaronder bij haar moeder. [naam 1] verklaart ook dat hij “
alles zal terugbetalen”, of woorden van gelijke strekking, ook wat [naam eiser 2] hem al dan niet via [naam eiser 1] heeft verstrekt. Dat [naam 1] en mogelijk ook zijn zoon [naam 5] een pinpas van haar zakelijke bankrekening hebben gekregen, zodat er ook op die wijze geld geleend kon worden door [naam 1], lijkt ook te volgen uit de uitgetypte gesprekken tussen [naam eiser 1] en [naam 1]. Maar gezien de gemotiveerde betwisting door [naam gedaagde] en de (vele) overgelegde bankafschriften en verklaringen, kan de rechtbank, zonder nader toelichting en specificering die ontbreekt, niet vaststellen welke bedragen [eisers] aan [naam 1] hebben geleend.
Bewijslevering [eisers] en vervolg
4.12.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.8 - 4.11 is overwogen, zal de rechtbank [eisers] toelaten tot bewijslevering dat (a) de handtekeningen op Leningsovereenkomsten afkomstig zijn van [naam 1] en/of (b) dat zij [naam 1] geld hebben geleend, voor welk bedrag en onder welke voorwaarden. Het is aan [eisers] te bepalen op welke wijze zij het bewijs willen leveren. Zij kunnen dit bijvoorbeeld doen door het horen van getuigen, het overleggen van nadere stukken, het geven van een nadere toelichting zoals bedoeld in 4.11 en/of door een handschriftdeskundige in te schakelen.
4.13.
De rechtbank heeft hiervoor onder 4.2 - 4.6 overwogen dat de verhaalbaarheid van de eventuele vorderingen van [eisers] op [naam gedaagde], is beperkt tot hetgeen [naam gedaagde] in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap met [naam 1] heeft verkregen. Ten tijde van de mondelinge behandeling bestond er tussen partijen (nog) geen overeenstemming over de omvang van hetgeen [naam gedaagde] in dat kader heeft verkregen. De omvang hiervan is voor beide partijen een belangrijke omstandigheid voor het verdere verloop van de procedure. De rechtbank geeft partijen daarom in overweging mee om hierover met elkaar vóór de bewijslevering in contact te treden.
4.14.
Als [eisers] slagen in het bewijs onder (a) dan liggen hun vorderingen in conventie onder sub (i) en (ii) voor toewijzing gereed. Indien zij (enkel) slagen in hun bewijs onder (b), dan hangt het van die bewijslevering af in hoeverre hun vorderingen kunnen worden toegewezen. In beide gevallen geldt echter dat ingeval komt vast te staan dat [eisers] een vordering hebben op [naam gedaagde], de vordering in reconventie van [naam gedaagde] onder (i) tot vernietiging/nietigverklaring van de overeenkomsten voor afwijzing gereed ligt (zie hiervoor onder 4.10). Dat geldt ook voor de vordering van [naam gedaagde] in reconventie onder (ii), over de verknochtheid van de schuld van [naam 1] (zie hiervoor onder 4.6). De vordering van [naam gedaagde] in reconventie onder (iii), over de beperkte verhaalbaarheid op haar vermogen, ligt in dat geval evenwel voor toewijzing gereed (zie hiervoor onder 4.6).
4.15.
De rechtbank houdt in afwachting van het procesverloop iedere verdere beslissing in conventie en reconventie aan.

5..De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
laat [eisers] toe te bewijzen (a) dat de handtekeningen op Leningsovereenkomsten afkomstig zijn van [naam 1] en/of (b) dat zij [naam 1] geld hebben geleend, voor welk bedrag en onder welke voorwaarden;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 april 2022voor uitlating van [eisers] of zij bewijs willen leveren en zo ja, of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen, door een handschriftdeskundige, of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat als [eisers] getuigen willen laten horen, de namen van de getuigen en de verhinderdata van de partijen en hun gemachtigden in de maanden mei tot en met augustus 2022 direct moeten worden opgegeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
verder in conventie en reconventie
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J Arts en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.
1729/3455