ECLI:NL:RBROT:2022:2015

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
FT EA 21/1556 en FT EA 21/1557
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling met de gemeente Rotterdam als weigerende schuldeiser

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, een schuldregeling heeft aangeboden aan zijn schuldeisers. De gemeente Rotterdam, als een van de schuldeisers, weigerde in te stemmen met deze regeling, die een betaling van 2,76% aan de preferente en 1,38% aan de concurrente schuldeisers inhield. Verzoeker had in totaal 21 schuldeisers, met een totale schuld van € 103.047,66. De rechtbank heeft de gemeente Rotterdam bevolen om in te stemmen met de aangeboden regeling, ondanks haar verzet op basis van artikel 60c van de Participatiewet, dat betreft vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van de gemeente, die slechts een klein percentage van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende heeft aangetoond dat hij actief op zoek is naar werk en dat zijn situatie stabiel is. De gemeente Rotterdam werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat werd bijgestaan. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, maar heeft de dwangakkoord goedgekeurd, waardoor verzoeker zijn schulden kan blijven aflossen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 9 februari 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 20 december 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser met vijf vorderingen, te weten:
- De gemeente Rotterdam, afdeling W&I (hierna: Gemeente Rotterdam);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 2 februari 2022 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw J. van Rijen, beschermingsbewindvoerder van verzoeker,
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift eenentwintig schuldeisers, waarvan vier preferente schuldeisers met vijftien vorderingen en zeventien concurrente schuldeisers met zesentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van
€ 103.047,66 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 7 oktober 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,76% aan de preferente schuldeisers en 1,38% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker ontvangt vanaf september 2021 een Participatiewet-uitkering, maar hij heeft wel ruim twintig jaar werkervaring. Verzoeker heeft onder andere als heftruckchauffeur gewerkt. Hij heeft recentelijk ook een cursus elektromonteur gevolgd, om zo zijn mogelijkheden om aan het werk te komen uit te breiden. Verzoeker heeft bij het verzoekschrift tevens sollicitaties overgelegd en heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij van zijn werkcoach begeleiding krijgt met het schrijven van motivatiebrieven. De verwachting is dat verzoeker binnen redelijke termijn weer aan het werk gaat. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat hij pas een schuldhulpverleningstraject wilde starten indien verzoeker kon aantonen dat zijn situatie stabiel was en dat er sprake was van een gedragswijziging. Verzoeker heeft fraude- en boetevorderingen laten ontstaan in 2015 en 2016 en verzoeker moest aantonen dat hij thans in staat was om tijdig de juiste informatie aan te leveren om in de toekomst dergelijke vorderingen te voorkomen. Verzoeker staat sinds 5 juni 2019 onder beschermingsbewind en dit verloopt goed, de situatie is stabiel. Schuldhulpverlening heeft er daarom voor gekozen om opnieuw een schuldhulpverleningstraject te starten.
Voor zesendertig vorderingen stemmen de schuldeisers in met de aangeboden schuldregeling. De gemeente Rotterdam stemt hier voor vijf van haar vorderingen niet mee in. Deze vorderingen bedragen € 8.544,17, welke 8,3% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

Schuldhulpverlening heeft in haar verzoekschrift te kennen gegeven dat de gemeente Rotterdam bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover dit fraude- of boetevorderingen betreffen. Op deze vorderingen is artikel 60c Pw van toepassing. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, geldt dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam waarvoor zij weigert een gering«gering» aandeel vormen in de totale schuldenlast van 8,3%.
Voor een ruime meerderheid van de vorderingen, namelijk zesendertig van de eenenveertig vorderingen, zijn de schuldeisers met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker heeft echter voldoende aangetoond dat hij op zoek is naar betaald werk. Zo heeft hij een cursus tot elektromonteur gevolgd om zijn mogelijkheden uit te breiden en wordt hij bij het solliciteren ondersteund door een werkcoach. Naar inschatting van verzoeker en de beschermingsbewindvoerder kan verzoeker binnen afzienbare tijd een baan vinden. Verzoeker heeft een prognose akkoord aangeboden, dit houdt in dat verzoeker meer kan aflossen op het moment dat hij een hoger inkomen genereert dan hij thans ontvangt.
Indien geen – gedwongen – schuldregeling tot stand komt, dan zal ook het (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen worden. Immers, verzoeker heeft eerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling gezeten en kan tot 16 december 2023 niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in verband met de geldende 10-jaarstermijn. Indien hij voordien vanwege schuldenproblematiek failliet wordt verklaard, dan zal er voor de schuldeisers, alleen al gelet op de kosten van een faillissement, veel minder te verdelen zijn.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.