ECLI:NL:RBROT:2022:2021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
9364702 CV EXPL 21-25618
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en aansprakelijkheid van bestuurders in geval van wanbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en twee gedaagden, waarbij de verhuurder vorderingen heeft ingesteld wegens wanbetaling van huur en de aansprakelijkheid van de bestuurders van de gedaagde vennootschap. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft gesteld dat er een rechtsgeldige huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen haar en de gedaagde vennootschap, die door de gedaagde 2 is ondertekend. De gedaagden hebben de vordering betwist, waarbij gedaagde 1 aanvoert dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is omdat een andere bestuurder ook had moeten tekenen. Gedaagde 2 heeft zich verweerd door te stellen dat hij niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de verplichtingen van de vennootschap.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, ondanks het verweer van gedaagde 1. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde 2 bevoegd was om de overeenkomst te ondertekenen en dat de algemene bepalingen van de huurovereenkomst van toepassing zijn. De vorderingen van de eiseres, waaronder de betaling van achterstallige huur en de waarborgsom, zijn toegewezen. De kantonrechter heeft echter de vordering tot ingebruikname van het gehuurde door gedaagde 1 afgewezen, omdat deze vennootschap inmiddels was opgehouden te bestaan.

Ten aanzien van gedaagde 2 heeft de kantonrechter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat hij persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van de eiseres. De vorderingen tegen gedaagde 2 zijn dan ook afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders bij het aangaan van overeenkomsten en de voorwaarden waaronder zij persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9364702 CV EXPL 21-25618
uitspraak: 18 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.A.J. Stevens te ‘s-Gravenhage,
tegen

1..[gedaagde 1]

[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
procederend in persoon,
en

2..[gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” respectievelijk “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 12 juli 2021, met producties;
  • de e-mail van 10 oktober 2021 van [gedaagde 2] , met bijlagen;
  • het tussenvonnis van 28 oktober 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 13 december 2021 met een akte wijziging/vermeerdering eis tevens akte overleggen producties ten behoeve van de mondelinge behandeling, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 14 december 2021. Namens [eiseres] is verschenen [naam 1] , senior assetmanager bij [eiseres] , bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde 2] is in persoon verschenen en tevens als vertegenwoordiger van [gedaagde 1] . Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1
Op 11 juni 2021 is door [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] een huurovereenkomst ondertekend met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] (hierna de huurovereenkomst). Deze huurovereenkomst is namens [eiseres] door [naam 2] getekend op 14 juni 2021. In deze overeenkomst staat – voor zover thans van belang – vermeld:
“4.8 Per betaalperiode van 1 (één) kalendermaand bedraagt bij aanvang van deze huurovereenkomst
- de huurprijs € 2.640,00
- de over de huurprijs verschuldigde omzetbelasting € 544,40
- het voorschot op de vergoeding door of vanwege Verhuurder te
verzorgen levering van zaken en diensten met de daarover
verschuldigde omzetbelasting€ 399,30
Totaal € 3.593,70
(zegge: drieduizend vijfhonderddrieënnegentig euro en zeventig eurocent).
4.9
Met het oog op de datum van ingang van de huur, heeft de eerste betaling van Huurder betrekking op de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 juli 2021 en is het over deze eerste betaalperiode verschuldigde totaalbedrag: €3.593,70. Huurder zat dit bedrag voldoen vóór of op 1 juli 2021 op rekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van [eiseres] o.v.v. (huur maand) [adres] [gedaagde 1]
4.1
De uit hoofde van deze huurovereenkomst door Huurder aan Verhuurder te verrichten periodieke betalingen als weergegeven in 4.8 zijn in één bedrag bij vooruitbetaling verschuldigd in euro's en moeten vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betalingen betrekking hebben volledig zijn voldaan.
(…)
Bankgarantie/waarborgsom
7.1
Het in artikel 26.1 van de algemene bepalingen bedoelde bedrag van de bankgarantie/waarborgsom is vastgesteld op € 14.374,80 (zegge: veertienduizend driehonderdvierenzeventig euro en tachtig eurocent).
(…)
14.3
Vertegenwoordiging
Huurder verklaart middels ondertekening van deze overeenkomst reeds bij voorbaat dat degene die namens hem alle met deze overeenkomst samenhangende stukken ondertekent respectievelijk zal ondertekenen en daarmee verband houdende afspraken maakt respectievelijk zal maken, daartoe bevoegd is. Met de hiervoor genoemde samenhangende stukken en afspraken worden onder meer doch niet uitsluitend bedoeld de beschrijving van het gehuurde als bedoeld in artikel 1.1 van deze overeenkomst, de opleveringsrapporten van artikel 23 van de Algemene Bepalingen en alle afspraken met betrekking tot de oplevering van het gehuurde. In het verlengde van het voorgaande zal Huurder zich nimmer beroepen
op de onbevoegdheid van bedoelde vertegenwoordiger. Partijen komen voorts overeen dat Verhuurder niet gehouden is onderzoek in te stellen naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid van degene die namens Huurder optreedt.”
2.2
Van deze huurovereenkomst maken onderdeel uit de ‘ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WINKELRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’ (hierna te noemen "algemene bepalingen"), waarvoor door [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] afzonderlijk is getekend. In deze algemene bepalingen staat – voor zover thans van belang – vermeld:
Gebruik
5.1
Huurder zat het gehuurde, gedurende de gehele duur van de huurovereenkomst daadwerkelijk, geheel, behoorlijk en zelf gebruiken uitsluitend in overeenstemming met de in de huurovereenkomst aangegeven bestemming.
(…)
Betalingen
(…)
25.3
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van
dat bedrag een direct opeisbare boete van l% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden
maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300 per maand.
(…)
Bankgarantie/Waarborgsom
26.1
Als waarborg voor de juiste nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst zal huurder bij ondertekening van de huurovereenkomst aan verhuurder een bankgarantie afgeven in overeenstemming met een door verhuurder aangegeven model ter grootte van een in de huurovereenkomst weergegeven bedrag gerelateerd aan de betalingsverplichtingen van huurder aan verhuurder dan wel waarborgsom storten op een door verhuurder opgegeven bankrekening. Deze bankgarantie dient mede te gelden voor de verlengingen van de huurovereenkomst inclusief wijzigingen daarvan en dient geldig te blijven tot tenminste zes maanden na de datum waarop het gehuurde feitelijk is ontruimd en tevens de huurovereenkomst is beëindigd. Bovendien dient deze bankgarantie te gelden voor
de rechtsopvolger(s) van verhuurder.”

3..De vordering

3.1
[eiseres] heeft, na vermeerdering van eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
ten aanzien van [gedaagde 1]
  • te verklaren voor recht dat er tussen [eiseres] en [gedaagde 1] een huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] tot stand is gekomen;
  • [gedaagde 1] te verplichten het gehuurde vanaf 1 augustus 2021 in gebruik te nemen conform de overeengekomen bestemming;
  • [gedaagde 1] te veroordelen tot een dwangsom van € 250,00 per dag, dan wel een door de rechter in goede justitie vast te stellen dwangsom, vanaf 1 augustus 2021, toe te wijzen zolang het gehuurde niet conform de in de overeenkomst overeengekomen bestemming in gebruik wordt genomen met een maximum van € 100.000,00;
  • [gedaagde 1] te veroordelen om tegen behoorlijke kwijting aan [eiseres] voldoen de som van € 39.544,72 (maandelijkse verplichtingen € 21.562,20 + € 14.374,80 (waarborgsom) + incassokosten € 954,69 + boete € 1.800,00 met de handelsrente tot en met 11 december 2021 € 853,03), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 12 december 2021 over € 35.937,00 tot de dag der algehele voldoening;
ten aanzien van [gedaagde 2]
  • [gedaagde 2] te veroordelen om tegen behoorlijke kwijting aan [eiseres] voldoen de som van € 39.544,72 (maandelijkse verplichtingen € 21.562,20 + € 14.374,80 (waarborgsom) + incassokosten € 954,69 + boete € 1.800,00 met de handelsrente tot en met 11 december 2021 € 853,03), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 12 december 2021 over € 35.937,00 tot de dag der algehele voldoening;
  • [gedaagde 2] te veroordelen om aan [eiseres] de schade te vergoeden in de vorm van misgelopen huuropbrengsten tot en met 30 juni 2024, althans zolang de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] voortduurt, welke schade opgemaakt wordt bij staat;
ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde 2] heeft op 11 juni 2021 namens [gedaagde 1] de huurovereenkomst geparafeerd en ondertekend. [gedaagde 2] was op dat moment blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel zelfstandig bevoegd om de huurovereenkomst namens [gedaagde 1] te sluiten. Tussen partijen is daarom een rechtsgeldige huurovereenkomst tot stand gekomen.
3.2.2
Op grond van artikel 5.1 van de algemene bepalingen dient [gedaagde 1] het gehuurde gedurende de huurperiode zelf te gebruiken conform de aangegeven bestemming. [gedaagde 1] kan het gehuurde dus niet ongebruikt laten en dient het gehuurde alsnog in gebruik te nemen conform de overeengekomen bestemming.
3.2.3
Berekend tot en met de maand december 2021 is door [gedaagde 1] een bedrag van € 21.562,20 aan huur onbetaald gelaten. Dit bedrag heeft [eiseres] van [gedaagde 1] te vorderen. Door het niet (tijdig) betalen van de verschuldigde huurtermijnen is [gedaagde 1] bovendien in verzuim komen te verkeren.
3.2.4
Op grond van artikel 26.1 van de algemene bepalingen zal [gedaagde 1] bij ondertekening van de huurovereenkomst een waarborgsom van € 14.374,80 ter hand stellen. Dit heeft [gedaagde 1] niet gedaan en daarom is zij deze waarborgsom alsnog aan [eiseres] verschuldigd.
3.2.5
Door de wanbetaling van [gedaagde 1] , zag [eiseres] zich genoodzaakt om haar vordering ter incasso uit handen te geven en hiervoor kosten te maken. De kosten, door [eiseres] begroot op € 954.69, komen voor rekening van [gedaagde 1] .
3.2.6
Over elke maand dat de verschuldigde huur onbetaald is gebleven, is [gedaagde 1] aan [eiseres] een contractuele boete verschuldigd van € 300,00. Berekend tot en met de maand december 2021 is [gedaagde 1] een totaalbedrag van € 1.800,00 aan boetes verschuldigd.
3.2.7
Door het uitblijven van de betaling van de huurtermijnen heeft [eiseres] vermogensschade geleden. [gedaagde 1] is gehouden deze schade, bestaande uit wettelijke handelsrente over het bedrag van de huurachterstand aan [eiseres] te vergoeden. [eiseres] heeft de reeds verschenen rente tot en met 11 december 2021 berekend op € 853,03.
3.2.8
In het geval dat [gedaagde 1] een “lege vennootschap” blijkt, die haar verplichtingen niet kan nakomen, houdt [eiseres] [gedaagde 2] aansprakelijk voor betaling van de schade die [eiseres] lijdt in de vorm van de gederfde huur. [gedaagde 2] is jegens [eiseres] aansprakelijk op grond van onzorgvuldig handelen, dan wel op grond van onrechtmatig handelen jegens [eiseres] . Er is immers sprake van een onrechtmatige daad van de bestuurder van een vennootschap als hij bij het aangaan van een overeenkomst wist, of behoorde te weten dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en ook geen verhaal zou bieden. [gedaagde 2] is dan ook aansprakelijk voor de betaling van een bedrag gelijk aan de huurpenningen tot in ieder geval 1 juli 2024. Op die datum kan de huurovereenkomst immers door [gedaagde 1] worden beëindigd.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde 1] heeft de vordering betwist en heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
Er is geen rechtsgeldige huurovereenkomst tot stand gekomen. Deze had namelijk ook moeten worden ondertekend door [naam 3] die net als [gedaagde 2] ook de functie van algemeen directeur van [gedaagde 1] bekleedt.
Voorts heeft [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] op 15 juni 2021 te kennen gegeven af te willen zien van de huurovereenkomst. [gedaagde 1] had toen nog geen door [eiseres] ondertekend exemplaar van de huurovereenkomst in het bezit. Die ontving [gedaagde 1] pas op 17 juni 2021 van de makelaar. [eiseres] is waarschijnlijk geschrokken dat [gedaagde 1] wilde afzien van de huurovereenkomst en heeft toen snel alsnog getekend en hierbij geantedateerd naar 14 juni 2021. Er is door de makelaar nooit medegedeeld dat er geen sprake was van bedenktijd. Dit mocht van de makelaar wel worden verwacht ten opzichte van een startende onderneming. Bovendien is nooit een exemplaar overgelegd van de algemene bepalingen behorende bij de huurovereenkomst. Deze kunnen dan ook niet van toepassing zijn.
4.2
[gedaagde 2] heeft de vordering betwist en heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
Ik kan niet persoonlijk aansprakelijk worden gehouden door [eiseres] . Ik wist niet en kon ook niet van tevoren weten dat [gedaagde 1] de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst niet zou kunnen nakomen. Toen ik de huurovereenkomst tekende was er geen reden om dat te vermoeden. Mijn compagnon heeft mij vervolgens, nadat de huurovereenkomst door mij was getekend, in de steek gelaten. Ik heb ondertussen ook aangifte tegen hem gedaan.

5..De beoordeling

Ten aanzien van [gedaagde 1]
5.1
Kern van dit geschil is of er tussen [eiseres] en [gedaagde 1] een rechtsgeldige huurovereenkomst tot stand is gekomen. Hierover oordeelt de kantonrechter als volgt.
Op 11 juni 2021 is de huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] door [gedaagde 2] geparafeerd en ondertekend. [gedaagde 2] was op dat moment blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel zelfstandig bevoegd om namens [gedaagde 1] deze overeenkomst aan te gaan. Het verweer dat [naam 3] de huurovereenkomst ook had moeten tekenen slaagt dan ook niet. Het verweer dat [eiseres] de overeenkomst niet op 14 juni 2021 heeft getekend maar heeft geantedateerd naar deze datum, is onvoldoende gemotiveerd en speculatief. Gelet op het voorgaande is de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] naar het oordeel van de kantonrechter dan ook rechtsgeldig tot stand gekomen.
5.2
In de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde is vermeld dat de algemene bepalingen deel uitmaken van die overeenkomst en dat huurder een exemplaar daarvan heeft ontvangen. [gedaagde 2] (namens [gedaagde 1] ) heeft hiervoor (zelfs apart) getekend, zodat het aangevoerde dat niet is aangetoond dat de algemene bepalingen ter hand zijn gesteld en dat deze geen deel uitmaken van genoemde huurovereenkomst niet wordt gevolgd. Anders dan [gedaagde 1] betoogt, zijn de algemene bepalingen van toepassing.
5.3
Nu vaststaat dat de huurovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, de algemene bepalingen van toepassing zijn en ten aanzien van de daarmee samenhangende vorderingen geen inhoudelijk verweer is gevoerd, zullen de vorderingen van [eiseres] jegens [gedaagde 1] worden toegewezen, voor zover hierna niet anders blijkt.
5.4
De vorderingen tot betaling van de overeengekomen waarborgsom van € 14.374,80 en de betaling van achterstallige huur van € 21.562,20, berekend tot en met de maand december 2021 zijn gegrond en worden dan ook toegewezen.
5.5
Ten aanzien van de vordering van [eiseres] dat PR het gehuurde alsnog in gebruik dient te nemen conform de overeengekomen bestemming overweegt de kantonrechter dat deze vordering niet voor toewijzing vatbaar is nu uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel is gebleken dat [gedaagde 1] is opgehouden te bestaan per 27 november 2021. Dit maakt ingebruikname van het gehuurde door [gedaagde 1] blijvend onmogelijk. De daarmee samenhangende vordering van [eiseres] tot betaling van een dwangsom zolang het gehuurde niet conform de overeengekomen bestemming in gebruik is genomen zal eveneens worden afgewezen.
5.6
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 954,69. [eiseres] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna het Besluit). De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Naar het oordeel van de kantonrechter is door [eiseres] voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 954,69 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.7
Over de buitengerechtelijke kosten is slechts de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijsbaar en niet de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW, nu laatstgenoemd artikel niet van toepassing is op schadevergoedingsbedragen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding (12 juli 2021).
5.8
De verschuldigdheid van € 300,00 boete voor elke maand dat de huurprijs voor de bedrijfsruimte op de dag van dagvaarding niet tijdig was betaald, is door [gedaagde 1] onvoldoende gemotiveerd betwist. Het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 1.800,00 wordt dan ook toegewezen op grond van artikel 25.3 van de algemene bepalingen. [eiseres] vordert de wettelijke handelsrente (6:119a BW) over de boete. Over een schadevergoeding is geen handelsrente verschuldigd. De boete heeft niet alleen een aansporingsfunctie maar ook het karakter van een (gefixeerde) schadevergoeding. Nu de boete de functie van aansporing tot nakoming in dit geval niet heeft vervuld, resteert de schadevergoedingsfunctie van de boete. Op grond daarvan is over de boete geen wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW verschuldigd. De kantonrechter zal daarom de wettelijke rente over de boete toewijzen op de wijze zoals hierna vermeld.
5.9
[eiseres] vordert, naast de hiervoor genoemde contractuele boete, tevens een bedrag van € 853,03 aan tot en met 12 december 2021 verschenen wettelijke handelsrente. De kantonrechter overweegt dat zowel de gevorderde wettelijke handelsrente als de gevorderde contractuele boete een vorm van schadevergoeding betreffen, die verschuldigd is bij de vertraging in de voldoening van een geldsom. Uit artikel 6:92 lid 2 BW, dat van regelend recht is, volgt dat een verschuldigde contractuele boete in de plaats treedt van een schadevergoeding op grond van de wet, zoals bijvoorbeeld de wettelijke handelsrente. Derhalve vervangt de contractuele boete de wettelijke handelsrente, tenzij partijen zijn overeengekomen dat zij van deze wettelijke regeling afwijken. Nu in de toepasselijke algemene bepalingen voor wat betreft bovenstaande contractuele boete geen uitzondering op het bepaalde in artikel 6:92 lid 2 BW is opgenomen, en ook anderszins niet is gebleken van een dergelijke uitzondering, is [gedaagde 1] aldus slechts de contractuele boete verschuldigd over de maanden dat de huur niet is voldaan en niet tevens de wettelijke handelsrente. De vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen vanaf 12 december 2021.
5.1
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde 1] veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:335) de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.
Ten aanzien van [gedaagde 2]
5.11
Met betrekking tot de bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 2] , oordeelt de kantonrechter als volgt. Bij de beoordeling van die vraag staat voorop dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van die aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en de ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (HR 5 september 2014, ECLI: NL:HR:2014:2627). Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
Hetgeen [eiseres] dienaangaande heeft aangevoerd komt niet verder dan dit door de Hoge Raad gebezigde criterium. Zonder nadere toelichting van de zijde van [eiseres] – die geheel ontbreekt – kunnen de omstandigheden van het geval niet worden getoetst. Bovendien is door [gedaagde 2] aangevoerd dat hij in de steek is gelaten door zijn compagnon [naam 3] . Dit standpunt is door [eiseres] onvoldoende betwist en blijkt ook uit de van het begin af aan gevoerde correspondentie tussen partijen. Niet kan dan ook worden vastgesteld dat [gedaagde 2] tijde van het tekenen van de overeenkomst wist of had horen te begrijpen dat de vennootschap de overeenkomst niet zou kunnen nakomen. [gedaagde 2] kan dan ook niet persoonlijk aansprakelijk worden gehouden door [eiseres] . De vorderingen van [eiseres] ten aanzien van [gedaagde 2] worden dan ook integraal afgewezen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat er tussen [eiseres] en [gedaagde 1] een rechtsgeldige huurovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] ;
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 35.937,00 (bestaande uit € 21.562,20 aan achterstallige huur en € 14.374,80 aan waarborgsom), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 12 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van een bedrag van € 1.800,00 aan contractuele boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 12 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van een bedrag van € 954,69 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 12 juli 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 1.140,21 aan verschotten en € 996,00 aan salaris voor de gemachtigde en voorts, indien [gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na de datum van het onderhavige vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, een bedrag van € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
wijst de vorderingen van [eiseres] ten aanzien van [gedaagde 2] af;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
50725