In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en twee gedaagden, waarbij de verhuurder vorderingen heeft ingesteld wegens wanbetaling van huur en de aansprakelijkheid van de bestuurders van de gedaagde vennootschap. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft gesteld dat er een rechtsgeldige huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen haar en de gedaagde vennootschap, die door de gedaagde 2 is ondertekend. De gedaagden hebben de vordering betwist, waarbij gedaagde 1 aanvoert dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is omdat een andere bestuurder ook had moeten tekenen. Gedaagde 2 heeft zich verweerd door te stellen dat hij niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de verplichtingen van de vennootschap.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, ondanks het verweer van gedaagde 1. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde 2 bevoegd was om de overeenkomst te ondertekenen en dat de algemene bepalingen van de huurovereenkomst van toepassing zijn. De vorderingen van de eiseres, waaronder de betaling van achterstallige huur en de waarborgsom, zijn toegewezen. De kantonrechter heeft echter de vordering tot ingebruikname van het gehuurde door gedaagde 1 afgewezen, omdat deze vennootschap inmiddels was opgehouden te bestaan.
Ten aanzien van gedaagde 2 heeft de kantonrechter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat hij persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van de eiseres. De vorderingen tegen gedaagde 2 zijn dan ook afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders bij het aangaan van overeenkomsten en de voorwaarden waaronder zij persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld.