ECLI:NL:RBROT:2022:2036

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
C/10/609629 / HA ZA 20-1191
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de mededelingsplicht bij arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiser] en Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. over de schending van de mededelingsplicht bij het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. [naam eiser] had een verzekering afgesloten per 19 mei 2012 met een verzekerd inkomen van € 35.200,- per jaar. Bij het invullen van de gezondheidsverklaring had hij 'nee' aangekruist op vragen over eerdere klachten van psychische aard en vermoeidheid. Allianz heeft de verzekering opgezegd op basis van vermeende schending van de mededelingsplicht, omdat [naam eiser] niet had gemeld dat hij eerder klachten had gehad die verband hielden met psychische problemen en vermoeidheid. De rechtbank oordeelde dat [naam eiser] niet had hoeven begrijpen dat hij deze klachten moest melden, aangezien de vragen in de gezondheidsverklaring niet specifiek naar vermoeidheidsklachten vroegen en deze klachten zich meer dan vijf jaar voor het invullen van de verklaring voordeden. De rechtbank concludeerde dat Allianz geen beroep kon doen op schending van de mededelingsplicht en dat zij bij arbeidsongeschiktheid van [naam eiser] dekking onder de verzekering moest verlenen. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere behandeling van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/609629 / HA ZA 20-1191
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R. Gerretsen te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.J. Wervelman te Utrecht.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Allianz genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 13,
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 8,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte eiswijziging, met producties 14 tot en met 16,
  • de aanvullende producties 17, 18 en 19 van [naam eiser],
  • de aanvullende producties 9, 10 en 11 van Allianz,
  • de mondelinge behandeling op 8 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] heeft een eenmanszaak (autohandel). [naam eiser] heeft bij Allianz een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten per 19 mei 2012. Het verzekerde inkomen
bedraagt € 35.200,- per jaar, met een jaarpremie van € 1.838,64.
2.2.
Bij het afsluiten van de verzekering heeft [naam eiser] een (door Allianz opgestelde) gezondheidsverklaring ingevuld en ondertekend. [naam eiser] heeft daarop het antwoord “nee” aangekruist bij de navolgende twee vragen:
Onderstaande vragen gelden voor alle klachten, aandoeningen, ziektes en/of gebreken.
2. Persoonlijke gezondheidstoestand
1. Heeft u op dit moment of heeft u ooit geleden aan klachten, ziekten, aandoeningen en/of gebreken van hart- en bloedvaten. Psychische- of geestelijke aard, spieren, ledematen, gewrichten, rug- en/of nekklachten?
2. Heeft u op dit moment of heeft u ooit geleden aan klachten, ziekten, aandoeningen en/of gebreken die niet onder bovengenoemde vraag geplaatst kunnen worden?
(…)
4. Wordt u op dit moment behandeld of staat u onder controle van een psycholoog, psychiater, specialist, hulpverlener, alternatief genezer, fysiotherapeut, chiropractor, of is dit in het verleden ooit zo geweest?”
2.3.
Naar aanleiding van de antwoorden van [naam eiser] op andere vragen over zijn gezondheidstoestand in het verleden is een extra clausule opgenomen in zijn verzekeringspolis, die luidt:
“Voor arbeidsongeschiktheid ontstaan door en/of verband houdend met enige aandoening van en/of klachten aan één of beide longen en/of de luchtwegen, inclusief allergieën geldt een eigen risicotermijn van 90 dagen. Deze beperking geldt niet voor arbeidsongeschiktheid ten gevolge van kwaadaardige nieuwvormingen”.
2.4.
[naam eiser] heeft zich op 6 oktober 2014 met vermoeidheidsklachten arbeidsongeschikt gemeld bij Allianz, met 20 juni 2014 als eerste dag van uitval.
2.5.
Allianz heeft bij brief van 22 mei 2015 aan [naam eiser] bevestigd dat hij recht heeft op een (bruto) uitkering van € 35.200,- per jaar.
2.6.
Allianz heeft bij brief van 14 juli 2015 de verzekering met onmiddellijke ingang opgezegd vanwege schending van de mededelingsplicht van [naam eiser] bij het aangaan van de verzekering (ex artikel 7:928 BW) en vanaf dat moment geen uitkering meer verstrekt aan [naam eiser]. Voor de reden daarvan wordt verwezen naar een bijgaande brief van de medisch adviseur van Allianz van 10 juli 2015. In die brief staat onder meer:
“Naar aanleiding van uw arbeidsongeschiktheidsmelding heb ik informatie ingewonnen bij uw huisarts. Op 25 juni 2015 heb ik deze informatie ontvangen. Uit de informatie van uw huisarts blijkt dat u op 25 juli 2003 uw huisarts heeft geconsulteerd in verband met problemen in de thuissituatie. Op 6 maart 2005 heeft u contact met de huisarts gehad naar aanleiding van het verlies/overlijden van uw vader.
Op 30 december 2005 heeft u contact gehad met de huisarts in verband met lichamelijke moeheid waarvoor een laboratoriumonderzoek heeft plaatsgevonden. Een oorzaak voor de moeheid kon niet worden gevonden. Op 14 maart 2006 hebt u contact gehad in verband met problemen op school en met uw moeder. Hiervoor hebt u een doorverwijzing naar een psycholoog gekregen. Op 9 februari 2007 hebt u opnieuw uw huisarts geconsulteerd in verband met klachten van vermoeidheid, stress, onrust, irritatie, boosheid, slaapproblemen, eetlustproblemen en benauwdheidsklachten. U gaf daarbij aan eerder naar een psycholoog te zijn geweest welke behandeling zonder resultaat was.
Bij uw aanvraag hebt u van deze feiten geen mededeling gedaan. Indien u dat wel zou hebben gedaan, dan zou ik Allianz het advies gegeven hebben om de verzekering niet accepteren. De reden hiervoor is dat u bekend bent met terugkerende klachten van lichamelijke vermoeidheid waarvoor geen oorzaak is gevonden. Hierdoor is het risico op toekomstige schadeclaims niet in te schatten. Daarnaast zou in mijn advies het bekend zijn met terugkerende psychische klachten zwaar hebben meegewogen.”
2.7.
Op 4 mei 2018 heeft de medisch adviseur [naam 1] (destijds ingeschakeld door de voorgaande advocaat van [naam eiser]) geschreven:
“In deze zaak gaat het om de vraag of het standpunt in het advies van collega [naam 2] dd 10-7-15, dat met de huidige kennis over de gezondheidstoestand van cliënt niet geadviseerd zou zijn de aangevraagde verzekering te accepteren met een clausule.
(..)
In hethuisartsenjournaalwordt vermeld:
• 25-7-2003: op ander adres gesprek; wil weg thuis, moeder zeer streng en dwangmatig;
jongen met weinig body en tegengas naar ouders; eerst praten met vader.
• 6-3-2005: verlies / overlijden vader.
• 14-3-2005 [rb: de datum is onjuist, de juiste datum is 14-3-2006]: gaat niet goed op school / werk; continu problemen met moeder. Psych [telefoonnummer].
• 30-12-2005: belt voor lab uitslag. Geen directe aanwijzing voor lichamelijke oorzaak
moeheid. Wel hooikoorts. Moeheid blijft en vraagt zich af waar het vandaan komt.
Eventueel op spreekuur komen.
• 9-2-2007: altijd moe; gestresst gevoel, onrustig, gaat niet meer uit, te vermoeid; snel
geïrriteerd, kwaad, moeilijk inslapen, eetlust minder, sporadisch benauwd, jeuk schouders; eerder psycholoog geen succes.
(...) Naar mijn mening kan op basis van de gegevens van de huisarts niet gesproken worden over
terugkerende vermoeidheidsklachten. Er heeft een keer laboratorium onderzoek plaatsgevonden en
twee jaar later is cliënt eenmalig bij de huisarts geweest in verband met iets van spanningsklachten.
Op basis van deze gegevens kan niet gesproken worden over terugkerende klachten van
lichamelijke vermoeidheid.
Evenmin kan mijns inziens gesproken worden over terugkerende psychische klachten. Op de
leeftijd van 16 jaar heeft cliënt een keer met de huisarts gesproken over het feit dat hij liever uit huis
zou gaan. In verband met het overlijden van de vader en problemen op school en met moeder zeer
kort nadien heeft cliënt de huisarts geraadpleegd. In 2007 bestonden mogelijkerwijze
spanningsklachten. Dit kan niet worden opgevat als terugkerende psychische klachten.
Mijns inziens zou bekendheid met de gegevens uit het huisartsenjournaal over de periode 25-7-2003 tot 9-2-2007 niet hebben geleid tot een afwijzend advies over de af te sluiten arbeidsongeschiktheidsverzekering.”
2.8.
Medisch adviseur [naam 2] heeft Allianz bij brief van 23 juli 2018 medegedeeld:
“Op basis van de nu voorliggende stukken becommentarieer ik het medisch advies van 4-5-2018 van
de medisch adviseur, collega [naam 1], van de belangenbehartiger van verzekerde als hieronderstaand, waarbij mij het van het hart moet dat we hiermee in herhaling van zetten vervallen, zoals ik eerder ook al mondeling aan uw voorganger meldde.
Mijn argumentatie voor mijn beslissing is uitgebreid verwoord in mijn brieven van 14-7-2015 [naar de rechtbank begrijpt: 10-7-2015] en 31-8-2015 en de tot op heden ontvangen stukken nopen niet tot een herziening hiervan.
(…)”
2.9.
[naam 3], gezondheidszorgpsycholoog BIG, heeft bij brief van 30 oktober 2019 aan [naam eiser] het volgende meegedeeld:
“[naam eiser] heeft (…) contact met mij opgenomen betreffende de verwijzing die hij op 17 maart 2006 van zijn huisarts heeft ontvangen naar aanleiding van problemen, die zich na het overlijden van zijn vader in de thuissituatie voordeden.
[naam eiser] heeft van een bevriend huisarts een lijst gekregen met namen van hulpverleners waar hij terecht kon voor de problemen die zijn moeder ondervond. In het ouderlijk huis waren strubbelingen met zijn moeder. [naam eiser] woonde op dat moment niet meer thuis; hij verbleef daar enkel in het weekend. Hij volgde destijds een opleiding op de [naam school] in [plaatsnaam] en liep stage.
Daar de situatie in het ouderlijk huis op de twee andere kinderen (op dat moment beiden nog
minderjarig) een behoorlijke impact had en dat [naam eiser] zorgen baarde, heeft [naam eiser]
getracht een oplossing te zoeken door hulp te zoeken voor zijn moeder.
[naam eiser] heeft met mij een afspraak gemaakt en heeft mij de situatie uitgelegd.
Ik heb met [naam eiser] twee gesprekken gehad, namelijk op 19 en 24 april 2006. Daarin hebben
we zijn situatie besproken en zijn we nagegaan hoe we zijn moeder erbij konden betrekken.
Toen zijn moeder echter aangaf hieraan niet mee te willen werken, heeft er geen vervolggesprek
meer plaats gehad en is de relatie met [naam eiser] afgesloten.”
2.10.
[naam eiser] heeft een andere medisch adviseur benaderd genaamd [naam 4], die bij brief van 10 februari 2020 aan de advocaat van [naam eiser] heeft geschreven:
“(…)
Beschouwing
De bezoeken aan de huisarts in 2003 en 2005 zijn geen aanleiding voor clausulering en/of weigering van de polis. Zulks geldt dus ook voor de toenmalige contacten met de psycholoog.
De vermelde moeheidsklachten (in totaal 2 maal, als ik het goed heb begrepen) lijken mij op dat moment geen aanleiding voor clausulering. Deze komen nu eenmaal vaak voor en er waren geen afwijkingen gevonden. Dan is een tweetal consulten mijns inziens te weinig om daar consequenties aan te verbinden voor de toekomst.
De huidige klachten en arbeidsongeschiktheid staan niet in verband met de niet vermelde psychische klachten. Over de moeheid moge ik verwijzen naar bovenstaande alinea. Mogelijk is er een verband, maar dat was destijds niet te voorzien en te weinig nadrukkelijk aanwezig om clausuleringop dat momenttoe te passen.”
2.11.
Medisch adviseur [naam 2] heeft in een brief van 30 maart 2020 aan Allianz, voor zover relevant, het volgende medegedeeld:
“Op uw verzoek nam ik het opgemelde dossier nog eens in zijn geheel door naar aanleiding van de nu lopende discussie over het voldoen aan de mededelingsplicht en de daaraan te verbinden gevolgen. Op basis van de nu voorliggende stukken, het laatste advies van collega [naam 4] in het bijzonder, kan ik toch niet anders dan vaststellen dat we vervallen in een herhaling van zetten. (…)
De redenen om te komen tot een afwijzend advies kunt u al terugvinden in de brief van 15-7-2015 [naar de rechtbank begrijpt: 10-7-2015]. Ik noem daar de terugkerende klachten van lichamelijke vermoeidheid waarvoor geen oorzaak is gevonden waardoor het risico niet is in te schatten. Verder geef ik in die brief aan dat ik de terugkerende psychische klachten ook zwaar zou hebben meegewogen.
Bezien we de inleiding van de WMAO-richtlijnen dan kunt u lezen dat het de medisch adviseur ook is toegestaan om te adviseren vanuit zijn eigen medische kennis en ervaring.
A fortiori geldt dit als klachtenpatronen niet in de verschillende richtlijnen voorkomen zoals hier het geval is. Bij gebrek aan een classificerende diagnose is het ter verzekering aangeboden risico niet te begroten en zal een redelijk handelend verzekeraar onder die omstandigheden geen polis afgeven Allianz dus ook niet.
Dat betrokkene maar twee maal de huisarts heeft bezocht doet daaraan niet af.
Dat de klachten veel voorkomen is daarbij nog geen argument voor de geïmpliceerde stelling dat het risico ervan dan lager is. Het omgekeerde is het geval. Ongeveer 40% van de totale schadelast komt op conto van psychische klachten. Ook aan de schade kant komen dit soort klachten dus erg veel voor en moeten dus bij de acceptatie met Argusogen worden bekeken. Dat er vervolgens geen afwijkingen ter verklaring voor de klachten zijn gevonden onderstreept mijn primaire afwijzingsgrond alleen maar. Zonder verklaring voor de klachten is het risico niet te begroten. (…)”
2.12.
Medisch adviseur [naam 4] heeft in een brief van 29 april 2020 voor zover relevant, het volgende meegedeeld:
“Vervolgens houd ik overeind, dat het tweemaal consulteren van de huisarts op 19-jarige
leeftijd wegens vermoeidheidsklachten, waarbij overigens geen medische oorzaak is gevonden, mijns inziens geen reden is om tot uitsluiting of clausulering over te gaan. In mijn langdurige loopbaan als huisarts heb ik vermoeidheidsklachten buitengewoon vaak als reden voor een consult meegemaakt, vaak eenmalig, soms enkele malen en zelden als structureel. In dat kader zij vermeld, dat moeheidsklachten als zodanig (dus zonder bijkomende medische klachten) zeer zelden een medische oorzaak hebben. Als al deze patiënten nadien van een arbeidsongeschiktheidspolis zouden zijn uitgesloten, zouden er weinig verzekeringen op dat gebied meer tot stand zijn gekomen.
Overigens haalt de medisch adviseur een notitie aan uit het journaal, waarbij onder de “S-regel” gesproken wordt over altijd moe, gestresst gevoel.”. Ik wijs erop, dat dit schrijftaal in het journaal is en dat dit niet in absolute zin geëxtrapoleerd kan worden in de zin, dat
moeheid altijd zou bestaan. Het is slechts een weergave van dat moment.”
2.13.
[naam 5] heeft op verzoek van Allianz een medisch rapport gedateerd 17 december 2020 opgesteld. Daarin staat:
“(…)
Diagnose/Overweging/Advies:
Betrokkene moet zo rond 1990 geboren zijn. (rond 2005 ongeveer 15 jaar), dan was hij bij aanvraag dus ongeveer 22 jaar oud.
Uit de gegevens van de huisarts blijkt dat de huisarts onvolledig geweest is in zijn verslaglegging naar U.
In 2005 wordt gebeld voor een lab uitslag. Daarvoor is tenminste één eerder consult noodzakelijk geweest ivm moeheid maar hoogstwaarschijnlijk meerdere consulten omdat een huisarts niet gelijk
lab onderzoek inzet bij eenmalige moeheidsklachten. Hoeveel meer deze huisarts dan weggelaten heeft is vooralsnog onduidelijk.
Uit het consult van 2007 blijkt dat dat de moeheid zich waarschijnlijk uitstrekt over langere tijd.
Eerder bezoek psycholoog geen succes staat in verband met de moeheidsklachten moet ik aannemen omdat er niet over de thuissituatie is gerapporteerd.
Misschien is dat het bezoek aan de psycholoog in april 2006, maar waarschijnlijk gaat het om een psycholoog die hem behandeld heeft vanwege klachten die hij zelf heeft.
Een en ander is natuurlijk eenvoudig te achterhalen bij de toenmalige ziektekostenverzekeraar, u kunt daar een overzicht vragen van de gedane betalingen, (bijvoorbeeld de periode 2003-2012).
De symptomen gemeld door de huisarts (2007) hebben veel elementen van een depressie.
(…)
Moeheid e.c.i. (e causa ignota, zonder bekende oorzaak) is vrijwel altijd psychisch. Ik kan zo geen lichamelijke oorzaak bedenken, (een lichamelijke oorzaak is namelijk wel bekend, en meetbaar of zichtbaar). Jongeren zijn vrijwel nooit moe. Indien dat wel zo is dan mag je als huisarts wel op je hoede zijn en lab onderzoek laten verrichten dat er geen tumor achter verscholen zit.
Op basis van moeheid acht ik het risico op psychische aandoeningen, en op alle SOLK diagnosen ernstig verhoogd. Vermoeidheid is een symptoom van vele SOLK aandoeningen en ook veel voorkomend in de psychiatrie.
(…)
https://www.qgzstandaarden.nl/zorqstandaarden/somatisch-onvoldoende-verklaarde-lichamelijke-klachten-solk/somatisch-onverklaarde-lichamelijke-klachten-solk
(…)
Bij mensen met SOLK klachten weten we dus dat het bij 25% van de mensen erger wordt.
En bij moeheid e.c.i. mag je zeker van SOLK spreken, en bij de andere genoemde problemen in 2007 komt daar zeker ook nog een psychisch aspect bij.
Als we dan 100 mensen hebben dan wordt het bij 25 mensen erger. Dat is een uitvalskans van misschien wel 25% terwijl 4% de grens is om de andere 96% van de mensen geen premieverhoging te moeten geven, dan begrijpt u dat dit risico onaanvaardbaar hoog is voor een AOV verzekeraar.
Dat is niet te normaliseren met een uitsluitingsclausule omdat de uitval op alle gebieden verhoogd is. Bekend is dat mensen die uitvallen met een geclausuleerde uitval een sterk verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van klachten (en uitval) op andere gebieden (Maastrichts onderzoek).
En wat zou je moeten uitsluiten met SOLK? Ik ben daar nog nooit een goede clausule voor tegengekomen.
(…)
Op basis van langdurige en terugkerende vermoeidheidsklachten is het risico op uitval ernstig verhoogd. Veelal door psychische arbeidsongeschiktheid, maar dat geeft invloed op de rest van de mens waarbij we ook op andere gebieden verhoogde uitval zien. In het algemeen is daar geen premie tegen bestand waardoor afwijzen de enige optie is voor een reguliere AOV. Een goede uitsluitingsclausule is niet te formuleren. (...)”
2.14.
J.H. [naam 7] heeft op verzoek van Allianz een medisch rapport gedateerd 8 januari 2021 opgesteld. Daarin staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Consultatie 30.12.2005: Tegen deze consultatie wegens moeheidsklachten moet anders worden aangekeken. De HA vindt geen medische verklaring. En inderdaad, zoals MA [naam 4] aangeeft, ziet een HA buitengewoon vaak mensen met moeheidsklachten. Daarbij geeft [naam 4], zelf zijnde HA, aan dat die klachten vaak eenmalig zijn, zelden structureel en er meestal geen medische verklaring voor wordt gevonden, ergo geen verhoogd risico is voor de verzekeraar. Hierbij vergeet MA [naam 4] te vermelden dat deze klachten dus bijna altijd als psychosomatisch moeten worden geduid, moeten worden bezien in de context van de opmerking van de HA over betrokkene (jongen met "weinig body" en tegengas naar zijn ouders) en in de context van het overlijden van vader 9 maanden daarvoor.
Consultatie op 14.03.2006: Het gaat dan niet goed op het werk en op school en er zijn continu problemen met moeder. Een verwijzing volgt naar de psycholoog. Deze consultatie bij de HA kan niet los worden gezien van de eerdere consultaties. Betrokkene lijkt op alle fronten vast te lopen. Het kan best zo zijn dat zijn dat moeder grotendeels de klachten heeft veroorzaakt, maar dat betrokkene klachten heeft staat buiten kijf en ook dat hij door deze klachten op diverse terreinen niet (goed) functioneert.
Consultaties psycholoog in 2006. Betrokkene geeft in een verklaring van 2015 en de psycholoog in een verklaring van 2019 aan dat hij alleen bij de psycholoog is geweest omdat moeder van betrokkene problemen ondervond. MA [naam 4] meent in deze verklaringen de bevestiging te zien dat betrokkene zelf geen psychische problemen had. Bij zijn visie moeten vraagtekens worden gezet. Ten eerste: welke waarde moet worden toegekend aan een verklaring van een psycholoog over iemand die hij 13 jaar geleden slechts twee maal heeft gesproken, zonder dat bij deze verklaring een intake verslag zit? Ten tweede: hoe geloofwaardig is het dat een HA iemand naar een psycholoog verwijst omdat de moeder van die betrokkene psychologische hulp nodig heeft en betrokkene zelf niet? Ten derde: het HA journaal in 2006 schetst een beeld van iemand die op meerdere terreinen zelf vast loopt.
Consultatie op 09.02.2007: De HA schetst het beeld van een jonge man die al langere tijd niet lekker in zijn vel zit. Opmerkingen als 'altijd moe', gaat niet meer uit, 'eerder psycholoog geen succes" wijzen sterk in die richting. De opmerking "eerder psycholoog" legt een relatie tussen de in 2007 bestaande klachten (gestrest gevoel, snel geïrriteerd etc.) en die uit 2006. De visie van MA [naam 4] aangaande de afwezigheid van chronische moeheidsklachten deel ik dan ook niet, evenmin als de opmerking van [naam 1] dat er geen sprake is van recidiverende psychische klachten. Vervolgens ontbreken 5 jaren in het journaal, waarbij de vraag voorligt of betrokkene toen elders woonde en wellicht elders een andere HA had. In augustus 2012, 3 maanden na ingangsdatum polis, gaat betrokkene op verzoek van zijn vriend /partner naar de HA met de vraag of er bij betrokkene sprake is van autisme of PDD -NOS. De dan geuite klachten zijn grotendeels vergelijkbaar met de geschetste klachten in 2007. De in 2012 gestelde diagnoses (chronische PTSS en ernstige depressie) roept de vraag op hoelang betrokkene deze klachten al niet had. Bovengenoemde en besproken consultaties maken het zeer aannemelijk dat betrokkene in de periode 2003 - 2007, maar in ieder geval in de periode 2005 -2007 langdurig psychosomatische en psychische klachten heeft ervaren, zich uitend in chronische vermoeidheid en stress klachten. MA [naam 2] stelt dat verzekeraars in het acceptatie traject erg alert zijn op het onderkennen van moeilijk te objectiveren en te diagnosticeren klachtenpatronen en dat het voor een verzekeraar dan moeilijk tot onmogelijk is, om bij het ontbreken van een goede diagnose, het risico te schatten. De visie van MA [naam 4] en MA Klein staan haaks op deze stelling. Daarbij geven zij niet aan waarop hun visie is gebaseerd en hoeveel ervaring zij, gezien hun professie als (huis)arts, hebben met AOV acceptatie en schade. De visie van MA [naam 2] wordt door mij gedeeld. De ervaring binnen de particuliere verzekeringen heeft geleerd dat moeilijk te objectiveren klachtenpatronen, al dan niet in combinatie met psychische klachten, vaak en in toenemende
mate, leiden tot zeer langdurige/ blijvende /recidiverende AO. Het is dan ook zeer aannemelijk dat MA [naam 2] nader onderzoek in gang zou hebben gezet als betrokkene bovengenoemde consultaties in de GV had gemeld, want MA [naam 2] had deze consultaties mogen interpreteren als een uiting van een moeilijk te objectiveren en te diagnosticeren klachtenpatroon met daarbij ook een psychische component. Gezien het grote financiële belang (40 jaar uitkering) had hij ongetwijfeld in 2012 een eigen onderzoek laten verrichten als verdere informatie niets zou hebben opgeleverd. Deze mogelijkheid is MA [naam 2] ontnomen.
Concluderend
Afgaande op hetgeen nu in het dossier aanwezig is, is het advies van MA [naam 2] tot afwijzen van de
aanvraag verdedigbaar.
(…)”
2.15.
In een brief van 27 januari 2021 van medisch adviseur [naam 4] staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Wat betreft de moeheidsklachten heb ik een volstrekt andere mening als de wederpartij.
Moeheidsklachten - ik memoreerde dat ook al eerder - komen zeer veel voor in de huisartspraktijk. Ik gaf al aan, dat daar in verreweg de meeste gevallen geen (medische) verklaring voor wordt gevonden. Door de wederpartij wordt betoogd, dat een huisarts niet direct laboratoriumonderzoek inzet bij eenmalige moeheidsklachten. Dit is niet correct. Wanneer een patiënt zich meldt met moeheidsklachten van enige omvang (voor kortdurende moeheidsklachten wordt een huisarts niet geconsulteerd), is het aanvragen van een algemeen bloedbeeld nagenoeg de eerste reactie. Wanneer er nog specifiekere aanknopingspunten zijn, kunnen daar nog gerichte bepalingen extra voor worden aangevraagd.
Voorts wordt aangevoerd, dat moeheidsklachten bijna altijd als psychosomatisch moeten worden geduid. In dit geval wordt dan gerefereerd aan een opmerking van de huisarts ("een jongen met weinig body en tegengas naar zijn ouders"). Moeheidsklachten nagenoeg a priori duiden als psychosomatisch is niet juist. Men gaat dan voorbij aan vele andere mogelijke somatische aandoeningen, die bijvoorbeeld viraal van aard kunnen zijn. Ook dient men het begrip e causa ignota (geen bekende oorzaak) als zodanig op waarde te schatten. Er bestaat bij mensen, ook onder medisch adviseurs, nu eenmaal een "causalitätsbedürfnis", maar niet altijd is in medische zin alles (nog?) te verklaren. Ik ben van mening, dat in verband met de 2 consulten vanwege moeheid niet gesproken kan worden van chronische moeheid. Daarvoor dient een veel langere periode van aaneengesloten moeheidsklachten te bestaan. (…)”
2.16.
In een brief van 21 mei 2021 van [naam 6], voormalig huisarts van [naam eiser], staat, voor zover relevant, het volgende:
“U stelt de volgende vragen omtrent het medisch dossier waarop ik antwoord, ik put daarbij uit mijn herinnering en hetgeen van het dossier voor mij nu inzichtelijk is in de gevoerde correspondentie. Omdat ik niet meer als huisarts functioneert gepensioneerd) heb ik thans geen inzage in het originele dossier.
l. Is [naam eiser] in 2006, of op een ander moment, door u doorverwezen naar een
psycholoog? Zo ja wanneer, zo nee kunt u de passage uit het huisartsen dossier van 2007 "eerder psych geen succes" nader toelichten.
Antw.: In het handgeschreven briefje van mijn hand op mijn briefpapier met datum 17-3-
2006 richt ik me tot [naam eiser] n.a.v. een spreekuurcontact. Ik doe hem daarbij enkele
suggesties voor psychologenpraktijken waar hij contact mee kan opnemen. Dit n.a.v. de
problemen die hij ondervindt in de huiselijke situatie met zijn moeder. Daarbij voelt hij zich
ook verantwoordelijk voor zijn jongere zus en broer. Dit vindt zijn grondslag in het overlijden van zijn vader in 2005. N.a.v. dit briefje heeft hij contact gezocht met [naam 3]; dit contact is na 2 gesprekken geëindigd toen de moeder van [naam eiser] geen medewerking verleende, resp. geen deel wilde nemen aan een gezamenlijk gesprek bij [naam 3]. Kennelijk had [naam eiser] geen verdere hulpvraag. Het handgeschreven briefje is dan ook geen verwijzing, een behandelindicatie ontbreekt.
De aantekening in het dossier in 2007 gaat terug op dit contact van [naam eiser] met [naam 3]
. Dit contact is door [naam eiser] niet als succesvol ervaren. In het werk van
de huisarts wordt in principe altijd een meersporenbeleid gevolgd bij de analyse en de
behandelsuggesties van lichamelijke klachten. Zo zal n.a.v. het spreekuurcontact op 9-2-
2007 ook een psycholoog als optie voor de klachtenbenadering zijn gepasseerd. Evenwel is
er geen verwijzing in die richting gevolgd. Het concrete antwoord op uw vraag is dus: nee.
2. In het patiëntendossier wordt op 30-12-2005 melding gemaakt van een labotest. Kunt u aangeven waarover de labotest ging en wat de aanleiding van deze test was?
Antw. : Ik kan niet aangeven waarover het labonderzoek precies ging, want die gegevens kan ik niet meer inzien, maar labo werd door de huisarts gemakkelijk als screeningsinstrument ingezet, enerzijds om eenvoudig op te sporen oorzaken van moeheid te achterhalen, anderzijds ter geruststelling. Uit de aantekening van het telefonische contact blijken moeheidsindicatoren en hooikoorts onderdelen van dit labo te zijn geweest.
3. Is [naam eiser] in de periode 1986-2011 ooit bij u geweest met psychische problemen?
Antw.: Voor zover bij mij bekend, ik kan het dossier nu niet meer inzien, is het antwoord nee. Evenwel was er op 9-2-2007 een scala aan klachten waarvoor niet direct een somatische verklaring voor handen was. Het is tekort door de bocht om dan direct te spreken van psychische problemen. Het of-of principe is in de geneeskunde verlaten.
4. Waren de genoemde vermoeidheidsklachten in 2005-2007 chronisch? Zo nee waarom niet?
Antw.: Zoals u uit het dossier wel duidelijk zal zijn was [naam eiser] geen frequente
spreekuurbezoeker. De vermoeidheidsklachten kan ik dan ook niet als chronisch bestempelen, daarvoor waren de spreekuurcontacten te weinig frequent en te wijd verspreid.
5. Allianz acht het niet geloofwaardig dat een huisarts iemand naar een psycholoog verwijst,
omdat zijn moeder psychologische hulp nodig heeft en hij zelf in het geheel niet kunt u
hier een reactie op geven?
Antw. : Eerst moet duidelijk zijn dat ik [naam eiser] niet verwezen heb met een
behandelindicatie maar hem de suggestie heb gedaan contact op te nemen met een
psychologenpraktijk gezien zijn vraag. De vraag van [naam eiser] was hoe om te gaan met de gespannen thuissituatie. Hij leefde in een voortdurend conflict met zijn (zie ook dossier 25-7-2003) moeder en anderzijds voelde hij verantwoordelijkheid voor zijn jongere zus en broertje, die in dezelfde door hem verafschuwde situatie leefden. We spreken hier over een 19 jarige adolescent, die zijn vader( waar hij wel een warme band mee had) verloor op 16 jarige leeftijd en daarna de gezinssituatie als onaanvaardbaar heeft ervaren. De onaanvaardbaarheid zit voor hem in het gedrag van zijn moeder; om daar verandering in te krijgen vroeg hij mij om een advies. Hij achtte de thuissituatie voor hemzelf alsmede voor zijn zus en broertje onaanvaardbaar.
Toen zijn moeder deelname aan het gesprek met de psycholoog weigerde werd het contact
met de psycholoog beëindigd. [naam eiser] heeft te lange leste ervoor gekozen het gezin
te verlaten en is alleen gaan wonen.
2.17.
Allianz heeft een ongedateerde VierDimensionale KlachtenLijst (hierna ook:
4 DKL) overgelegd die namens [naam eiser] is ingevuld. In de aanhef staat – voor zover relevant – vermeld:
“ De volgende vragenlijst betreft verschillende klachten en verschijnselen die u mogelijk hebt. Het gaat steeds om klachten en verschijnselen die u de afgelopen week … hebt ervaren:”
Vervolgens volgt een opsomming van klachten met de mogelijkheid om aan te kruisen of deze zich hebben voorgedaan en in welke mate.
Het vakje ‘soms’ is aangekruist bij de volgende klachten: neerslachtigheid, piekeren, onrustig slapen, moeite met helder denken, snel emotioneel, het gevoel dat alles zinloos is, het gevoel tot niets meer te kunnen komen, het gevoel het niet meer aan te kunnen, het gevoel nergens meer zin in te hebben.
Het vakje ‘regelmatig’ is aangekruist bij de volgende klachten: lusteloosheid, gespannen gevoel, snel geïrriteerd.
2.18.
In een brief van 27 mei 2021 van medisch adviseur [naam 7] staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)Mijn conclusie wijzigt niet na kennisname van de reactie van de oud huisarts en van de medisch adviseur belangenbehartiger.
(…)
Zoals in mijn eerder advies gemotiveerd aangegeven, moeten bij deze stellingname [rb: van de oud huisarts en de medisch adviseur] grote vraagtekens worden gezet. Niemand gaat naar een psycholoog als hij /haar zelf geen klachten heeft. Het kan best zo zijn dat deze klachten (grotendeels) werden veroorzaakt door het gedrag van moeder, maar dat verlet niet dat er klachten waren. Tevens is het merkwaardig dat de (oud)huisarts, uitgaande van een primair probleem bij moeder, dan blijkbaar niet eerst zelf een poging heeft gewaagd om met moeder (en zoon) gesprekken te arrangeren.
Los daarvan bevestigt de oud huisarts in 2007 het bestaan van psychisch getinte klachten met de opmerking: "in 2007 een scala aan klachten, waarvoor niet direct een somatische verklaring voor handen was. Vindt het te kort door de bocht om dan direct te spreken van psychische klachten" met daarbij de opmerking: 'het of-of principe is in de geneeskunde verlaten'. Met name deze laatste opmerking is tekenend. Hiermee wordt namelijk bedoeld dat vele klachten vaak zowel een psychische als somatische component bevatten. Min of meer geeft de oud huisarts hierbij aan dat de klachten wel degelijk als psychosomatisch kunnen worden geduid. Daarnaast wijs ik op de aanwezigheid van een 4DKL lijst in het dossier van de oud huisarts. Deze lijst is dus waarschijnlijk afgenomen in de periode 2006 -2007, maar in ieder geval in de periode van deze oud - huisarts. Het resultaat van die 4DKL lijst wijst in de richting van distress (14 punten) en somatisatie (12 punten). Een distress score van 14 wordt geïnterpreteerd als "verhoogde spanning met dreiging tot disfunctioneren waarvoor stress reductie wenselijk is". Een somatisatie score van 12 wijst op "mogelijke somatisatie met dreigend disfunctioneren, hetgeen moet worden besproken met betrokkene". Het is een feit is dat deze lijst in het dossier zat, de oud huisarts deze vergeet te noemen in zijn berichtgeving en dat de lijst wel degelijk wijst op de aanwezigheid van psychosomatiek.
(…)
Alles overziend kom ik tot de conclusie dat ik geen reden zie mijn advies aan te passen. Dit advies zou ook niet anders luiden als betrokkene niet naar een psycholoog was doorverwezen. De consultaties in 2006 en 2007, in combinatie met de 4DKL lijst, de context van de gebeurtenissen /de klachten en de onduidelijkheid over de periode 2007 -2012 zijn hierbij mijn argumenten.”
2.19.
In een brief van 28 mei 2021 van medisch adviseur [naam 5] staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“ Moeheid e.c.i. (e causa ignota, zonder bekende oorzaak) is vrijwel altijd psychisch. Ik kan zo geen lichamelijke oorzaak bedenken. (een lichamelijke oorzaak is namelijk wel bekend, en meetbaar of zichtbaar).
Jongeren zijn vrijwel nooit moe. Indien dat wel zo is dan mag je als huisarts wel op je hoede zijn en lab onderzoek laten verrichten dat er geen tumor achter verscholen zit.
Op basis van moeheid acht ik het risico op psychische aandoeningen, en op alle SOLK diagnosen ernstig verhoogd. Vermoeidheid is een symptoom van vele SOLK aandoeningen en ook veel voorkomend in de psychiatrie.
(…)
De feiten die we wel hebben geven anders aan. Er zijn problemen thuis, er is moeheid die zich uitstrekt over jaren, er zijn klachten die hun gevolgen hebben in werk en school, betrokkene die rond 2005 15 jaar oud moet zijn geweest is altijd moe, gestrest, onrustig, trekt zich terug (gaat niet uit), geïrriteerd, kwaad, slaapt slecht, eet minder. In 2006 denkt de huisarts dat het psychisch is, in 2007 hebben de verschijnselen alle kenmerken van een depressie.
De huisarts schrijft ook niet alles op, en een patiënt vertelt ook niet alles in een consult van een paar minuten. Ik heb zelf ook lang als huisarts gewerkt.
We weten dus maar weinig, maar de gegevens die we hebben geven alle aanleiding om bezorgd te zijn.
Het consult in 2005 (belt voor LAB uitslag) impliceert een eerder consult. Fysiek of telefonisch. Het is niet aannemelijk dat de huisarts volledig is geweest in zijn notities.
Achteraf schrijft dezelfde huisarts dat er weinig notities waren, dus het viel allemaal wel mee.
(…)
Voorts geven [naam 4] en [naam 6] aan dat blijvende moeheid in 2005, en altijd moe in 2007 geen chronische moeheid is, maar altijd moe en blijvend is niet sinds gisteren.
Bovendien was er interferentie met school, en op het werk.
Om op uw vraag terug te komen.
Ja ik zou geadviseerd hebben de verzekering af te wijzen, en ook indien betrokkene niet naar de psycholoog verwezen was (al dan niet behandeld door de psycholoog doet immers niet af aan de klachten die gemeld staan over meerdere jaren in het dossier van de huisarts, dat bovendien incompleet is). (…)”
2.20.
In een brief van 1 juni 2021 van medisch adviseur [naam 4] staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“De symptomen, gemeld door de huisarts in 2007, hebben volgens collega [naam 5] veel weg van een depressie. Dit zou zo kunnen zijn, maar vooralsnog is dit een aanname zonder enige onderbouwing. Immers, de huisarts maakt daar geen melding van. De klachten kunnen ook (tijdelijk) lichamelijk bepaald zijn dan wel e causa ignota. Ik deel de mening van de medisch adviseur niet, dat moeheid zonder bekende oorzaak vrijwel altijd psychisch is. (…) Dat jongeren vrijwel nooit moe zijn, gaat voorbij aan de realiteit; ik heb hen maar al te vaak meegemaakt in mijn praktijk. Vaak zijn het dan relatief kortdurende onschuldige klachten. (…)”
2.21.
In een brief van 2 juni 2021 van medisch adviseur [naam 4] staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“In vervolg op mijn brief dd 1 juni 2021 en naar aanleiding van de mij voorgelegde 4 DKL bericht ik u aanvullend als volgt.
Ik schreef in mijn bovengenoemde brief, dat wordt betoogd, dat de 4DKL lijst in het huisartsdossier tendeert in de richting van distress en somatie. Ik meen, dat hier om dezelfde reden gesproken kan worden van reële zorgen omtrent de gezinssituatie.
De scores zijn slechts zeer licht afwijkend (distress 14 en somatisatie 12). Overigens spreken ze de stelling als zou er sprake zijn van een depressie, zoals collega [naam 5] betoogt, wel zeer erg tegen.
De matige verhogingen van distress en somatisatie zijn van dien aard, dat daar nauwelijks specifieke conclusies aan te verbinden zijn. (…)
Nog steeds zie ik geen reden voor afwijzing van de polis in dezen, zo deze 4DKL überhaupt aan de orde zou zijn geweest. Als er al enige twijfel zou zijn, zouden dat dan de psychische klachten zijn, die mogelijk een aanleiding voor een clausulering zouden kunnen zijn, maar – nogmaals – deze komen op mijn niet indrukwekkend voor. Daarenboven staat ze ook nog volstrekt los van de latere opgetreden klachten.”

3..De vorderingen in conventie en reconventie

3.1.
[naam eiser] vordert na akte eiswijziging bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat Allianz met ingang van 14 juli 2015, althans een andere in goede justitie te bepalen datum, in verzuim is;
b. te verklaren voor recht dat [naam eiser] vanaf 24 juni 2014, althans een andere in goede justitie te bepalen datum, onafgebroken 100 %, althans een in goede justitie te bepalen percentage, arbeidsongeschikt is;
c. Allianz te veroordelen tot herstel van de polis onder last van een dwangsom van
€ 250,- per dag voor iedere dag dat Allianz in gebreke blijft, met een maximum van € 75.000,-, althans te verklaren voor recht dat geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden;
d.
primair: Allianz te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] vanaf 24 juli 2014, en derhalve met terugwerkende kracht, althans een andere in goede justitie te bepalen datum, van de maandelijkse uitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 100 % althans een ander in goede justitie te bepalen percentage van de verzekerde som van € 2.933,- per maand, behoudens de reeds betaalde eenmalige uitkering;
subsidiair: ex art. 194 Rv. deskundigen te benoemen om de mate van
arbeidsongeschiktheid per 24 juli 2014, althans een andere in goede justitie te bepalen datum, vast te stellen, en vervolgens Allianz veroordelen tot betaling aan [naam eiser] (met terugwerkende kracht) van de maandelijkse uitkering op basis van het in goede justitie te bepalen percentage van de verzekerde som van € 2.933,- per maand;
e. Allianz te veroordelen aan [naam eiser] de wettelijke rente ex art. 6:119 BW te betalen die verschuldigd is over de achterstallige uitkeringen met ingang van de eerste dag volgende op de maand waarop de uitkering betrekking heeft;
f. Allianz te veroordelen om aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 2.680,- althans een in goede justitie te bepalen bedrag wegens buitengerechtelijke advocaatkosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, ingaande datum dagvaarding, totdat dit bedrag geheel zal zijn voldaan;
g. te verklaren voor recht dat Allianz gehouden is de door [naam eiser] geleden belastingschade te vergoeden, althans Allianz te veroordelen om de belastingschade te vergoeden, nader op te maken bij staat;
h. Allianz te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Allianz voert verweer in conventie. Allianz vordert:
- in reconventie: [naam eiser] te veroordelen om aan Allianz te voldoen een bedrag groot € 4.050,41, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert de dag van het instellen van de vordering in reconventie in rechte tot de dag der algehele voldoening aan Allianz.
- in conventie en reconventie: [naam eiser] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.3.
[naam eiser] voert verweer in reconventie.
3.4.
De stellingen en weren zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Nu geen bezwaar is gemaakt tegen de eiswijziging en deze ook niet in strijd is met de goede procesorde wordt recht gedaan op basis van de gewijzigde eis.
4.2.
[naam eiser] stelt zich – ter onderbouwing van zijn (hoofd)vorderingen – op het standpunt dat hij een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten bij Allianz, dat hij arbeidsongeschikt is (vanwege vermoeidheidsklachten) en dat Allianz daarom gehouden is om uit te keren op basis van de verzekeringsovereenkomst.
4.3.
Het verweer van Allianz komt samengevat op het volgende neer. [naam eiser] heeft in strijd gehandeld met de op hem als aspirant-verzekeringnemer rustende mededelingsplicht. Hij heeft nagelaten op de ten behoeve van de verzekeringsaanvraag in te vullen gezondheidsverklaring melding te maken van zijn vroegere klachten, te weten psychische klachten en vermoeidheidsklachten. [naam eiser] heeft eveneens nagelaten te melden dat hij onder behandeling van een psycholoog is geweest. Bij bekendheid met deze feiten zou een redelijk handelend verzekeraar de verzekeringsovereenkomst in het geheel niet gesloten hebben.
Komt Allianz nog een beroep op verzwijging toe?
4.4.
In reactie op het verweer van Allianz heeft [naam eiser] in de eerste plaats aangevoerd dat Allianz geen beroep (meer) kan doen op verzwijging omdat zij niet binnen de vervaltermijn van twee maanden vanaf het moment van ontdekking heeft gewezen op het feit dat [naam eiser] de mededelingsplicht niet zou hebben nagekomen onder vermelding van de mogelijke gevolgen.
4.5.
Allianz heeft ter zake aangevoerd dat zij tijdig een beroep heeft gedaan op verzwijging middels haar brief van 14 juli 2015 met daarbij gevoegd de brief van haar medisch adviseur van 10 juli 2015.
4.6.
Artikel 7:929 lid 1 BW bepaalt dat de verzekeraar die ontdekt dat niet aan de mededelingsplicht is voldaan, de gevolgen daarvan slechts kan inroepen indien hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na ontdekking op de niet-nakoming wijst onder vermelding van de mogelijke gevolgen. Voor ‘ontdekking’ in de zin van dit artikel is een vermoeden van schending van de mededelingsplicht niet voldoende. Nodig is dat de verzekeraar daaromtrent een voldoende mate van zekerheid heeft.
4.7.
Voor het vaststellen van het moment van ontdekking als bedoeld in artikel
7:929 BW is derhalve van belang wanneer Allianz met een voldoende mate van zekerheid heeft ontdekt dat [naam eiser] (in haar visie) niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan. Uit de brief van de medische adviseur van Allianz van 10 juli 2015 blijkt dat hij naar aanleiding van de arbeidsongeschiktheidsmelding van [naam eiser] informatie heeft ingewonnen bij de huisarts van [naam eiser]. Deze informatie is op 25 juni 2015 ontvangen en op grond van deze informatie concludeert de medische adviseur dat sprake is van vermoeidheidsklachten en psychische klachten bij [naam eiser]. Vervolgens heeft Allianz bij brief van 14 juli 2015 aan [naam eiser] de verzekering met onmiddellijke ingang opgezegd vanwege schending van de mededelingsplicht. Dat Allianz al eerder dan hiervoor vermeld, had ontdekt dat [naam eiser] in haar visie de mededelingsplicht had geschonden, heeft [naam eiser] niet gesteld en onderbouwd. Het verweer van [naam eiser] dat Allianz geen beroep op verzwijging kan doen, faalt derhalve.
Heeft [naam eiser] in strijd met zijn mededelingsplicht gehandeld?
4.8.
Volgens art. 7:928 leden 1 en 4 BW is de verzekeringnemer verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden, deze de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen.
4.9.
Indien een verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, wat in deze zaak het geval is, dan moet de aspirant-verzekerde in elk geval begrijpen dat de feiten waarnaar wordt gevraagd in de vragenlijst voor de verzekeraar van belang zijn. Verder geldt op grond van lid 6 van artikel 7:928 BW dat de verzekeraar zich er niet op kan beroepen dat feiten waarnaar niet is gevraagd, niet zijn medegedeeld. Dit is alleen anders indien de aspirant-verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. In beginsel geldt dus dat indien de verzekeraar een vragenlijst hanteert, de aspirant-verzekeringnemer mag aannemen dat hij tot niet meer gehouden is dan het beantwoorden van de vragen die op de vragenlijst staan. Een aspirant-verzekeringnemer mag een hem door de verzekeraar voorgelegde vraag opvatten naar de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag toekennen.
4.10.
Indien de verzekerde niet aan de mededelingsplicht heeft voldaan, is de verzekeraar volgens art. 7:930 lid 4 BW geen uitkering verschuldigd indien hij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten. Het beroep van de verzekeringsmaatschappij op verzwijging kan slechts slagen, indien de verzekeraar aantoont dat een redelijk handelend verzekeraar bij bekendheid met de ware stand van zaken de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan. De verzekeraar kan ook aanvoeren dat de verzekeringnemer heeft geprobeerd hem opzettelijk te misleiden.
4.11.
[naam eiser] heeft op 30 december 2005 telefonisch contact gehad met zijn huisarts naar aanleiding van de uitslag van een bloedonderzoek. Uit dat onderzoek bleek geen lichamelijke oorzaak voor de door [naam eiser] ervaren vermoeidheidsklachten.
Op 14 maart 2006 heeft [naam eiser] zijn huisarts bezocht. Het ging niet goed op school en [naam eiser] had continu problemen met zijn moeder. De huisarts heeft hem het telefoonnummer gegeven van een psycholoog. [naam eiser] heeft daarop tweemaal een gesprek gehad met een psycholoog. Vervolgens is [naam eiser] op 9 februari 2007 opnieuw bij zijn huisarts geweest met – onder meer – de volgende klachten: vermoeidheid, stress, onrust, snel geïrriteerd, kwaad en moeilijk inslapen. Uit een ingevulde VierDimensionale KlachtenLijst blijkt dat [naam eiser] op enig moment last had van (onder meer) neerslachtigheid, piekeren, moeite met helder denken, snel emotioneel worden, het gevoel dat alles zinloos is, het gevoel het niet meer aan te kunnen, het gevoel nergens meer zin in te hebben, lusteloosheid, gespannen zijn en snel geïrriteerd zijn. Deze lijst is, zo heeft [naam eiser] ter zitting gesteld, ingevuld door zijn toenmalige huisarts. Allianz heeft dit niet betwist zodat dit vaststaat. Allianz heeft gesteld dat de lijst dateert uit de periode 2006-2007 en [naam eiser] heeft dit niet weersproken. Nu niet gebleken is dat [naam eiser] de huisarts in 2006-2007 een derde maal heeft bezocht, houdt de rechtbank het ervoor dat de VierDimensionale KlachtenLijst tijdens het bezoek aan de huisarts op 14 maart 2006 dan wel op 9 februari 2007 is ingevuld. Aangezien de klachten waarvan [naam eiser] tijdens het bezoek op 9 februari 2007 melding maakte, soortgelijk zijn aan de klachten die in de VierDimensionale KlachtenLijst zijn aangekruist, is het waarschijnlijk dat de lijst tijdens dat bezoek is ingevuld.
4.12.
De vraag is of [naam eiser] deze feiten, die dateren van voor de datum waarop de gezondheidsverklaring door hem is ingevuld, in die verklaring had moeten melden.
4.13.
In de gezondheidsverklaring wordt onder vraag 2.4 gevraagd of sprake is of is geweest van een behandeling of controle door een psycholoog. De rechtbank is van oordeel dat [naam eiser] deze vraag terecht ontkennend heeft beantwoord. Immers, zowel de huisarts van [naam eiser] (zie r.o. 2.16) als de psycholoog die [naam eiser] op 19 en 24 april 2006 heeft bezocht (zie r.o. 2.9) hebben verklaard dat [naam eiser] de psycholoog consulteerde naar aanleiding van problemen met zijn moeder in de thuissituatie. Deze problemen speelden zich af na het overlijden van de vader van [naam eiser] en hadden mede impact op de jongere broer en zus van [naam eiser], waarvoor [naam eiser] zich verantwoordelijk voelde. [naam eiser] heeft twee gesprekken gevoerd met de psycholoog en toen zijn moeder aangaf niet te willen meewerken is het contact met de psycholoog beëindigd. Daarmee was geen sprake van een behandeling of controle van [naam eiser] door een psycholoog. Van feiten of omstandigheden waaruit dit wel zou volgen is niet gebleken. [naam eiser] hoefde Allianz dan ook niet te informeren over het contact met een psycholoog. Immers, [naam eiser] hoefde de vraag redelijkerwijs niet zo ruim op te vatten dat hij Allianz, in het kader van de weging van het arbeidsongeschiktheidsrisico, diende te informeren over contacten met een psycholoog in het kader van (relationele)problemen met zijn moeder; problemen die zich meer dan zes jaar voorafgaand aan het invullen van de gezondheidsverklaring voordeden in zijn toenmalige, en inmiddels gewijzigde, woonsituatie. De stellingen van Allianz dat de door de huisarts en de psycholoog geschetste gang van zaken (zoals hiervoor weergegeven) niet geloofwaardig is en dat ‘
niemand (…) naar een psycholoog [gaat]als hij zelf geen klachten heeft’, behoeven, bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing, geen bespreking.
4.14.
In de gezondheidsverklaring wordt onder 2.1 gevraagd of sprake is of is geweest van klachten van psychische- of geestelijke aard. [naam eiser] heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Allianz meent dat de klachten waarmee [naam eiser] zich in 2007 tot de huisarts heeft gewend en die ook zijn genoemd in de VierDimensionale KlachtenLijst, dienen te worden aangemerkt als psychische klachten en dat [naam eiser] daarvan melding had moeten maken. [naam eiser] betwist dit gemotiveerd.
4.15.
Niet in geschil dat [naam eiser] op de hoogte was van het bestaan van de door Allianz genoemde klachten. De vraag is derhalve of [naam eiser], op basis van de vragenlijst, heeft moeten begrijpen dat hij deze klachten aan Allianz diende te melden als antwoord op de vraag of sprake is of is geweest van klachten van psychische- of geestelijke aard. Voor de vraag wat de verzekeringnemer behoort te begrijpen, dient rekening te worden gehouden met de persoon en omstandigheden van de verzekeringnemer. De stelplicht en – bij gemotiveerde betwisting door de wederpartij — de bewijslast van het zogenoemde kennisvereiste rusten op de verzekeraar.
4.16.
Vast staat dat [naam eiser] in 2007 éénmaal de huisarts heeft bezocht met onder meer onrust- klachten en slaapproblemen. Daarnaast is in de periode 2006 – 2007 tijdens een bezoek aan de huisarts de VierDimensionale KlachtenLijst ingevuld waaruit onder meer blijkt van klachten als neerslachtigheid, piekeren, snel emotioneel worden, het gevoel het niet meer aan te kunnen en lusteloosheid. Niet gebleken is dat [naam eiser] buiten deze periode soortgelijke klachten had.
4.17.
Verder staat vast dat [naam eiser] 16 jaar oud was toen zijn vader begin 2005 overleed. In de periode 2006 – 2007 was [naam eiser] derhalve rond de 17-19 jaar oud. [naam eiser] had een warme band met zijn vader en ervoer in de periode waarin hij melding maakte van bovengenoemde klachten, problemen in de thuissituatie met zijn moeder. Hij leefde in voortdurend conflict met haar (zie r.o. 2.16) en deze situatie, zo heeft [naam eiser] ter zitting gesteld, veroorzaakte stress bij hem.
4.18.
Gelet op het voorgaande is het zeer goed denkbaar dat [naam eiser] de bedoelde klachten niet als psychische klachten of klachten van geestelijke aard heeft aangemerkt. Immers, kennelijk hielden de klachten van [naam eiser] verband met de voortdurende conflicten in de thuissituatie en wellicht ook met het verlies van zijn vader op jonge leeftijd. Daarbij komt nog dat de ernst en omvang van de klachten beperkt was: de klachten strekten zich over een korte periode uit; er is geen diagnose gesteld; en er heeft geen behandeling of opvolging door de huisarts plaatsgevonden. Het is aannemelijk dat [naam eiser] zich bij klachten van psychische- of geestelijke aard zwaarwegendere klachten voorstelde dan de klachten (zoals stress, neerslachtigheid, onrust en lusteloosheid) waarvoor hij destijds de huisarts consulteerde. Als Allianz er zeker van had willen zijn dat het voor een verzekeringnemer duidelijk is wat in de visie van Allianz onder psychische klachten en klachten van geestelijke aard valt, had zij de vraag dienen te verduidelijken door expliciet te maken dat zij daaronder (mede) verstaat onrust, lusteloosheid, stress etc. Dat [naam eiser] zonder een dergelijke verduidelijking had behoren te begrijpen dat zijn klachten als psychische klachten of klachten van geestelijke aard dienden te worden aangemerkt, heeft Allianz onvoldoende gemotiveerd gesteld. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat [naam eiser] op dit punt zijn mededelingsplicht heeft geschonden.
4.19.
Vervolgens is het de vraag of [naam eiser] had moeten melden dat hij last had van vermoeidheidsklachten. [naam eiser] heeft niet betwist dat hij vermoeidheidsklachten had maar voert aan dat in de gezondheidsverklaring niet naar vermoeidheidsklachten werd gevraagd zodat hij niet wist dat kennisname van deze klachten voor Allianz relevant was.
Allianz meent dat vermoeidheidsklachten als klachten van psychische- of geestelijke aard moeten worden beschouwd zodat daarvan op grond van vraag 2.1. melding had moeten worden gemaakt. Daarnaast hadden de klachten eveneens op grond van vraag 2.2. door [naam eiser] moeten worden gemeld. Dit temeer nu sprake was van terugkerende, chronische vermoeidheidsklachten waarvoor [naam eiser] herhaaldelijk de huisarts bezocht en waarnaar nader onderzoek heeft plaatsgevonden.
4.20.
Anders dan Allianz meent had [naam eiser] niet hoeven te begrijpen dat melding van de vermoeidheidsklachten voor Allianz van belang was. Nergens in de gezondheidsverklaring wordt gevraagd naar vermoeidheidsklachten. Daarnaast geldt dat, anders dan Allianz meent, vermoeidheidsklachten niet behoeven te worden aangemerkt als klachten van psychische- of geestelijke aard. Immers, zij kunnen evengoed een fysieke oorzaak hebben, hetgeen ook volgt uit het feit dat de huisarts een bloedonderzoek heeft laten uitvoeren naar aanleiding van de vermoeidheidsklachten. Verder geldt dat in de gezondheidsverklaring weliswaar wordt gevraagd naar het huisartsenbezoek van de aspirant-verzekerde, maar deze vraag beperkt zich tot drie jaar voorafgaand aan het invullen van de gezondheidsverklaring. De contacten van [naam eiser] met de huisarts ter zake vermoeidheidsklachten deden zich meer dan vijf jaar voorafgaand aan het invullen van de gezondheidsverklaring voor.
Allianz stelt verder dat [naam eiser] melding had moeten maken van zijn vermoeidheidsklachten op grond van vraag 2.2.:
“Heeft u op dit moment of heeft u ooit geleden aan klachten, ziekten, aandoeningen en/of gebreken die niet onder bovengenoemde vraag geplaatst kunnen worden?”Deze vraag is echter in dusdanig algemene termen geformuleerd dat [naam eiser] redelijkerwijs niet heeft hoeven te begrijpen dat hij diende te melden dat hij zijn huisarts had geconsulteerd vanwege vermoeidheidsklachten. Daarbij is mede van belang dat de klachten zich geruime tijd (vijf en zeven jaar) voor het invullen van de gezondheidsverklaring voordeden. Ook zijn er, anders dan Allianz stelt, geen aanwijzingen dat sprake was van een chronische vermoeidheid. Immers, behalve het bloedonderzoek dat in 2005 plaatsvond, heeft geen (aanvullend) onderzoek naar deze klachten plaatsgevonden en [naam eiser] is voor deze klachten niet behandeld en heeft evenmin medicatie voorgeschreven gekregen.
4.21.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van het schenden van de mededelingsplicht door [naam eiser]. Dit zou slechts anders zijn als [naam eiser] zou hebben gehandeld met het opzet Allianz te misleiden. Dit is echter door Allianz niet gesteld.
Conclusie
4.22.
Nu Allianz geen beroep toekomt op schending van de mededelingsplicht door [naam eiser] dient zij bij arbeidsongeschiktheid van [naam eiser] in beginsel dekking onder de verzekering te verlenen. Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval nog moet worden vastgesteld of sprake is van arbeidsongeschiktheid van [naam eiser] en zo ja, in welke mate.
4.23.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in staat te stellen zich daarover uit te laten. De rechtbank geeft partijen daarbij in overweging dat één en ander ook buiten de onderhavige procedure om kan geschieden. Wanneer partijen mochten menen dat de vaststelling van (de mate van) de arbeidsongeschiktheid niet buiten deze procedure om kan geschieden geldt dat de rechtbank ter zake de (mate van) arbeidsongeschiktheid behoefte heeft aan voorlichting door (een) onafhankelijk deskundige(n).
4.24.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om zich, met in achtneming van het voorgaande, bij akte na tussenvonnis tegelijk uit te laten over de te benoemen deskundige(n) en de aan deze te stellen vragen. Bij antwoordakte kunnen partijen vier weken later dan op elkaar aktes reageren. Het heeft uiteraard de voorkeur dat partijen in onderling overleg tot (een) te benoemen deskundige(n) en aan deze te stellen vragen komen. In dat geval kunnen partijen dit bij akte na tussenvonnis kenbaar maken en is een antwoordakte niet meer nodig.
4.25.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 april 2022 voor het nemen van een akte door beide partijen als bedoeld in rechtsoverweging 4.24,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.
[2872/1582]