ECLI:NL:RBROT:2022:2053

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
C/10/620155 / HA ZA 21-509
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rolbeslissing inzake aanhouding van procedure in afwachting van uitspraak Hoge Raad over aansprakelijkheidsbeperkingen

In deze rolbeslissing van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 16 maart 2022, wordt de procedure aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad in een relevante zaak. De zaak betreft een verzoek van het International Oil Pollution Compensation Fund 1992 (Fonds) om de procedure aan te houden tot de Hoge Raad een beslissing heeft genomen in een vergelijkbare kwestie (zaaknummer 20/03882). Het Fonds stelt dat de uitkomst van deze zaak cruciaal is voor hun betrokkenheid en aansprakelijkheid in de onderhavige procedure. De rechtbank oordeelt dat het belang van het Fonds om niet voorafgaand aan het oordeel van de Hoge Raad hun conclusie van eis in tussenkomst te moeten nemen, zwaarder weegt dan de belangen van de eiseressen, Esso Nederland B.V. en anderen, die stellen dat een aanhouding hun recht op schadevergoeding schaadt. De rolrechter wijst het verzoek van het Fonds toe en bepaalt dat de zaak op de parkeerrol komt in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat de Hoge Raad heeft geoordeeld.

Uitspraak

rolbeslissing

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/620155 / HA ZA 21-509
Rolbeslissing van 16 maart 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESSO NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Breda,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXXONMOBIL CHEMICAL HOLLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
EXXONMOBIL PETROLEUM & CHEMICAL B.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
eiseressen,
advocaat mr. P.W. den Hollander te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
NATIONAL CHEMICAL CARRIERS LTD,
gevestigd te Riyadh, Saoedië-Arabië
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ODFJELL ASIA II PTE LTD,
gevestigd te Singapore, republiek Singapore
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ODFJELL MANAGEMENT AS,
gevestigd te Bergen, Noorwegen
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ASSURANCEFORENINGEN GARD,
gevestigd te Arendal, Noorwegen,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
GARD P&I (BERMUDA) LTD,
gevestigd te Bermuda,
6. de rechtspersoon naar buitenlands recht
NORWEGIAN HULL CLUB,
gevestigd te Oslo, Noorwegen,
gedaagden,
advocaat mr. M. Wattel te Rotterdam,
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon
INTERNATIONAL OIL POLLUTION COMPENSATION FUND 1992,
zetelend te Londen, Verenigd Koninkrijk,
tussenkomende partij,
advocaat mr. M.A.R.C. Padberg te Rotterdam,
Partijen zullen hierna Esso c.s., NCC c.s. en het Fonds genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het incidentele vonnis van 3 november 2021, waarbij is toegestaan dat het Fonds in de hoofdzaak tussenkomt, dat het Fonds in het verzoek ex. artikel 87 Rv niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de hoofdzaak weer op de rol zal komen van 15 december 2021 voor het nemen van de conclusie van eis in tussenkomst door het Fonds.
1.2.
Het Fonds heeft bij brief van 1 december 2021 verzocht
primair, het voorliggende geding aan te houden tot op de inhoudelijke beslissing van de Hoge Raad in het geding met zaaknummer 20/03882,
subsidiair, een mondelinge behandeling ingevolge artikel 87 Rv (Comparitie voor Antwoord) te bevelen ter gelegenheid waarvan overleg kan worden gevoerd hoe het verdere vervolg van de procedure zal verlopen en waarin op de voet van artikel 87 lid 2 onder e Rv (
“die aanwijzingen geven of die proceshandelingen bevelen die hij geraden acht, voor zover de rechter dit in overeenstemming acht met de eisen van een goede procesorde”) verwijzing van het voorliggende geding naar de parkeerrol gevraagd kan worden tot op de inhoudelijke beslissing van de Hoge Raad in het geding met zaaknummer 20/03882. En de procedure in ieder geval aan te houden totdat op dit subsidiaire verzoek beslist is en dat afgehandeld is.
1.3.
Esso c.s. hebben bij brief van 6 december 2021 tegen beide verzoeken bezwaar gemaakt.
1.4.
NCC c.s. hebben bij brief van 16 december 2021 laten weten dat zij de verzoeken van het Fonds ondersteunen.
1.5.
Door een intern misverstand heeft het lang geduurd voordat deze rolbeslissing kon worden genomen.

2..De beoordeling

2.1.
Kort gezegd heeft het Fonds aan haar primaire verzoek ten grondslag gelegd dat de beslissing van de Hoge Raad in het geding met zaaknummer 20/03882 in het bijzonder relevant is voor de betrokkenheid van het Fonds. Alleen als in deze zaak het CLC 1992 van toepassing is, is het Fonds gehouden tot vergoeding van de schade die de aansprakelijkheidsbeperking van NCC onder het CLC 1992 overschrijdt. Inmiddels hebben de crediteuren in dat verband 30 procedures aangespannen. Van het Fonds kan in redelijkheid niet gevergd worden om nu al verweer te voeren. Bovendien geldt dat als het CLC 1992 van toepassing is op het incident met de “Bow Jubail”, NCC haar aansprakelijkheid overeenkomstig zal beperken en de onderhavige procedure ongetwijfeld op verzoek van NCC zal worden geschorst volgens de regeling van art. 642f Rv. Het aanhouden van de onderhavige procedure in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad is daarmee in het belang van de goede procesorde en een doelmatige rechtspleging, te weten de proceseconomie, ter voorkoming van tegenstrijdige beslissingen, althans van nodeloos gevoerde procedures en nodeloos gemaakte kosten, ook al leidt dit noodzakelijkerwijs tot vertraging, aldus het Fonds.
2.2.
NCC c.s. ondersteunen de argumentatie van het Fonds. In aanvulling daarop hebben zij toegelicht dat van de 30 tegen haar aangespannen procedures in 10 van die
procedures in goed overleg met de advocaten de afspraak is gemaakt om de
zaak naar de parkeerrol te verwijzen, in afwachting van de uitspraak van de Hoge
Raad. Slechts in 2 procedures, waar deze er één van is, wordt getracht om een
nieuwe beslissing van de rechtbank te verkrijgen of het CLC van toepassing is of
niet. De overige 18 procedures hebben een eerstdienende dag na 21 juni 2022.
NCC c.s. zijn van mening dat de onderhavige procedure in ieder geval moet worden aangehouden tot definitief is beslist op de rechtsvraag die nu in cassatie voorligt. Afhankelijk van de uitkomst zal vervolgens in een CLC dan wel LLMC
beperkingsprocedure de onderhavige procedure worden geschorst als aan de in
art. 642e Rv gestelde vereisten is voldaan.
2.3.
Esso c.s. stellen onder andere dat het niet zo kan zijn dat hun belang bij het in rechte laten vaststellen van hun aanspraak op schadevergoeding en het verkrijgen daarvan tot in lengte van jaren moet blijven wijken, net zolang tot het moment dat NCC c.s. naar hun eigen oordeel voldoende zal hebben geprobeerd beperking van aansprakelijkheid te verkrijgen. Aanhouding van deze procedure zal tot gevolg hebben dat het steeds moeilijker kan worden om een goed debat over de door Esso c.s. geleden schade van ruim 5,5 miljoen euro te voeren. Het incident vond plaats op 23 juni 2018. Dat valt niet te verenigen met de beginselen van een goede procesorde. Tot slot voeren Esso c.s. aan dat het Fonds slechts een afgeleid belang bij deze zaak heeft.
2.4.
De rolrechter oordeelt dat ook Esso c.s. aanvoeren te verwachten dat NCC c.s. haar aansprakelijkheid sowieso zal willen beperken. Als hun cassatieberoep niet mocht slagen valt dan ook te verwachten – zoals NCC c.s. ook zelf stellen - dat NCC c.s. vervolgens een nieuw verzoek tot beperking van haar aansprakelijkheid bij de rechtbank zullen indienen. Indien dit verzoek wordt toegewezen is de kans groot dat ook deze procedure, dan wel een eventueel daarop volgende procedure in hoger beroep, zal worden geschorst indien aan de wettelijke vereisten wordt voldaan (artikel 642g Rv). Vervolgens zullen Esso c.s. hun vorderingen alsnog ter verificatie moeten indienen waarbij het eventueel reeds door de rechtbank vastgesteld zijn van de aansprakelijkheid van NCC en de omvang van de door haar veroorzaakte schade geen rol spelen.
2.5.
Het voorgaande in aanmerking genomen acht de rolrechter het belang van het Fonds om niet voorafgaand aan het oordeel van de Hoge Raad al haar conclusie van eis in tussenkomst te moeten nemen groter dan de hierboven weergegeven belangen van Esso c.s. Van strijd met de beginselen van een goede procesorde is geen sprake. De rolrechter zal het primaire verzoek van het Fonds toewijzen en bepalen dat de zaak op de parkeerrol zal komen in afwachting van het arrest van de Hoge Raad in het geding met zaaknummer 20/03882.
2.6.
Partijen worden er op gewezen dat zij de zaak overeenkomstig artikel 7.6. van het Procesreglement (eerder) kunnen laten opbrengen indien de Hoge Raad inhoudelijk heeft beslist.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het primaire verzoek van het Fonds toe,
3.2.
bepaalt dat de zaak weer op de parkeerrol zal komen van
5 oktober 2022in afwachting van de inhoudelijke beslissing van de Hoge Raad in het geding met zaaknummer 20/03882,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. [1]
32

Voetnoten

1.type: