Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Procesverloop
- het verzoekschrift van verzoeker, ingekomen op 1 februari 2022; en
- het schriftelijk standpunt van de officier, ingekomen op 7 februari 2022.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.H.J.W. de Brouwer, stelde dat de officier van justitie de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz had overschreden en vorderde een schadevergoeding van € 20,- per dag voor de periode van overschrijding. De officier erkende de termijnoverschrijding, maar stelde dat deze slechts dertien dagen bedroeg en dat de schadevergoeding naar billijkheid vastgesteld diende te worden op € 10,- per dag, gezien de omstandigheden die aan verzoeker te wijten waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz inderdaad met veertien dagen heeft overschreden. Echter, de rechtbank oordeelde dat de gevoelens van stress en onzekerheid die verzoeker had ervaren grotendeels aan zijn eigen handelen waren toe te schrijven. Verzoeker had namelijk niet meegewerkt aan de beoordeling en was tijdens meerdere bezoeken van behandelaren niet aanwezig. Hierdoor was het niet mogelijk om tijdig een goede beoordeling te maken.
Op basis van de redelijkheid en billijkheid heeft de rechtbank besloten het verzoek om schadevergoeding in zijn geheel af te wijzen. De rechtbank benadrukte het belang van strakke termijnen in de geestelijke gezondheidszorg, maar concludeerde dat de termijnoverschrijding niet aan de officier kon worden toegeschreven. De beslissing is genomen met inachtneming van de kwetsbaarheid van de betrokkenen en de noodzaak om hen niet in onzekerheid te laten verkeren.