ECLI:NL:RBROT:2022:2099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/91
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens vermeende storing in bezoekersparkeerapplicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. De naheffingsaanslag, opgelegd op 6 augustus 2020, bedroeg in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten van naheffing. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 28 februari 2022 is eiseres, samen met haar gemachtigde, niet verschenen, terwijl de verweerder zich wel heeft laten vertegenwoordigen. Eiseres voerde aan dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd omdat zij haar auto niet kon aanmelden door een storing in de bezoekersparkeerapplicatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiseres beschikte over een bewonersparkeervergunning en dat de auto op 22 juli 2020 om 10:48 uur was geparkeerd zonder dat aan de betaalplicht was voldaan. Eiseres heeft de auto pas om 11:20 uur aangemeld, wat volgens de rechtbank niet tijdig was.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op de desbetreffende dag een storing was in de applicatie. Verweerder heeft dit betwist en aangetoond dat er geen storing was gemeld. Bovendien had eiseres ook op andere manieren aan haar betaalplicht kunnen voldoen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank merkte op dat het feit dat verweerder te laat uitspraak op bezwaar had gedaan, niet leidde tot onrechtmatigheid van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/91

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. D. El Manouzi.

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 6 augustus 2020 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2022.
Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Gemachtigde van eiseres beschikt over een bewonersparkeervergunning (de vergunning) voor sector 12. Op 22 juli 2020 om 10:48 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (kenteken [kentekennummer] ) stond geparkeerd op locatie Calandstraat te Rotterdam (sector 12) zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan. Er bestaat geen geschil over dat daar op dat moment parkeerbelasting verschuldigd was.
2. Eiseres voert aan dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd. Zij kon de auto niet aanmelden vanwege een storing in de bezoekersparkeerapplicatie. Eiseres heeft de auto alsnog om 11:20 uur die dag aan kunnen melden via de applicatie.
2.1
Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Er is geen storing met betrekking tot de applicatie bekend op de desbetreffende dag. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verweerder het stuk ‘storingadministratie’ overgelegd van het jaar 2020. Daarnaast had eiseres ook op een andere wijze aan haar betaalplicht kunnen voldoen. Eiseres had ook gebruik kunnen maken van de vergunning door de auto aan te melden via de website van verweerder of via het telefoonnummer 14-010. Deze procedures zijn ook beschreven op de website van verweerder onder ‘Aanmelden parkeren bezoek en mantelzorg’.
3. Bepalend is hier de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Rotterdam (hierna: de verordening).
3.1
Op grond van artikel 1 van de verordening wordt (net als in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet ) onder “parkeren” verstaan: gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
3.2
Op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de verordening wordt onder de naam “parkeerbelasting” geheven: een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
3.3
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de verordening is parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
Volgens vaste jurisprudentie moeten bij aanvang van het parkeren onverwijld handelingen worden verricht die noodzakelijk zijn om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen (de uitvoeringshandelingen).
4. Allereerst merkt de rechtbank op dat een ieder voorbereid moet zijn om te voldoen aan zijn verplichting op parkeergeld te betalen. Dat houdt in dat men voldoende contant geld bij zich moet hebben of een betaalpas met voldoende saldo. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij, gelet op de tijd die is verstreken tussen het moment van inparkeren, op zijn laatst om 10:48 uur, het moment waarop de scanauto de auto aantrof en het tijdstip waarop eiseres aan de betaalverplichting heeft voldaan, derhalve gedurende tenminste 32 minuten, onverwijld uitvoeringshandelingen heeft verricht tot voldoening van parkeerbelasting.
4.1
Eiseres maakt niet aannemelijk dat het op de desbetreffende dag onmogelijk was om aan de parkeerbelasting te voldoen. Dat er sprake was van een storing in de bezoekersparkeerapplicatie onderbouwt zij niet met stukken. Verweerder heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er geen storing is gemeld op de desbetreffende dag (22 juli 2020). Nu ook via de website van verweerder en telefonisch aan de betaalplicht kon worden voldaan ̶ met gebruikmaking van de vergunning ̶ heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht aan eiseres opgelegd.
5. Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat het feit dat verweerder te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan, dit oordeel niet anders maakt. Indien een bestuursorgaan niet binnen de wettelijk gestelde termijn beslist op het bezwaarschrift kan het bestuursorgaan in gebreke worden gesteld. Indien een bestuursorgaan niet binnen veertien dagen na ontvangst van de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar doet is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor iedere dag dat het in gebreke is. In de onderhavige zaak is geen ingebrekestelling verstuurd en heeft verweerder op 18 januari 2021 uitspraak op bezwaar gedaan. Het overschrijden van het wettelijk termijn maakt niet dat de uitspraak op bezwaar in beginsel onrechtmatig is.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).