ECLI:NL:RBROT:2022:2109

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
C/10/633157 / KG ZA 22-102
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag wegens strijd met artikel 21 Rv

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Mainjobs B.V. en een administratiekantoor. Mainjobs vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door de gedaagde was gelegd. De procedure begon met een dagvaarding op 1 maart 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 9 maart 2022. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de voorzieningenrechter niet volledig en naar waarheid had geïnformeerd over een eerder gelegd beslag door een derde partij op de vorderingen van Mainjobs. Dit verzuim was van groot belang, aangezien het eerdere beslag de betalingen van Mainjobs aan de gedaagde blokkeerde. De rechtbank concludeerde dat, indien de gedaagde de voorzieningenrechter wel volledig had geïnformeerd, het verlof voor het beslag waarschijnlijk niet zou zijn verleend. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een grove schending van de waarheidsplicht en dat dit leidde tot de beslissing om het beslag op te heffen. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van Mainjobs, die op € 1.800,41 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/633157 / KG ZA 22-102
Vonnis in kort geding van 17 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAINJOBS B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
eiseres,
advocaat mr. L.B. van Luijn te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. B. el Ouath te Hoogvliet Rotterdam.
Partijen worden hierna Mainjobs en [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 maart 2022 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de bij brief van 7 maart 2022 in het geding gebrachte productie;
  • de mondelinge behandeling op 9 maart 2022;
  • de pleitnota van Mainjobs.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Mainjobs is een uitzendbureau in de technische sector.
2.2.
[gedaagde] is een administratiekantoor dat zich bezighoudt met administraties in de breedste zin van het woord.
2.3.
Op 17 december 2014 hebben partijen een overeenkomst gesloten, op grond waarvan [gedaagde] vanaf 2015 tegen betaling voor Mainjobs onder meer (de loon)administratie, waaronder (correctie van) belastingaangiften, is gaan verzorgen.
2.4.
[naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]) is een voormalig opdrachtgever van [gedaagde]. Zij heeft op 23 oktober 2020 conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van [gedaagde], onder Mainjobs, op alle vorderingen die [gedaagde] op Mainjobs mocht hebben of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen en op aan [gedaagde] toebehorende roerende zaken die onder Mainjobs berusten en geen registergoederen zijn.
2.5.
De Belastingdienst heeft bij Mainjobs een “boekenonderzoek Loonheffingen” uitgevoerd. In het rapport dat naar aanleiding daarvan is opgesteld van 1 november 2021 staat het volgende:
“(…)
1.2
Samenvattend oordeel
Mainjobs heeft over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2017 niet de vereiste aangiften loonheffingen gedaan. De volgens de aangiften verschuldigde belasting is verhoudingsgewijs aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde belasting en het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet is betaald, is in absolute zin hoog.
De polis-administratie van het UWV bevat onjuiste nominatieve gegevens. Hierdoor worden inkomensafhankelijke regelingen onjuist doorgevoerd.
De Belastingdienst kiest er door tijdsverloop voor om de niet betaalde loonheffingen met betrekking tot 2015 en 2016 na te heffen. Met betrekking tot het kalenderjaar 2015 is met dagtekening 20 december 2020 een naheffingsaanslag reeds opgelegd.
Tegen deze naheffingsaanslag is op 22 januari 2021 een niet gemotiveerd bezwaarschrift ingediend. Een naheffingsaanslag met betrekking tot het kalenderjaar 2016 zal vóór 1 januari 2022 worden opgelegd.
Mainjobs dient haar loonadministratie met betrekking tot 2017 middels correctieberichten met de juiste gegevens te corrigeren, vast te stellen met de inhoud van dit rapport.
Het onderzoek leidt tot de conclusie dat ook in de jaren 2018 tot en met 2020 de ingediende aangiften loonheffingen niet juist en/of niet volledig kunnen zijn.
Mainjobs heeft over de jaren 2014 en 2015 middels correctieberichten, ingediend in januari 2015 en december 2016, verzocht om teruggave van loonheffingen.
De teruggaven zullen niet worden verleend op grond van paragraaf 23 lid 6 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
[gedaagde] heeft ook met betrekking tot latere jaren middels correctieberichten verzocht om teruggave van loonheffingen. Ook die teruggaven zullen niet worden verleend.
Immers, [naam 1] heeft verklaard dat Mainjobs tot begin 2021 op dezelfde wijze als in 2015, 2016 en 2017 haar loonadministratie heeft gevoerd.
1.3
Verloop onderzoek
Het onderzoek is aangekondigd op 3 maart 2017.
Het inleidend gesprek en een aanvang van het onderzoek heeft op 27 maart 2017 plaatsgevonden op het adres van [gedaagde]. De gesprekspartner was [naam 1].
Ondanks het verzoek in de aankondigingsbrief was er niemand van de onderneming aanwezig die algemene informatie kon verstrekken over de diverse processen binnen de onderneming.
Tijdens dit bezoek zijn diverse bestanden ontvangen. Zoals al eerder vermeld zijn er door [gedaagde]
gecorrigeerdeloonaangiften ingediend met name over 2014 en 2015.
Deze
gecorrigeerdeloonaangiften zouden leiden tot aanzienlijke teruggaven. De correcties 2014 zien ook op de loonaangiftetijdvakken die zien op periode 1 tot en met 11. De berekening van de af te dragen loonheffingen en de initiële aangiften werden voor die perioden gedaan door [naam 2]. In december 2014 sluit Mainjobs een contract af met [gedaagde] voor de loonadministratie vanaf periode 11 2014 e.v. Mainjobs geeft vervolgens [gedaagde] de opdracht om héél 2014 te corrigeren om zo ook voor dat jaar met terugwerkende kracht “de besparing door te voeren”.
(…)
3.3.2.
Verschil in beide loonadministraties 2014
Uit de vergelijking tussen de in eerste instantie ingediende aangiften door [naam 2] en de later door [gedaagde] ingediende aangiften blijkt dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de af te dragen bedragen. Om een en ander te kunnen verklaren zijn zowel de loonstroken bij [naam 2] als bij [gedaagde] opgevraagd. De verschillen zitten onder andere in een ander bruto-, belastbaar uurloon, wel of geen bijtelling privégebruik auto, wel of geen reiskostenvergoeding, wel of geen onkostenvergoeding. Wat wel opvallend is dat het uit te keren netto loon in alle gevallen nagenoeg gelijk blijft. Zoals eerder is vermeld zijn er e-mailberichten tussen [naam 2] en Mainjobs bekend. Hierbij kan nogmaals worden benadrukt dat deze informatie afkomstig is van Mainjobs zelf. De op de originele loonstroken vermelde gegevens zijn dus afkomstig van Mainjobs.
Aan [gedaagde] is gevraagd om stukken te overleggen waaruit moet blijken waarom men uitgaat van andere gegevens en hoe men tot die andere gegevens is gekomen. Hierop is geen overtuigend antwoord ontvangen en zijn geen nadere stukken overgelegd. (…)”
2.6.
Over het jaar 2015 en 2016 heeft Mainjobs naheffingsaanslagen loonbelasting ontvangen. Over 2016 is een aanslag van € 214.131,00 opgelegd voor welk bedrag de Ontvanger met een beroep op zijn eerste pandrecht de G-rekening van Mainjobs heeft uitgewonnen.
2.7.
Op 12 januari 2022 heeft [gedaagde] een verzoek tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Mainjobs ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank. In het beslagrekest heeft zij het volgende gesteld:
“Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen waarbij gerequesteerde aan verzoeker de opdracht heeft gegeven om de fiscale en administratieve belangen te beheren. (…)
Helaas heeft verzoeker moeten vaststellen dat gerequesteerde tot op heden zijn facturen niet volledig heeft voldaan.
Momenteel staat er een bedrag open van € 129.243,13 + € 20.000,- + € 30.000,- + € 20.000 =
€ 199.243,13
(…)
Verzoeker wenst dan ook beslag te leggen op de bankrekening van gerequesteerde alsook bij opdrachtgevers van gerequesteerde voor het bedrag ad. € 230.000,-.
(…)
Redenen voor het conservatoir beslag
In een bodemprocedure zal de vordering uitvoerig behandeld worden. Er bestaat echter een zeer groot gevaar dat gerequesteerde ter voorkoming van betaling de gelden wegmaakt, dan wel voor verhaal vatbare goederen wegmaakt.
(…)”
2.8.
De voorzieningenrechter heeft verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag. [gedaagde] heeft vervolgens op 20 januari 2022 conservatoir beslag doen leggen onder acht van de twaalf in het verzoek genoemde derden..

3..Het geschil

3.1.
Mainjobs vordert samengevat - de opheffing van het door [gedaagde] ten laste van Mainjobs gelegde conservatoire beslag met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot niet ontvankelijk verklaring van Mainjobs in haar vordering, dan wel afwijzing van die vordering, met veroordeling van Mainjobs in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Gesteld noch gebleken is van een grond die tot niet ontvankelijk verklaring van Mainjobs in haar vordering moeten leiden. Het verweer dat Mainjobs niet ontvankelijk moet worden verklaard wordt dan ook gepasseerd.
4.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de vordering van Mainjobs moet worden afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang. Artikel 705 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven het beslag in kort geding kan opheffen. Een apart spoedeisend belang is daarvoor niet vereist.
Dit verweer van [gedaagde] wordt derhalve verworpen.
4.3.
Opheffing van een beslag kan plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en/of als er sprake is van schending van de waarheidsplicht als bedoeld in artikel 21 Rv en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, en op grond van een, zelfstandige, belangenafweging.
4.4.
Mainjobs heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] de voorzieningenrechter in strijd met artikel 21 Rv niet volledig en niet naar waarheid heeft ingelicht. Die strijd met artikel 21 Rv is tweeledig. [gedaagde] heeft het in oktober 2020 (ten laste van haar) onder Mainjobs gelegde beslag verzwegen evenals de, als gevolg van de onjuiste advisering en dienstverlening door [gedaagde], aan Mainjobs opgelegde naheffingsaanslagen en boetes. Volgens [gedaagde] dient ook een belangenafweging te leiden tot opheffing van het beslag.
4.5.
Artikel 21 Rv bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid te voeren en dat, indien deze verplichting niet wordt nageleefd, de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
De waarheidsplicht geldt ook voor het conservatoire beslagverzoek. Niet naleving van de waarheidsplicht kan reden zijn voor opheffing van het beslag.
4.6.
[gedaagde] heeft nagelaten de voorzieningenrechter in het beslagrekest van 12 januari 2022 te informerenover het beslag dat [naam bedrijf] ten laste van [gedaagde], onder Mainjobs had gelegd terwijl dat beslag op dat moment al sinds 23 oktober 2020 lag. Hiermee heeft [gedaagde], mede gelet op de omvang van de vordering op Mainjobs waarvoor het beslag is gelegd, buitengewoon relevante informatie achtergehouden. Het beslag van [naam bedrijf] blokkeert immers iedere betaling van Mainjobs aan [gedaagde] en dat al bijna 17 maanden.
4.7.
[gedaagde] heeft in het beslagrekest ook geen melding gemaakt van het boekenonderzoek door de Belastingdienst, terwijl op het moment van het indienen van het beslagrekest het rapport dat naar aanleiding daarvan is opgesteld al bekend was. Uit dat rapport volgt dat [gedaagde] voor Mainjobs de loonaangifte over het jaar 2014 op onjuiste wijze heeft gecorrigeerd en (ook) in de jaren daarna niet de vereiste aangiften loonheffingen heeft gedaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] had moeten begrijpen dat zij ook deze informatie had moeten verstrekken aan de voorzieningenrechter. Uit dat rapport, waaruit hierboven is geciteerd, volgt immers de aannemelijkheid van het bestaan van een tegenvordering van Mainjobs op [gedaagde] op grond van wanprestatie vanwege de handelwijze van [gedaagde] bij het doen van loonaangiften voor Mainjobs. Het instellen van deze tegenvordering in reconventie in de tussen partijen inmiddels aanhangige bodemprocedure heeft Mainjobs in dit kort geding aangekondigd.
Hoewel de omvang van deze tegenvordering niet vast te stellen is, acht de voorzieningenrechter, gelet op de inhoud van het rapport van de Belastingdienst, aannemelijk dat deze vordering (in ieder geval gedeeltelijk) wordt toegewezen op grond van het tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen door [gedaagde] en de daaruit voortvloeiende schade. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat [gedaagde] de door Mainjobs gestelde handelwijze van [gedaagde] bij het doen van belastingaangiften en de inhoud van voornoemd rapport van de Belastingdienst niet gemotiveerd heeft betwist, maar in dat kader slechts heeft verwezen naar de bodemprocedure waar dat onderzocht moet worden.
4.8.
Al met al acht de voorzieningenrechter sprake van een grove schending van de waarheidsplicht door [gedaagde] in een onvolledig beslagverzoek. Indien [gedaagde] de voorzieningenrechter wel volledig en naar waarheid zou hebben ingelicht in het beslagrekest, dan zou de voorzieningenrechter het verlof hoogstwaarschijnlijk niet hebben verleend. Dit in samenhang bezien met de aannemelijkheid van een (gedeeltelijke) toewijzing van een tegenvordering van Mainjobs op [gedaagde] leidt tot de beslissing dat het door [gedaagde] gelegde beslag ten laste van Mainjobs wordt opgeheven.
4.9.
Een belangenafweging, voor zover nog nodig, leidt niet tot een ander oordeel. Het belang van [gedaagde] bij de instandhouding van het beslag weegt niet op tegen het belang van Mainjobs – dat hinder ondervindt door stopgezette betaalstromen vanuit schuldenaren – bij opheffing daarvan. Daarbij is doorslaggevend dat ook in dit kader de schending van de waarheidsplicht zwaarder weegt dan een eventueel, maar niet onderbouwd, verhaalsrisico, waar [gedaagde] zich op beroept wat Mainjobs op haar beurt niet gemotiveerd heeft betwist.
4.10.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Mainjobs worden begroot op:
- betekening oproeping € 108,41
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.800,41

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op alle door [gedaagde] met het verlof van 12 januari 2022 ten laste van Mainjobs gelegde conservatoire derdenbeslagen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Mainjobs tot op heden begroot op € 1.800,41,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.
2247/2009