ECLI:NL:RBROT:2022:2158
Rechtbank Rotterdam
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek voorlopige voorziening VOG na afwijzing door Minister voor Rechtsbescherming
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de Minister voor Rechtsbescherming. Verzoeker, die op 4 januari 2022 18 jaar is geworden, had de VOG aangevraagd omdat zijn moeder een gastouderbureau aan huis heeft. De aanvraag werd afgewezen op basis van een eerdere veroordeling voor strafbare feiten, die drie jaar geleden had plaatsgevonden. Deze afwijzing had ernstige gevolgen voor de werkzaamheden van verzoekers moeder, die haar gastouderopvang moest staken.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker al geruime tijd op de goede weg is, een opleiding volgt, stage loopt en werkt, en dat hij bij zijn moeder woont zonder dat er incidenten zijn voorgevallen. De rechter oordeelde dat de afwijzing van de VOG niet gerechtvaardigd was, gezien de positieve ontwikkeling van verzoeker en het feit dat de strafbare feiten inmiddels drie jaar geleden zijn gepleegd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoeker tot zes weken na de beslissing op het bezwaar als ware hij in het bezit van een VOG moet worden behandeld. Tevens is de Minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.
De uitspraak benadrukt het belang van de persoonlijke ontwikkeling van verzoeker en de noodzaak om rekening te houden met de omstandigheden van de betrokkenen bij het toekennen van een VOG. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker en zijn moeder zwaarder laten wegen dan de eerdere veroordeling, wat resulteerde in een positieve uitkomst voor verzoeker.