ECLI:NL:RBROT:2022:2206

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
FT RK 22-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van H.S.S. Holland Safety Systems B.V. op verzoek van Van der Burg Parts B.V. wegens niet-nakoming van betalingsverplichtingen

Op 22 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de faillissementszaak van H.S.S. Holland Safety Systems B.V. (verweerster), op verzoek van Van der Burg Parts B.V. (verzoekster). Verzoekster had een geldlening van € 109.819,60 verstrekt aan verweerster voor de ontwikkeling van een dode-hoek-veiligheidssysteem. De lening diende uiterlijk op 27 februari 2017 te worden terugbetaald, maar verweerster heeft tot op heden niet betaald. Verzoekster heeft een opeisbare vordering van € 113.848,42, exclusief kosten voor de faillissementsaanvraag, en heeft geen vertrouwen meer in de toezeggingen van verweerster om te betalen.

Verweerster betwist de vordering van verzoekster niet, maar stelt dat de ontwikkeling van het product door tegenslagen is vertraagd en dat zij verwacht dat het product medio zomer 2022 gereed zal zijn. Verweerster verzoekt om afwijzing van het faillissementsverzoek, omdat zij in gesprek is met investeerders die mogelijk de vordering kunnen voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster summierlijk een vorderingsrecht heeft en dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat verweerster een vooruitzicht op betaling heeft, niet voldoende is om het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen.

De rechtbank heeft daarom het verzoek tot faillietverklaring toegewezen en H.S.S. Holland Safety Systems B.V. in staat van faillissement verklaard. Mr. B.A. Cnossen is benoemd tot rechter-commissaris en mr. A-J. van der Duijn Schouten tot curator. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 maart 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 22 maart 2022
VONNIS op het op 14 januari 2022 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER BURG PARTS B.V.,
statutair gevestigd te Woudenberg,
aldaar kantoorhoudende aan de Klein Landaas 7,
te dezer zake domicilie kiezende aan de Keesomstraat 42A,
6716 AB te Ede,
verzoekster,
advocaat: mr. A. Heijink,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H.S.S. HOLLAND SAFETY SYSTEMS B.V.,
statutair gevestigd te Dordrecht,
kantoorhoudende aan de Dubbeldamseweg Zuid 362,
3312 KT te Dordrecht,
verweerster.

1.De procedure

De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC), verzoekster en verweerster op 14 januari 2021 schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 1 februari 2022 onder toezending van een formulier waarop verzoekster en verweerster hun standpunt naar voren konden brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen.
Verweerster heeft bij e-mailbericht van 31 januari 2022 aan de rechtbank een verweer toegezonden met bijvoeging van het telefoonnummer voor de zitting conform TARIC.
De behandeling is op de verzoeken van verzoekster van 31 januari 2022, 14 februari 2022 en 28 februari 2022 aangehouden tot 15 maart 2022.
Verzoekster heeft bij e-mailberichten van 10 maart 2022, 11 maart 2022 en 14 maart 2022 aan de rechtbank aanvullende stukken toegezonden. Bij laatstgenoemd e-mailbericht, dat tevens aan verweerster is toegezonden, heeft verzoekster het TARIC-formulier verstrekt.
Ter zitting van 15 maart 2022 zijn, conform TARIC, telefonisch gehoord:
- mr. A. Heijink, advocaat van verzoekster,
- de heer [naam] , middellijk bestuurder van verweerster.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunten van partijen

Verzoekster heeft gesteld dat zij in 2016 aan verweerster een geldlening heeft verstrekt (van in totaal € 109.819,60) ten behoeve van de productie van een door verweerster te ontwikkelen dode-hoek-veiligheidssysteem. De lening zou uiterlijk 27 februari 2017 worden terugbetaald als het project niet zou slagen. Het project is niet geslaagd, althans daarvan is verzoekster niet gebleken. Hoewel verweerster meerdere betalingstoezeggingen aan verzoekster heeft gedaan, is betaling tot op heden in het geheel uitgebleven. Verzoekster heeft thans een opeisbare vordering op verweerster van € 113.848,42, exclusief de kosten voor de faillissementsaanvraag. Verzoekster stelt geen vertrouwen meer te hebben in de toezeggingen van verweerster, nu er na langere tijd nog steeds geen concreet zicht is op betaling en er geen zekerheden worden verstrekt. De steunvordering bestaat uit een vordering van de Belastingdienst van circa € 50.000,-, op grond waarvan de Belastingdienst - blijkens een uittreksel uit het Kadaster - executoriaal beslag heeft gelegd op het pand van de heer [naam] . Daarnaast heeft verweerster meerdere schulden, zoals blijkt uit een gedeponeerde jaarrekening van 2014. Verweerster verkeert, aldus verzoekster, in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Verzoekster persisteert derhalve in haar verzoek tot faillietverklaring.
Verweerster heeft het volgende aangevoerd. Zij betwist het vorderingsrecht van verzoekster en de steunvordering van de Belastingdienst niet. Wel betwist zij het bestaan van meerdere overige schulden. Verweerster is bij de ontwikkeling van het systeem ter bestrijding van dode-hoek-ongelukken uitgegaan van het door verzoekster geschonken vertrouwen om die ontwikkeling tot een goed einde te kunnen brengen. Dat een en ander langer op zich heeft laten wachten, is niet aan verweerster te wijten. Zo waren er tegenslagen vanwege de corona-omstandigheden en uitblijvende leveringen van onderdelen door toeleveranciers. Het indienen van een faillissementsaanvraag is een te zwaar middel, nu de verstrekte lening essentieel is voor de continuïteit van de productontwikkeling, temeer nu verweerster verwacht dat het product medio zomer 2022 gereed komt. Hoewel zij thans niet in staat is tot terugbetaling aan verzoekster, voorziet zij de vordering van verzoekster te kunnen voldoen met gelden die zij verwacht van (nieuwe) investeerders met wie zij in gesprek is. Derhalve verzoekt verweerster het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank stelt vast dat onbetwist is dat verzoekster op grond van een overeenkomst met verweerster een opeisbare vordering heeft van € 113.848,42, exclusief de kosten voor de faillissementsaanvraag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het vorderingsrecht van verzoekster summierlijk is gebleken.
Voorts heeft verzoekster voldoende gemotiveerd gesteld dat er sprake is van een steunvordering van de Belastingdienst. De verschuldigdheid van deze vordering wordt door verweerster niet weersproken. Aldus is van het bestaan van een steunvordering summierlijk gebleken. De vraag of er sprake is van meerdere overige steunvorderingen, zoals door verzoekster is gesteld en door verweerster is betwist, behoeft derhalve geen bespreking.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het enkele feit dat verweerster stelt dat het vooruitzicht bestaat dat het product medio zomer 2022 gereed komt, waardoor volgens verweerster gelden beschikbaar komen ter voldoening van de vordering van verzoekster, niet de conclusie rechtvaardigen dat verzoekster geen redelijk belang heeft bij de faillissementsaanvraag of dat zij in redelijkheid niet tot uitoefening van haar bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement kon komen. Verweerster is immers meerdere keren en al geruime tijd door verzoekster in de gelegenheid gesteld een betalingsregeling te treffen en is eerdere betalingstoezeggingen niet nagekomen.
De rechtbank oordeelt dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.

3.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart H.S.S. HOLLAND SAFETY SYSTEMS B.V. voornoemd in staat van
faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. B.A. Cnossen, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. A-J. van der Duijn Schouten, advocaat te Dordrecht;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T. Mulder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.