ECLI:NL:RBROT:2022:2254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
C/10/628349 / HA ZA 21-965
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake onverschuldigde betaling van persoonsgebondenbudget

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 maart 2022 een vonnis in verzet uitgesproken. De eiseres, een onderlinge waarborgmaatschappij, vorderde een bedrag van € 98.549,28 aan onverschuldigd betaalde persoonsgebonden budgetten (pgb) terug van de gedaagde partij. De gedaagde heeft erkend dat de zorgverzekeraar zonder rechtsgrond aan haar heeft betaald, maar stelt dat zij nooit een pgb heeft aangevraagd en dat er mogelijk sprake is van identiteitsfraude door haar dochter. De rechtbank oordeelt dat voor de verplichting tot terugbetaling van onverschuldigd ontvangen betalingen geen schuld van de ontvanger vereist is. De omstandigheid dat de dochter of kleindochter gebruik kon maken van de bankrekening van de gedaagde komt voor rekening en risico van de gedaagde. De rechtbank bekrachtigt het eerder gewezen verstekvonnis van 11 augustus 2021, waarin de vordering van de eiseres was toegewezen. De gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, vastgesteld op € 1.770,- aan salaris voor de advocaat. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. dr. P.G.J. van den Berg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/628349 / HA ZA 21-965
Vonnis in verzet van 23 maart 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. A.M. van Heest te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. C.H. Remmelink te Zoetermeer.
Eiseres, gedaagde in het verzet, wordt hierna [naam eiseres] genoemd. Gedaagde, eiseres in het verzet, wordt hierna [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 5 juli 2021;
  • de akte overlegging producties van [naam eiseres];
  • het verstekvonnis van 11 augustus 2021 (zaaknummer C/10/621945 / HA ZA 21-616);
  • de verzetdagvaarding van [naam gedaagde] van 2 november 2021, met producties;
  • de brief van [naam gedaagde] van 24 februari 2022, met producties;
  • de akte aanvulling grondslag eis van [naam eiseres].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2022. Namens [naam eiseres] zijn [naam 1] en [naam 2] (financieel medewerkers bij [naam eiseres]) verschenen, bijgestaan door mr. A.M. van Heest. [naam gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. C.H. Remmelink. Een dochter en zoon van [naam gedaagde] alsmede een collega van mr. A.M. van Heest waren als toehoorders aanwezig.
1.3.
De datum van het vonnis is vervolgens nader bepaald op vandaag.

2..Het geschil en de beoordeling

2.1.
[naam eiseres] heeft in de jaren 2016-2019 een persoonsgebondenbudget (pgb) voor verpleging en verzorging ter hoogte van € 98.549,28 betaald op een bankrekening van [naam gedaagde]. [naam eiseres] stelt zich thans primair op het standpunt dat zij dit bedrag onverschuldigd heeft betaald en vordert het daarom terug, vermeerderd met wettelijke rente, van 20 december 2020 tot en met 10 juni 2021 berekend op € 928,62, met veroordeling in de proceskosten, waaronder de nakosten, en uitvoerbaar bij voorraad. Deze vordering is bij verstekvonnis van 11 augustus 2021 toegewezen, tegen welk verstekvonnis [naam gedaagde] thans tijdig in verzet is gekomen.
2.2.
[naam gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij nooit een pbg heeft aangevraagd of laten aanvragen en daar ook geen verzorging en verpleging voor heeft ingekocht. Er moet sprake zijn van identiteitsfraude en waarschijnlijk is er financieel misbruik van haar gemaakt door haar dochter [naam 3] en/of de dochter van [naam 3]. [naam gedaagde] heeft niet betwist dat zij het pgb heeft ontvangen, op een slapende bankrekening, en dat [naam eiseres] haar dit onverschuldigd heeft betaald.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [naam eiseres] toewijsbaar is, aangezien degene die een ander zonder rechtsgrond betaald heeft, gerechtigd is een gelijk bedrag als onverschuldigd betaald terug te vorderen (artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek). De door [naam gedaagde] genoemde omstandigheden dat zij slachtoffer is en dat [naam 3] en/of haar dochter het pgb geheel of gedeeltelijk van de betreffende slapende bankrekening hebben opgenomen en doorgestort doen hier niet aan af, nu voor de verplichting tot terugbetaling van onverschuldigd ontvangen betalingen geen schuld van de ontvanger is vereist en de omstandigheid dat [naam 3] en/of haar dochter gebruik kon maken van de bankrekening van [naam gedaagde] voor rekening en risico van [naam gedaagde] komt. Het tegen [naam gedaagde] gewezen verstekvonnis moet daarom worden bekrachtigd.
2.4.
[naam gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure (1 punt à € 1.770,- voor de zitting).

3..De beslissing

De rechtbank
bekrachtigt het verstekvonnis tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde] gewezen op 11 augustus 2021 met zaaknummer C/10/621945 / HA ZA 21-616;
veroordeelt [naam gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam eiseres] vastgesteld op € 1.770,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.
3120