In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 maart 2022 een vonnis in verzet uitgesproken. De eiseres, een onderlinge waarborgmaatschappij, vorderde een bedrag van € 98.549,28 aan onverschuldigd betaalde persoonsgebonden budgetten (pgb) terug van de gedaagde partij. De gedaagde heeft erkend dat de zorgverzekeraar zonder rechtsgrond aan haar heeft betaald, maar stelt dat zij nooit een pgb heeft aangevraagd en dat er mogelijk sprake is van identiteitsfraude door haar dochter. De rechtbank oordeelt dat voor de verplichting tot terugbetaling van onverschuldigd ontvangen betalingen geen schuld van de ontvanger vereist is. De omstandigheid dat de dochter of kleindochter gebruik kon maken van de bankrekening van de gedaagde komt voor rekening en risico van de gedaagde. De rechtbank bekrachtigt het eerder gewezen verstekvonnis van 11 augustus 2021, waarin de vordering van de eiseres was toegewezen. De gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, vastgesteld op € 1.770,- aan salaris voor de advocaat. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. dr. P.G.J. van den Berg.