ECLI:NL:RBROT:2022:2256

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/6107
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen rijgeschiktheidsevaluatie en ongeldigverklaring rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Bosch, had beroep ingesteld tegen een besluit van het CBR waarin hij rijgeschikt was verklaard tot en met 13 juli 2022, maar zijn rijbewijs ongeldig was verklaard vanaf 20 augustus 2021. Dit besluit volgde op een medisch onderzoek dat was opgelegd vanwege twijfels over de rijgeschiktheid van de eiser, naar aanleiding van gevaarlijk rijgedrag dat door de politie was gerapporteerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 maart 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had geoordeeld dat de eiser rijgeschikt was tot de genoemde datum, op basis van een psychiatrisch rapport dat de psychische toestand van de eiser evalueerde. De psychiater had vastgesteld dat er aanwijzingen waren voor een depressieve episode en andere psychische problemen, maar dat de eiser op dat moment niet ongeschikt was om te rijden. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat het besluit in strijd was met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en concludeerde dat het CBR bevoegd was om de rijgeschiktheid te beoordelen in het belang van de verkeersveiligheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6107

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.J.A. Bosch,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder,
gemachtigde: mr. M.N. van Dongen.

Procesverloop

Met het besluit van 13 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser rijgeschikt verklaard tot en met 13 juli 2022. In dat besluit is ook het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 20 augustus 2021.
Verweerder heeft met het besluit van 2 november 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiser bij besluit van 4 februari 2021 een medisch onderzoek opgelegd, omdat er twijfel bestond aan de geschiktheid van eiser om te rijden. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een mededeling en een mutatierapport van de politie, eenheid Den Haag van respectievelijk 10 en 13 november 2020. In het mutatierapport staat dat eiser meerdere keren rechts inhaalde, te dicht op de voorganger reed en meerdere keren rakelings langs een weggebruiker reed met een aanzienlijk hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan en dan het overige verkeer reed. Eiser is vervolgens staande gehouden. Eiser heeft aan de politie verklaard dat hij gek werd gemaakt door een medeweggebruiker die naar hem had getoeterd. Toen de politie verklaarde dat eisers rijbewijs ingenomen zal worden werd eiser zeer kwaad en begon hij te schreeuwen en gaf hij aan dat hij toch zou gaan rijden omdat hij psychisch gek is. Ook hield eiser het portier met kracht tegen toen een verbalisant in de auto ging zitten en zijn portier wilde sluiten. Eiser maakte een zeer agressieve indruk op de politie.
2. In het primaire besluit – gehandhaafd in het bestreden besluit – heeft verweerder eiser rijgeschikt verklaard tot en met 13 juli 2022. Daarbij heeft verweerder ook het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Hieraan ligt ten grondslag het Verslag van bevindingen (verslag) dat is opgesteld door een psychiater. De psychiater heeft in dit verslag vermeld dat er voldoende aanwijzingen zijn om te kunnen spreken dat er ten tijde van de aanhouding van 10 november 2020 sprake is geweest van een eenmalige depressieve episode, in langdurige symptomatische remissie, sinds in elk geval twee jaar op basis van de gegevens van de huisarts. Uit de opgevraagde informatie blijkt bovendien dat sprake is van lichte zwakzinnigheid en trekken van borderline persoonlijkheidsstoornis. Bij het onderzoek zijn ook aanwijzingen gevonden voor emotieregulatie problemen, agressie- en impulsregulatieproblemen, externaliseren en een gebrekkig inlevingsvermogen, dan wel gewetensfunctie met betrekking tot zijn eigen aandeel in de aanhoudingsfeiten. Deze zijn passend bij de vastgestelde zwakzinnigheid. Volgens de psychiater heeft eiser herhaaldelijk gevaarlijk rijgedrag vertoond. De psychiater adviseert om een geschiktheid met een termijnbeperking van 1 jaar. Verweerder ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van het verslag.
3. Eiser stelt dat artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (détournement de pouvoir). De regelgeving van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) strekt tot doel de psychische rijgeschiktheid van de rijbewijshouder te reguleren. Deze regelgeving wordt bij eiser echter als sanctie toegepast om een vermeende belediging van een ambtenaar in functie, het overtreden van verkeersregels dan wel het doorrijden met een ongeldig rijbewijs te sanctioneren. Ook de sanctie om eiser te verplichten om in de toekomst opnieuw een rijbewijs aan te schaffen, terwijl het rijbewijs normaal 10 jaar geldig is, is in strijd met het doel van de WVW. Verder betwist eiser dat de bevindingen en conclusie van de psychiater.
4. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
5.1.
In geschil is of verweerder eiser terecht rijgeschikt tot en met 13 juli 2022 heeft verklaard. Daarnaast is in geschil of sprake is van een schending van artikel 3:3 van de Awb.
5.2.
Zoals de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:111, bestaat aanleiding om een op een psychiatrisch rapport gebaseerd besluit van het CBR niet in stand te laten, indien het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het onderzoek heeft plaatsgevonden door een onafhankelijk medisch specialist. In het verslag heeft de psychiater uitgelegd wat de bevindingen zijn van het onderzoek en heeft de psychiater in het licht van alle bevindingen een conclusie getrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de bevindingen en conclusie te twijfelen. Het is niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of de medische bevindingen van de deskundige juist zijn of een eigen oordeel daarvoor in de plaats te stellen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4939). Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de inhoud van het verslag niet klopt. De enkele ontkenning is daartoe onvoldoende. Eiser is in de gelegenheid gesteld om een tweede onderzoek aan te vragen. Nu hij van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, komt dit voor zijn risico.
5.3.
De stelling dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:3 van de Awb volgt de rechtbank niet. Eiser is in het kader van de verkeersveiligheid tot en met 13 juli 2022 rijgeschikt verklaard, een besluit waartoe verweerder bevoegd was. Uit het verslag en het bestreden besluit blijkt niet dat het bestreden besluit is opgelegd vanwege een vermeende belediging van een ambtenaar in functie of om het overtreden van verkeersregels dan wel het doorrijden met een ongeldig rijbewijs te sanctioneren. De gebeurtenis op 10 november 2021 is slechts aanleiding geweest voor een onderzoek naar de geschiktheid van eiser. De rechtbank merkt in dit kader op dat zij uit mag gaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, nu er geen tegenbewijs is geleverd dat noopt tot afwijking van dit uitgangspunt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4640). Anders dan eiser stelt, gaat het hier dus niet om een sanctie. De verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Limburg, 5 december 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:10838 kan eiser niet baten, omdat uit deze uitspraak – anders dan eiser stelt – niet afgeleid kan worden dat in het Divisie Management Overleg (DMO) besproken moet zijn dat sprake is van een persoon met een verward gedrag.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser terecht rijgeschikt verklaard tot en met 13 juli 2022.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 25 maart 2022.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGEWettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:3
Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b. oplegging van een alcoholslotprogramma, of
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
(…)
Artikel 133
1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
(…)
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 23
(…)
3. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
(…)
b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
II. geestelijke geschiktheid
a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen;
b. ernstig gestoord inzicht of gedrag;
c. ernstig onaangepast rijgedrag;
d. agressiviteit in het verkeer;
e. paniekaanvallen;
f. abnormale opwindingstoestanden;
g. poging tot zelfdoding in het verkeer;
h. een van de in onderdeel A, subonderdelen I of II, genoemde gedragingen, indien het vermoeden bestaat dat ze het gevolg zijn van onvoldoende geestelijke geschiktheid.
Reglement rijbewijzen
Artikel 103
(...)
8. Indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 25a, eerste of tweede lid, voorziene geldigheidsduur, registreert het CBR die termijn in het rijbewijzenregister binnen de in het eerste lid aangegeven termijn. De verklaring van geschiktheid wordt of de verklaringen van geschiktheid worden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken nadat is voldaan aan deze eisen, geregistreerd.