In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een last onder dwangsom die aan eiseressen was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van [naam gemeente]. De last onder dwangsom was gebaseerd op de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 1a van het voorbereidingsbesluit Huisvesting Arbeidsmigranten. Eiseressen, die de woning aan de [adres] te [plaats] bewonen, moesten de bewoning door arbeidsmigranten staken, anders zouden zij een dwangsom van € 1.500,- per week verbeuren, met een maximum van € 15.000,-. De voorzieningenrechter oordeelde dat het voorbereidingsbesluit in strijd was met artikel 3.1, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), omdat het een onderscheid naar herkomst maakte. Hierdoor werd artikel 1a van het voorbereidingsbesluit buiten toepassing gelaten, wat betekende dat er ten tijde van het primaire besluit geen verbodsbepaling gold. De voorzieningenrechter concludeerde dat de huisvesting van arbeidsmigranten in de woning voldeed aan artikel 20 van het bestemmingsplan, waardoor de bewoning door een wisselende groep arbeidsmigranten was toegestaan. Aangezien er geen sprake was van een overtreding, was verweerder niet bevoegd om de last onder dwangsom op te leggen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht moest vergoeden en in de proceskosten van eiseressen moest bijdragen.