ECLI:NL:RBROT:2022:2299
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering van een winkelpand onder invloed van de coronacrisis en de HWK-methode
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een winkelpand voor het belastingjaar 2021, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De eiser, eigenaar van het winkelpand, was het niet eens met de vastgestelde waarde van € 352.000,- en stelde dat de waarde te hoog was, met een eigen inschatting van € 289.000,-. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij verweerder in zijn bewijslast slaagde. De rechtbank overwoog dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2020 moest worden vastgesteld aan de hand van de HWK-methode, waarbij de huurwaarde van het pand en de kapitalisatiefactor van 9,7 als uitgangspunt werden genomen. Eiser voerde aan dat de coronacrisis en de opzegging van de huur een negatieve invloed op de waarde hadden, maar de rechtbank oordeelde dat de invloed van de coronacrisis niet dermate was dat de waarde te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van het pand niet te hoog was en dat de kapitalisatiefactor van 9,7 gerechtvaardigd was. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Noordegraaf, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.