ECLI:NL:RBROT:2022:2301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
ROT 22/861
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke ontruimingszaak

Op 14 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de betekening van een vonnis van de kantonrechter, waarin verzoekster was veroordeeld tot ontruiming van haar woning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de betekening van het vonnis geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er geen sprake is van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Hierdoor verklaarde de voorzieningenrechter zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op artikel 8:83 van de Awb, dat de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aankondiging tot ontruiming niet gelijk te stellen is aan een besluit van een bestuursorgaan, zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De ontruiming was het gevolg van een privaatrechtelijke rechtshandeling, namelijk de opzegging van de huurovereenkomst door de gemeente Rotterdam, die op 1 september 2019 was geëindigd.

Omdat de bestuursrechter zich onbevoegd verklaarde, was verzoekster geen griffierecht verschuldigd en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/861

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 maart 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [woonplaats verzoekster], verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Op 24 januari 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van verweerder aan verzoekster een vonnis van de kantonrechter betekend.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Uit artikel 8:1 van de Awb volgt dat beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, dat wil zeggen een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.1
Bij vonnis in kort geding van 17 januari 2022 (het vonnis) heeft de kantonrechter van deze rechtbank verzoekster veroordeeld tot ontruiming van de door haar (en haar kinderen) bewoonde onroerende zaak aan de [adres]. Op 24 januari 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder de grosse van dit vonnis aan verzoekster betekend.
3.2.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de aankondiging tot ontruiming met een besluit gelijk te stellen is en zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd dit besluit te schorsen.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de betekening van het vonnis geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb is (een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling) of een daarmee gelijk te stellen feitelijke handeling. In het vonnis heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van gebruik dat naar zijn aard van korte duur is zoals bedoeld in artikel 7:232, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, en dat de huurovereen-komst op 1 september 2019 is geëindigd door opzegging door de gemeente Rotterdam.
Die opzegging is dus een privaatrechtelijke rechtshandeling en heeft als rechtsgevolg dat de huurovereenkomst per 1 september 2019 is geëindigd. Het ontruimingsvonnis en de betekening daarvan aan verzoekster zijn daarvan een uitvloeisel. Gezien die achtergrond kan de voorzieningenrechter niet inzien dat sprake is van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, zodat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. Omdat de bestuursrechter onbevoegd is, is verzoekster geen griffierecht verschuldigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.