ECLI:NL:RBROT:2022:2302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/5590
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag corona noodsteun voor dansschool wegens gebrek aan culturele infrastructuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een subsidieaanvraag voor corona noodsteun door een dansschool. De eiseres, die een dansschool runt, had op 13 april 2021 een aanvraag ingediend voor een subsidiebedrag van € 8.300,- ter compensatie van vaste lasten. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat volgens hen de dansschool geen organisatie is die structureel een voor publiek toegankelijk podium biedt voor uitingen van kunst of cultuur, noch dat zij structureel in het openbaar werk tentoonstelt van Rotterdamse kunstenaars. Dit was een vereiste volgens de Subsidieverordening Rotterdam 2014 en de Subsidieregeling Rotterdamse corona noodsteun 2021.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres betoogde dat haar dansschool wel degelijk een essentieel onderdeel uitmaakt van de culturele infrastructuur van de stad en dat de afwijzing van de subsidie in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere vergelijkbare instellingen wel subsidie hadden ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims en dat de uitleg van de subsidievoorwaarden door verweerder niet onterecht was. De rechtbank concludeerde dat de dansschool niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidie, omdat zij geen podium biedt, maar gebruik maakt van podia die door anderen worden ter beschikking gesteld. De rechtbank heeft de afwijzing van de subsidieaanvraag door verweerder bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5590

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] h.o.d.n. [handelsnaam], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde:, mr. E.T. de Jong,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. M.A.C. Kooij.

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidie aanvraag van eiseres op basis van de ‘Subsidieregeling Rotterdamse corona noodsteun 2021 deel III’ afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam].

Overwegingen

1. Eiseres heeft een dansschool. Op 13 april 2021 heeft eiseres een subsidie aanvraag ingediend, waarin is verzocht om een subsidiebedrag van € 8.300,- als tegemoetkoming in vaste lasten.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 8, sub i, van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 en artikel 4, tweede lid, onder b, van de Subsidieregeling Rotterdamse corona noodsteun privaat gefinancierde culturele ondernemingen 2021 (de Subsidieregeling). Volgens verweerder is geen sprake van een organisatie die structureel een voor publiek toegankelijk podium biedt voor uitingen van kunst of cultuur of structureel in het openbaar werk tentoonstelt van Rotterdamse kunstenaars. Dat maakt dat eiseres geen essentieel onderdeel uitmaakt van de culturele infrastructuur van de stad en daarmee niet voldoet aan een van de subsidievoorwaarden. Aan de toetsing van de overige voorwaarden is verweerder niet toegekomen. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres stelt dat zij recht heeft op subsidie, omdat de dansschool een essentieel onderdeel uitmaakt van de culturele, sociale, maatschappelijke en economische infrastructuur van de stad. Volgens eiseres hoeft zij daarbij niet te voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 4, tweede lid, van de Subsidieregeling. Dit lid sluit volgens haar namelijk niet uit dat een organisatie toch kan behoren tot de culturele, sociale, maatschappelijke en economische infrastructuur van de stad. Eiseres betoogt verder dat de door verweerder gegeven uitleg van “podium bieden” in de zin van artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van de Subsidieregeling, namelijk dat hier slechts sprake van is indien een fysiek podium wordt geboden door de aanvrager van de subsidie, een ontoelaatbare restrictieve uitleg is. Nu zij voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, van de Subsidieregeling, heeft zij recht op subsidie, aldus eiseres.
Verder voert eiseres aan dat verweerder bij andere vergelijkbare culturele instellingen wel subsidie heeft verstrekt. Zij beroept zich dan ook op het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast stelt zij dat zij actief is benaderd door verweerder om een aanvraag in te dienen. Verweerder heeft hiermee het vertrouwen gewekt dat steun op grond van de Subsidieregeling zou kunnen worden verkregen.
4.1.
In de Subsidieregeling staat – voor zover van belang – het volgende:
“Artikel 4 Doelgroep
1. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan organisaties die aantoonbaar een essentieel onderdeel uitmaken van de culturele, sociale, maatschappelijke en economische infrastructuur van de stad.
2. Een organisatie maakt in ieder geval een essentieel onderdeel uit van de culturele, sociale, maatschappelijke en economische infrastructuur van de stad, indien:
a. de kernactiviteiten van de organisatie betrekking hebben op één of meerdere kunst- en cultuurdisciplines;
b. de organisatie structureel een voor publiek toegankelijk podium biedt voor uitingen van kunst of cultuur of structureel in het openbaar werk tentoonstelt van Rotterdamse kunstenaars; en
c. het wegvallen van de activiteiten van de organisatie tot gevolg heeft dat niet binnen een redelijke termijn gezorgd kan worden voor een vervanging of herstel van dit aanbod.”
4.2.
In de Toelichting bij de Subsidieregeling Rotterdamse corona noodsteun privaat gefinancierde culturele ondernemingen 2021 (Toelichting) is onder meer het volgende vermeld:
“In deze regeling wordt voor het begrip ‘culturele infrastructuur’ uitgegaan van de volgende omschrijving uit een publicatie van de Erasmus Universiteit (2003): ‘het geheel van makers en bemiddelaars die culturele uitingen voortbrengen, presenteren, openbaar maken, verspreiden, faciliteren en dergelijke, inclusief de accommodaties en media die het publiek in staat stellen kennis te nemen van die uitingen’. Deze infrastructuur kan gezien worden als een cyclus bestaande uit een aantal ‘schakels’: leren, produceren, presenteren en interesseren.
(…)
In de schakel ‘presenteren’ verkeert een deel van de culturele ondernemingen door het aanhouden van de coronacrisis en de hiermee gepaard gaande (verlenging van de) beperkende overheidsmaatregelen op dit moment nog steeds in ernstige financiële problemen. Het presenteren van kunstuitingen voltrekt zich op podia en festivals, in galeries, bibliotheken, artotheken, musea en zelfs de openbare ruimte.
Op basis van deze subsidieregeling kunnen privaat gefinancierde culturele ondernemingen, die onderdeel zijn van de ‘schakel’ presenteren, en waar de continuïteit van de bedrijfsvoering in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 april 2021 als gevolg van de beperkende coronamaatregelen in het geding is, in aanmerking komen voor subsidie.
(…)
Ten aanzien van artikel 4 (Doelgroep)
De regeling richt zich uitsluitend op organisaties (culturele ondernemingen) die een essentieel onderdeel uitmaken van de sociale, maatschappelijke en culturele infrastructuur in de gemeente Rotterdam. Volgens lid 2 moet hiervoor in ieder geval vaststaan dat:
- de kernactiviteiten van de organisatie betrekking hebben op één of meerdere kunst- en cultuurdisciplines;
- de organisatie structureel een voor het publiek toegankelijk podium biedt voor uitingen van kunst of cultuur of structureel in het openbaar werk tentoonstelt van Rotterdamse kunstenaars;
- het wegvallen van de activiteiten van de organisatie tot gevolg heeft dat niet binnen een redelijke termijn gezorgd kan worden voor een vervanging of herstel van dit aanbod.
Dit kan onder meer blijken uit het volgende:
- een frequent programma-aanbod in een of meer kunst- en cultuurdisciplines aanbieden;
- duurzame samenwerkingsrelaties met Cultuurplaninstellingen of het Rotterdamse kunstvakonderwijs;
- een vast podium voor de programmering van een of meer Cultuurplaninstellingen;
- vertegenwoordiging door kunstgaleries van voornamelijk Rotterdamse beeldend kunstenaars;
- het kunst- en cultuurfestival is opgenomen op de B/C Evenementenkalender van Rotterdam Festivals;
- in de betreffende kunst- en cultuurdiscipline is qua aanbod of publieksbereik, geen vergelijkbare, noodzakelijk geachte voorziening aanwezig in de stad.”
Beoordeling5. In geschil is of verweerder de subsidie aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Daarnaast is in geschil of het gelijkheids- en/of het vertrouwensbeginsel zijn geschonden.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Voorop staat dat eiseres slechts een vermoeden heeft uitgesproken dat verweerder bij andere vergelijkbare culturele instellingen wel subsidie heeft verstrekt. Eiseres heeft slechts verwezen naar een door haar ingediend verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob), maar heeft dit niet nader geconcretiseerd, terwijl dit wel op haar weg lag. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er gevallen zijn waarin verweerder aan vergelijkbare culturele instellingen wel subsidie heeft verstrekt.
5.2.
Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De rechtbank is niet gebleken van een toezegging of andere uitlating of gedraging van de zijde van verweerder, waaruit eiseres heeft kunnen afleiden dat zij in aanmerking zou komen voor subsidie op grond van de Subsidieregeling. Verweerder stelt dat aan eiseres en anderen slechts een algemene brief heeft verstuurd waarin mededeling is gedaan van het bestaan van de Subsidieregeling. Eiseres heeft haar stelling niet geconcretiseerd noch onderbouwd, terwijl ook dat op haar weg lag.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat de in artikel 4, tweede lid, aanhef, van de Subsidieregeling gebezigde tekst onduidelijk is vanwege de daarin opgenomen woorden “in ieder geval” en dat deze tekst in relatie met de in het tweede lid opgenomen onderdelen a t/m c voor meer dan één uitleg vatbaar is, zoals eiseres heeft betoogd. Nu de woorden van de regeling niet duidelijk zijn, ziet de rechtbank aanleiding om naar de bedoeling van verweerder te kijken die hij had ten tijde van het vaststellen van de regeling zoals deze is neergelegd in de Toelichting. Eiseres stelt dat de woorden “in ieder geval” maken dat er buiten de cumulatieve onderdelen van het tweede lid nog ruimte is om aan het eerste lid te kunnen voldoen en om te kunnen spreken van “een essentieel onderdeel uit te maken van de culturele, sociale, maatschappelijke en economische infrastructuur van de stad”. Eiseres meent dat daarvan sprake is en dat de tekst van de regeling leidend dient te zijn en voorrang moet krijgen op de bedoeling die verweerder voor ogen had.
Verweerder heeft in dit kader gewezen naar wat in de Toelichting is opgenomen ten aanzien van artikel 4, waar onder verwijzing naar de cumulatieve voorwaarden de volgende zinsnede staat: “(…) moet hiervoor in ieder geval vaststaan dat (…)”. Dit betekent volgens verweerder dat alleen aan het eerste lid kan worden voldaan als aan alle voorwaarden in het tweede lid is voldaan. Vastgesteld wordt dat het cumulatieve karakter van de onderdelen a t/m c van het tweede lid niet in geschil is. Gelet op de tekst van de Toelichting volgt daaruit duidelijk, zoals verweerder stelt, dat aan de cumulatieve voorwaarden moet zijn voldaan om te kunnen spreken van “een essentieel onderdeel uit te maken van de culturele, sociale, maatschappelijke en economische infrastructuur van de stad”.
5.4.
De rechtbank ziet zich gelet op het voorgaande voor de vraag gesteld of de dansschool van eiseres structureel voor publiek toegankelijk podium voor uitingen van kunst of cultuur of structureel in het openbaar werk tentoonstelt van Rotterdamse kunstenaars. In de Toelichting wordt dit nader uitgewerkt (zie 4.2.). Hieruit blijkt dat de subsidie uitsluitend is bedoeld voor ondernemingen die onder de schakel ‘presenteren’ vallen. Gelet op de aard van de activiteiten die eiseres ontplooit kan niet gezegd worden dat de dansschool van eiseres hieronder valt. Zij biedt geen podium, maar zij maakt zelf gebruik van podia die anderen ter beschikking stellen. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat zij ruimte van anderen huurt voor haar activiteiten. Dat zij naast het geven van lessen ook onder meer voorstellingen geeft, al dan niet met anderen, in theaters, buurthuizen en gymzalen, maakt dat niet anders.
5.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dat niet wordt voldaan aan de subsidievoorwaarden. De aanvraag is terecht afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 maart 2022.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.