ECLI:NL:RBROT:2022:2306

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/123
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag bedrijfsreinigingsrecht en de invloed van inzameling bedrijfsafval

Op 23 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een winkelier in danskleding, en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag bedrijfsreinigingsrecht van € 801,75, opgelegd op 15 september 2020, omdat hij van mening was dat de manier van inzamelen van zijn bedrijfsafval geen aanleiding gaf tot het betalen van deze aanslag. Eiser stelde dat het afval niet meer door de Roteb werd opgehaald, maar dat hij nu zijn vuilniszakken in containers voor bewoners moest deponeren, waardoor hij niet meer onder de Verordening bedrijfsreinigingsrecht viel.

De rechtbank overwoog dat de manier van inzamelen van het bedrijfsafval geen invloed heeft op de verplichting tot het betalen van bedrijfsreinigingsrecht. Volgens de Verordening bedrijfsreinigingsrecht 2020 is ieder bedrijf verplicht om te betalen voor het inzamelen en verwerken van bedrijfsafvalstoffen, ongeacht de wijze van inzameling. De rechtbank concludeerde dat eiser afvalstoffen produceert die via de gemeente worden afgevoerd, en dat de aanslag dus terecht was opgelegd. Eiser's argumenten over de communicatie van de gemeente en de wijze van inzameling werden door de rechtbank niet als relevant beschouwd voor de juridische verplichting tot betaling van het bedrijfsreinigingsrecht.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. S. van der Vlegel.

Procesverloop

Bij aanslagbiljet van 15 september 2020 heeft verweerder voor het object [adres] aan eiser voor 2020 een aanslag bedrijfsreinigingsrecht opgelegd van € 801,75 (inclusief omzetbelasting).
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 1 januari 2021 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2021.
Eiser is verschenen, verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser exploiteert een winkel voor danskleding, [naam winkel].
De aanslag is opgelegd voor het inzamelen en verwerken van bedrijfsafvalstoffen afkomstig uit de winkel. Eiser is het er niet mee eens dat hij bedrijfsreinigingsrecht moet betalen. Anders dan in het verleden wordt het afval bij hem niet meer door de Roteb opgehaald. Eiser moet de vuilniszakken nu in containers gooien die voor bewoners bestemd zijn. Gelet op het voorgaande valt hij niet meer onder de Verordening bedrijfsreinigingsrecht en hoeft hij dit niet meer te betalen, aldus eiser.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser wel bedrijfsreinigingsrecht verschuldigd is.
2. Voor de beoordeling van dit geschil is het volgende wettelijk kader van belang.
De Verordening bedrijfsreinigingsrecht 2020 (de Verordening), zoals door de gemeenteraad van Rotterdam vastgesteld, is hier van toepassing.
Op grond van artikel 1, van de Verordening wordt onder afvalstoffen verstaan: alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Op grond van artikel 1 van de Verordening wordt onder inzamelen verstaan: activiteiten gericht op het ophalen of in ontvangst nemen van afvalstoffen die binnen de gemeente daartoe worden aangeboden.
Artikel 2 van de Verordening luidt als volgt:
1. Onder de naam ‘bedrijfsreinigingsrechten’ worden rechten geheven met betrekking tot het inzamelen en verwerken van bedrijfsafvalstoffen en voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten en het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of onderhoud zijn.
2. Ieder bedrijf wordt vermoed zich van bedrijfsafvalstoffen te ontdoen, voornemens te zijn zich daarvan te ontdoen of zich daarvan te moeten ontdoen, tenzij het tegendeel wordt aangetoond.
Artikel 3 van de Verordening luidt als volgt:
De bedrijfsreinigingsrechten worden geheven van ieder bedrijf op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die gebruik maakt van de voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.
Artikel 1 en onder b van de Tarieventabel bij de Verordening luidt als volgt:
De tarieven zijn gebaseerd op de normale standaard dienstverlening: het aanbieden van rolcontainers één maal in de week op de standaard ophaaldag of voor het gebruik van de onderlossende restafvalcontainers.
3. Uit het wettelijk kader volgt dat de manier van inzamelen van het bedrijfsafval van eiser geen invloed heeft op het al dan niet moeten betalen van bedrijfsreinigingsrecht. Het kan zowel gaan om het ophalen van vuilniszakken die aan de straat zijn gezet als het deponeren van zakken restafval in een container.
Wat eiser aanvoert over de manier van handelen van de gemeente over het ophalen van het afval heeft daarom geen invloed op de vraag of eiser bedrijfsreinigingsrecht moet betalen of niet. Voldoende daarvoor is dat de winkel van eiser afvalstoffen produceert en dat deze via de gemeente worden afgevoerd. Dat is hier het geval, namelijk door het deponeren van de afvalzakken in de vuilcontainer.
Dit neemt niet weg dat de rechtbank zich kan voorstellen dat het handelen van de gemeente, door na twintig jaar abrupt met het ophalen van vuilniszaken aan de straat te stoppen en vervolgens vanwege het onrechtmatig aanbieden van deze vuilniszakken handhavend op te treden, ergernis bij eiser oproept. Dit staat echter los van de vraag of eiser bedrijfsreinigingsrecht moet betalen. De stelling van eiser dat hij niet veel afval produceert, dat er in andere delen van Rotterdam wel vuilniszakken worden opgehaald en dat de communicatie over dit onderwerp te wensen heeft overgelaten, maakt dat ook niet anders. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich aan de regels in de Verordening heeft gehouden en dat is het geval, zodat de aanslag kon worden opgelegd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 maart 2022.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).