ECLI:NL:RBROT:2022:2309

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
C/10/627243 / FA RK 21-7839
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • D.I. Hendriks – van Wel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk ouderlijk gezag over minderjarige na beoordeling van de belangen van de minderjarige en de rol van de verwekker

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot het ouderlijk gezag over een minderjarige. Verzoekers, de moeder en de man, hebben gezamenlijk verzocht om hen met het ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie op de zitting aanzienlijk verschilde van wat in het verzoekschrift was omschreven. De moeder is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag, en de minderjarige is niet erkend door de verwekker. De rechtbank heeft de procedure en de relevante feiten uiteengezet, waaronder de mondelinge behandeling op 14 maart 2022, waarbij de verwekker als informant was uitgenodigd.

De rechtbank heeft de voorwaarden van artikel 1:253t BW beoordeeld en geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor gezamenlijk gezag niet is voldaan. De verwekker heeft aangegeven dat hij ook gezag wil over de minderjarige, maar dit verzoek was nog niet bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige is om duidelijkheid te krijgen over haar afstamming en de rol van de verwekker. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek om gezamenlijk gezag afwijzend moet worden behandeld, omdat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd zouden worden bij inwilliging van het verzoek.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen en bepaald dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag, met een termijn van drie maanden voor indiening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/627243 / FA RK 21-7839
Beschikking van 21 maart 2022 betreffende het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam moeder], de moeder,
e n
[naam man], de man,
hierna ook aangeduid als verzoekers,
beiden wonende te [woonplaats],
advocaat mr. W.M. Smeets te Hellevoetsluis.
Als informant is aangemerkt:
- [naam verwekker], hierna de verwekker.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van verzoekers, ingekomen op 18 oktober 2021;
  • het bericht van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad) van 19 november 2021;
  • het bericht met bijlagen van de zijde van verzoekers van 16 december 2021;
  • het bericht met bijlage van de zijde verzoekers van 27 januari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • verzoekers, bijgestaan door hun advocaat;
  • de verwekker;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam].

2..De vaststaande feiten

2.1.
Uit de moeder en verwekker is geboren de minderjarige:
[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2017 te [geboorteplaats kind 1].
2.2.
De minderjarige is niet erkend.
2.3.
De moeder is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.

3..De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
Verzoekers verzoeken de rechtbank hen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten.
3.1.2.
Op grond van artikel 1:253t lid 1 BW kan de rechtbank, als het gezag over een kind bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. Op grond van lid 2 van voormeld artikel kan, ingeval het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, het verzoek slechts worden toegewezen indien:
de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad, en
de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag over het kind belast is geweest.
Het verzoek wordt, op grond van lid 3 van voormeld artikel, afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van de andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
3.1.3.
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 1:253t lid 1 en 2 BW is voldaan. Het gezag over de minderjarige berust nu bij één ouder. De moeder is alleen met het gezag belast en er is geen sprake van een andere familierechtelijke betrekking als bedoeld in artikel 1:253t lid 2 BW. Ten overvloede, ook vormen verzoekers, de minderjarige en de gezamenlijke dochter van verzoekers ([naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2019 te [geboorteplaats kind 2]) meer dan een jaar een gezin. De man maakt sinds februari 2019 onderdeel uit van het leven van de moeder en de minderjarige.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of het verzoek op grond van art. 1:253t lid 3 BW moet worden afgewezen, omdat gegronde vreest bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van de minderjarige zouden worden verwaarloosd.
3.1.4.
De verwekker is op deze zitting uitgenodigd als informant en was daarom ten tijde van de zitting niet op de hoogte van de inhoud van het verzoekschrift. De verwekker is door de rechtbank hiervan op de hoogte gesteld. In reactie hierop heeft verwekker verteld dat er tussen hem en de moeder (en hun advocaten)al geruime tijd overleg is ten aanzien van de erkenning, omgangsregeling en informatievoorziening met betrekking tot de minderjarige. Daarbij verklaart de verwekker dat hij uiteindelijk ook mede belast wil worden met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De moeder stelt dat zij zich niet verzet tegen het op termijn erkennen van de minderjarige, het contact tussen de verwekker en de minderjarige en de omgang, maar stelt hierbij wel als voorwaarde dat een en ander goed begeleid moet worden. Het moet ermee beginnen dat er op regelmatige basis berichtjes zijn van de verwekker naar de moeder en andersom en wanneer er vertrouwen is, vervolgens de stap naar erkenning kan worden gezet. Verzoekers voeren aan dat verwekker nimmer heeft aangegeven dat het verkrijgen van het ouderlijk gezag over de minderjarige voor hem ook belangrijk is, hetgeen door de verwekker wordt betwist.
3.1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is door verzoekers niet weersproken dat de verwekker al gedurende ongeveer een jaar bezig is om contact tussen hem en de minderjarige mogelijk te maken. Verwekker heeft hierbij aangegeven dat het gedurende een lange periode niet goed met hem is gegaan, maar dat hij nu een rol wil gaan spelen in het leven van de minderjarige. In juli 2021 heeft er een viergesprek plaatsgevonden (tussen de moeder en haar advocaat en de verwekker en zijn advocaat) en hierbij zijn afspraken gemaakt over een op te starten traject om te komen tot contact tussen de verwekker en de minderjarige. In dat kader zal de minderjarige ook worden voorgelicht over het feit dat verwekker haar biologische vader is. Er is daartoe hulpverlening ingeschakeld. Medio september 2021 is daar een plan besproken wat door de verwekker in december 2021 is ondertekend.
De verwekker heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat hij, samen met zijn advocaat, een verzoekschrift heeft opgesteld wat bij de rechtbank is of op korte termijn wordt ingediend met betrekking tot de erkenning, het gezag, de omgangs- dan wel zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling. Ten tijde van het maken van deze beschikking was dit verzoek nog niet bij de rechtbank bekend.
In reactie hierop is namens verzoeker bepleit dat er met betrekking tot het verzoek dat thans voorligt geen enkele feitelijke en objectieve omstandigheden zijn waarom het verzoek zou moeten worden afgewezen, gezien het toetsingskader van artikel 1:253t BW. Primair wordt namens verzoekers dan ook verzocht om het verzoek toe te wijzen. Subsidiair wordt namens verzoekers verzocht dit verzoek te voegen in de komende procedure die namens de verwekker is aangespannen.
3.1.6.
De raad adviseert de rechtbank om het verzoek af te wijzen. Het thans gezamenlijk belasten van de moeder en de stiefvader met het gezag over de minderjarige acht de raad niet in het belang van de minderjarige. Er spelen nog teveel zaken waarover duidelijkheid moet worden verkregen ten aanzien van de komende rol van de verwekker in het leven van de minderjarige.
3.1.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 21 Rv zijn procespartijen gehouden alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dit houdt ook in dat de van belang zijnde feiten direct bij de eerst mogelijke gelegenheid moeten worden aangevoerd. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Het verzoekschrift van partijen is bij de rechtbank ingekomen op 18 oktober 2021. Hoewel er op dat moment al geruime tijd gesprekken waren tussen de moeder en de verwekker over (het formaliseren van) de rol van de verwekker in het leven van de minderjarige en de weg hier naartoe alsmede dat hierin al stappen werden gezet door het inschakelen van hulpverlening, wordt hier op geen enkele manier in het verzoekschrift naar verwezen. Het enige wat verwijst naar verwekker in het verzoekschrift is de enkele stelling dat hij een voormalig collega van de moeder is. Namens verzoekers is aangevoerd dat er geen aanleiding was om deze omstandigheden te vermelden, aangezien de verwekker eerder niet had aangegeven dat hij ook gezag wenst over de minderjarige en dat aan de vereisten als genoemd in artikel 1:253t BW is voldaan. Nog los van de betwisting door de verwekker van het feit dat hij zou hebben gezegd dat hij geen gezag zou willen hebben waardoor deze stelling van verzoekers niet vast is komen te staan, had het op de weg van verzoekers gelegen om in ieder geval te vermelden wat de huidige situatie was ten aanzien van de verwekker en dat hij gezegd zou hebben dat hij geen gezag wilde. Door dit niet te doen gaan verzoekers eraan voorbij dat het voor de rechtbank in het kader van de beoordeling van belang is om te weten dat er gesprekken zijn gevoerd met de verwekker en dat hij een (formele) rol wenst in het leven van de minderjarige. Dit maakt de situatie naar het oordeel van de rechtbank volstrekt anders dan zoals voorgespiegeld in het verzoekschrift. Dit op zichzelf zou, op grond van artikel 21 Rv, aanleiding kunnen zijn om het verzoek af te wijzen.
3.1.8.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de omstandigheden zoals die tijdens de mondelinge behandeling naar voren zijn gekomen, echter reeds reden om het verzoek af te wijzen omdat bij inwilliging van het verzoek gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige zouden worden verwaarloosd zoals bedoeld in artikel 1:253t lid 3 BW. Met de raad is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment in het belang van de minderjarige is dat er voor haar duidelijkheid komt over haar afstamming en het contact met haar verwekker, waarbij het van groot belang is dat de moeder en de verwekker in staat zijn om te communiceren en in staat zijn tot goede afspraken te komen. Het nu mede belasten van de stiefvader met het ouderlijk gezag, zal de verhoudingen tussen alle partijen (nog meer) op scherp stellen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van de minderjarige is.
Door verzoekers is in dit verband aangevoerd dat zij het belangrijk vinden dat de stiefvader het gezamenlijk gezag met de moeder krijgt zodat de minderjarige in haar huidige gezinssituatie kan blijven als de moeder komt te overlijden. Mocht deze situatie zich onverhoopt voordoen, dan zal er onderzocht moeten worden welke leefsituatie in het belang van de minderjarige is. Hierin maakt het feit dat de stiefvader al dan niet gezag heeft geen verschil, zeker niet nu de moeder haar wensen dienaangaande ook in het gezagsregister kan laten aantekenen. Dit weegt dan ook niet op tegen de voornoemde belangen van de minderjarige dat er duidelijkheid komt over haar afstamming en het contact met haar verwekker.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.1.9.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het feit de verwekker heeft aangegeven dat hij ook gezag wenst in deze beoordeling niet is betrokken omdat de verwekker op dit moment (nog) geen juridisch ouder van de minderjarige is zoals bedoeld in artikel 1:253t lid 3 BW. De verwekker heeft de minderjarige immers niet erkend. Gezien het feit dat de moeder heeft aangegeven dat zij op termijn verwacht te kunnen instemmen met erkenning dan wel de juridische procedure die hierover door de verwekker aanhangig is gemaakt, zal de verwekker de minderjarige wellicht nog wel erkennen. Op dat moment zal de verwekker wel juridisch ouder van de minderjarige worden en zal met zijn belangen wel rekening kunnen worden gehouden in de zin van artikel 1:253t lid 3 BW.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.I. Hendriks – van Wel, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier P. Mansveld-Spierings op 21 maart 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.