ECLI:NL:RBROT:2022:2318

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
9028349 \ CV EXPL 21-678eindvonnis
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in civiele zaak over bewijslevering en proceskostenveroordeling

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, heeft de rechtbank op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser 1], h.o.d.n. [handelsnaam 1], en [gedaagde], h.o.d.n. [handelsnaam 2]. De zaak betreft een eindvonnis na een tussenvonnis waarin [gedaagde] was toegelaten tot bewijslevering. De kern van het geschil was of [eiser 1] in de weken 26, 27 en 28 slecht werk had geleverd en of hij voldoende was aangesproken op zijn prestaties. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] in het bewijs is geslaagd, onderbouwd door getuigenverklaringen van [naam 2] en [naam 3]. De rechtbank oordeelde dat [eiser 1] niet kon aantonen dat hij niet herhaaldelijk was aangesproken op zijn werk. Hierdoor werd de vordering van [eiser 1] tot betaling van facturen gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van [eiser 2] in reconventie werd afgewezen. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 2.486,30 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, plus een bijdrage in de proceskosten van € 600,- aan [eiser 1]. De proceskosten in reconventie werden toegewezen aan [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9028349 \ CV EXPL 21-678
uitspraak: 24 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser 1], h.o.d.n. [handelsnaam 1] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. R. Gardeslen,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [handelsnaam 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: [naam 1] (Symplio Center).
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser 1] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het vonnis van 20 mei 2021 en de daaraan ten grondslag liggende producties (hierna: het tussenvonnis):
  • de akte bewijsopdracht na tussenvonnis van [gedaagde] , met productie;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 oktober 2021;
  • de brief van [eiser 1] van 3 november 2021;
  • de rolbeslissing van 27 januari 2022;
  • de conclusie na enquête van [eiser 1] .
1.2.
[eiser 1] heeft bij brief van 3 november 2021 de kantonrechter bericht dat hij geen gebruik wenst te maken van de contra-enquête en verzocht de zaak te verwijzen naar de rol voor conclusie na enquête. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 2 december 2021 voor conclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde] . Omdat [gedaagde] van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, is de zaak verwezen naar de rol van 30 december 2021 voor conclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde] , geen uitstel meer mogelijk (peremptoir). [gedaagde] heeft op deze rol geen conclusie na enquête genomen. Vervolgens is de datum van het vonnis bepaald op 27 januari 2022.
1.3.
Bij rolbeslissing van 27 januari 2022 heeft de kantonrechter [eiser 1] in de gelegenheid gesteld om een conclusie na enquête te nemen, omdat hij had geconstateerd dat [eiser 1] abusievelijk niet in de gelegenheid was gesteld om een conclusie na enquête te nemen nadat [gedaagde] daartoe niet was overgegaan. [eiser 1] heeft vervolgens een conclusie na enquête genomen op de rol van 24 februari 2022.
1.4.
De datum van dit vonnis is daarna bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

in conventie:

2.1.
In het tussenvonnis, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, is [gedaagde] toegelaten te bewijzen dat [eiser 1] in de weken 26, 27 en 28 slecht werk heeft geleverd en ondanks dat hem meerdere keren is gevraagd om tot herstel over te gaan dezelfde fouten bleef maken.
2.2.
Op 15 oktober 2021 heeft [gedaagde] [naam 2] (directeur van [naam bedrijf], de opdrachtgever van [gedaagde] ; hierna: [naam 2] ) onder ede doen horen. [naam 2] heeft verklaard dat hij 40 man op het project had rondlopen, maar zich vooral [eiser 1] herinnert, omdat die is weggestuurd. De kantonrechter acht dit aannemelijk. Voorts heeft [naam 2] verklaard dat hij van het begin af aan zag dat [eiser 1] geen wandenbouwer/plater/ metalstutbouwer is. ’s Morgens maakte [naam 2] een rondje, zo verklaarde hij, en heeft [eiser 1] toen herhaaldelijk aangegeven dat hij zijn werk niet goed deed. Van het begin af aan heeft hij hem tips gegeven; hij was niet boos, maar heeft wel gezegd: “Dit heb ik gisteren net uitgelegd.” [naam 2] heeft voorts verklaard dat ook [naam 3] ’s morgens een rondje doet en dezelfde fouten zag en er een keer klaar mee was, waarbij de druppel die de emmer deed overlopen was dat [eiser 1] [naam 3] had benaderd om voor hem te komen werken. Deze verklaring van [naam 2] vindt steun in de schriftelijke verklaring van [naam 3] in zijn e-mail van 17 juli 2020, dus kort na de weken waar het om gaat, dat [eiser 1] “enorm slecht werk [heeft] geleverd en na herhaaldelijk uitleggen nog steeds dezelfde fouten [heeft] gemaakt.” [naam 2] heeft ten slotte onder ede de verklaring in zijn e-mail van 16 maart 2021 aan [gedaagde] bevestigd. Daarin is onder meer opgenomen dat [eiser 1] “in de loop der tijd van week 26, 27 en 28” meerdere malen is aangesproken dat hij op een andere manier, conform wettelijke normen, te werk moet gaan.
2.3.
Op grond van deze verklaringen acht de kantonrechter [gedaagde] geslaagd in het door haar te leveren bewijs dat [eiser 1] in de weken 26, 27 en 28 slecht werk heeft geleverd en ondanks dat hem meerdere keren is gevraagd om tot herstel over te gaan dezelfde fouten bleef maken. Weliswaar heeft [naam 2] verklaard dat de druppel voor [naam 3] , die tot het wegsturen van [eiser 1] heeft geleid, was dat [eiser 1] hem benaderde om voor hem te komen werken, maar dit doet niet af aan het herhaaldelijk aangesproken zijn op het leveren van slecht werk. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat [naam 2] heeft toegelicht dat het werk op regie was en dat de uren toch wel werden betaald, zodat hij – anders dan wanneer het aangenomen werk zou zijn geweest – [eiser 1] lang de kans heeft gegeven. Hier past ook bij dat [naam 2] niet precies heeft bijgehouden hoe vaak hij [eiser 1] heeft aangesproken. De kantonrechter kan [eiser 1] niet volgens in zijn stelling dat uit de verklaring van [naam 2] slechts kan worden afgeleid dat hij [eiser 1] alleen enkele tips heeft gegeven, want uit de verklaring blijkt voldoende dat hij deze tips gaf omdat het werk niet goed was. Dat sprake was van slecht werk wordt ook bevestigd door [naam 3] . Voorts heeft [naam 2] geloofwaardig toegelicht dat hij van de samenwerkende koppels degene aanspreekt die de leiding heeft, in dit geval [eiser 1] en niet de met hem samenwerkende [naam 4] en [naam 5] . De door [eiser 1] overgelegde verklaringen van [naam 4] en [naam 5] dat zij niet zijn aangesproken doen bij deze gang van zaken daarom niet af aan het herhaaldelijk aangesproken zijn van [eiser 1] . Gelet op het grote aantal betrokkenen op het project, doet naar het oordeel van de kantonrechter de omstandigheid dat [naam 2] eerst heeft verklaard dat hij Nederlands met [eiser 1] sprak en dat [eiser 1] dat als een van de weinigen redelijk sprak, en later – nadat de advocaat van [eiser 1] had verklaard dat hij nog nooit Nederlands met [eiser 1] had kunnen spreken – dat de advocaat hem aan het twijfelen heeft gebracht en dat het ook Engels geweest kan zijn, onvoldoende af aan de geloofwaardigheid van [naam 2] . Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [naam 2] toen hij als getuige is gehoord niet alleen de juistheid van de inhoud van zijn email van 16 maart 2021 heeft bevestigd, maar daaraan voorafgaand tevens in ruimere zin heeft verklaard dat [eiser 1] van begin af aan slecht werk heeft geleverd, nu in die laatste verklaring besloten ligt dat dit ook in de weken 26, 27 en 28 het geval is geweest. Op dit punt zijn bij het getuigenverhoor van de kant van [eiser 1] ook geen nadere vragen gesteld.
2.4.
Nu [gedaagde] is geslaagd in het door haar te leveren bewijs, heeft [gedaagde] op goede grond de verschuldigdheid van factuur 11 betwist. De verschuldigdheid van facturen 9 en 10 is door [gedaagde] niet bestreden. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld om aan [eiser 1] factuur 9 en 10 te betalen ten bedrage van in totaal € 2.162,-. Op basis van dit bedrag aan hoofdsom zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar tot een bedrag van € 324,30, waarvan de verschuldigdheid door [gedaagde] niet afzonderlijk is betwist. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 14 dagen na de respectieve factuurdata tot aan de dag van algehele voldoening, nu [eiser 1] de door [gedaagde] gestelde betalingstermijn van 14 dagen niet heeft weersproken. Gelet op wat hierna in reconventie is overwogen, wordt het beroep op verrekening van de facturen met een verbeurde boete verworpen.
2.5.
Nu [eiser 1] overwegend, maar niet geheel in het gelijk is gesteld, zal [gedaagde] in conventie worden veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de proceskosten van [eiser 1] van € 600,- en zullen de proceskosten voor het overige worden gecompenseerd, zodat elke partij voor het overige de eigen kosten draagt.
in reconventie:
2.6
In het tussenvonnis is [eiser 2] toegelaten te bewijzen dat [verweerder] op 10 juli 2020 aan [naam 3] heeft gevraagd of hij rechtstreeks voor Muller kon komen werken.
2.7.
[eiser 2] heeft twee e-mailberichten overgelegd van [naam 3] van 14 juni 2021 (van 13:52 en 14:00 uur) waarin hij schrijft dat hij volgens hem duidelijk is geweest in zijn mail van 17 juli 2020. Die verklaring van [naam 3] is, zoals al overwogen in het tussenvonnis van 20 mei 2021, echter gemotiveerd betwist door [verweerder] . De kantonrechter ziet geen grond om meer geloof te hechten aan de verklaring van [naam 3] dan aan de verklaring van [verweerder] . Die grond schuilt in het bijzonder niet in de verklaring van [naam 2] op 15 oktober 2021 dat [naam 3] tegen hem gezegd heeft dat hij door [verweerder] benaderd was om bij hem te komen werken, aangezien dat een verklaring van horen zeggen is, waaruit niet volgt welke precieze vraag [verweerder] aan [naam 3] heeft gesteld en met name niet dat [verweerder] aan [naam 3] heeft gevraagd of hij
rechtstreeksvoor hem kon komen werken en niet in meer algemene zin naar een toekomstige klus heeft gevraagd. [eiser 2] is derhalve niet geslaagd in het leveren van het bewijs waartoe zij is toegelaten. Dit betekent dat de in reconventie gevorderde boete moet worden afgewezen.
2.8.
In het tussenvonnis is onder 4.5 al overwogen dat de reconventionele (daar abusievelijk aangeduid als conventionele) vordering van [eiser 2] tot vergoeding van de herstelwerkzaamheden ter hoogte van factuur 11 zal worden afgewezen. Dit betekent dat alle reconventionele vorderingen worden afgewezen.
2.9
[eiser 2] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie veroordeeld als na te melden. Omdat de reconventionele vorderingen van [eiser 2] voortvloeien uit het verweer in conventie, wordt slechts de helft van het aantal procespunten toegekend.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] tegen kwijting te betalen € 2.486,30 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 2.162,- vanaf veertien dagen na de respectieve factuurdata tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 600,- als bijdrage in de proceskosten van [eiser 1] en compenseert deze voor het overige;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vorderingen van [eiser 2] af;
veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] , vastgesteld op € 249,- aan salaris voor de gemachtigde (0,5 x 2 punten x € 249,- per punt) en indien [eiser 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan begroot op € 124,- aan nasalaris; indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688