ECLI:NL:RBROT:2022:2329

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
9528828 \ CV EXPL 21-36601
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon en vakantie-uren door werknemer tegen werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap Eye 4 Security B.V. (E4S). De werknemer vorderde betaling van een bedrag van € 3.859,46 bruto, alsmede betaling van buitengerechtelijke incassokosten en terbeschikkingstelling van een rooster over een bepaalde periode. De werknemer stelde dat hij onterecht vakantie-uren verrekend had gekregen in zijn eindafrekening. De procedure volgde na een dagvaarding op 1 november 2021 en een mondelinge behandeling op 17 februari 2022, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer in de periode van 25 mei 2021 tot 20 juni 2021 112 uur had gewerkt, maar dat E4S deze uren als compensatie-uren had uitbetaald. De werknemer had ook een vordering op basis van vakantie-uren, maar de kantonrechter oordeelde dat E4S voldoende had aangetoond dat de werknemer in de relevante periode verlof had opgenomen, waardoor er geen recht op uitbetaling van deze uren bestond. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten van E4S, vastgesteld op € 498,00.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om hun vorderingen goed te onderbouwen, vooral als het gaat om claims over niet-uitbetaalde uren en vakantie-uren. De kantonrechter heeft ook aangegeven dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door de werknemer, ondanks de afwijzing van zijn vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9528828 \ CV EXPL 21-36601
uitspraak: 25 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. J.W. Menkveld te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eye 4 Security B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. I.D.C.J. van Driel te Vlaardingen.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “[eiser]” en “E4S”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 1 november 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 13 december 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van [eiser] van 7 februari 2022, met producties;
  • de brief van E4S van 9 februari 2022, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. [eiser] is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.W. Menkveld. Namens E4S is ter zitting verschenen [naam 1] (directeur), bijgestaan door de gemachtigde mr. I.D.C.J. van Driel. Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden door de griffier.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiser] is met ingang van 21 december 2020 in de functie van Meewerkend Teamleider in opleiding in dienst getreden van E4S op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
2.2.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor 36 uur per week tegen een basisuurloon van € 13,08 bruto. De loonbetaling vindt plaats per perioden van vier weken.
2.3.
E4S en [eiser] hebben op 8 juni 2021 een overeenkomst ondertekend, waarvan de inhoud - voor zover thans van belang - als volgt luidt:
“(…) Hierbij bevestigen wij de gemaakte afspraak met betrekking tot het tijdelijk verlagen van uw contracturen van 36 uur naar 24 uur per week, derhalve 96 uur per 4 wekelijkse periode, met ingang van loon periode 06/2021 tot en met loon periode 10/2021.
Uw aanstelling is met ingang van 24 mei 2021 voor 24 uur per week. (…)”
2.4.
Aan de arbeidsovereenkomst is per 26 juli 2021 een einde gekomen.

3..De vordering

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. E4S te veroordelen tot betaling en specificatie van € 3.859,46 bruto, althans van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2021;
2. E4S te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van
€ 510,95, althans ter hoogte van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
3. te bepalen dat E4S het rooster betreffende de periode 25 mei 2021 tot 20 juni 2021 aan [eiser] ter beschikking dient te stellen binnen een week na het te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat E4S daar niet aan voldoet, met veroordeling van E4S in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
In tegenstelling tot hetgeen in de overeenkomst van 8 juni 2021 is vermeld, is [eiser] met ingang van 8 juni 2021 24 uur per week gaan werken. Op de salarisstrook van periode 6
(24 mei 2021 tot en met 20 juni 2021) is dan ook ten onrechte vermeld dat [eiser] in die periode 96 uur heeft gewerkt. Hij heeft in die periode 112 uur gewerkt. De waarde van het verschil van 16 uur bedraagt € 209,28 bruto (16 x € 13,08) en dient aan [eiser] te worden uitbetaald.
3.3.
Op de salarisstrook van periode 8 - tevens de eindafrekening - is ten onrechte de waarde van 97,26 vakantie-uren in mindering gebracht op het loon van [eiser], gelet op het feit dat [eiser] slechts eenmaal kort vakantie heeft opgenomen. De waarde van deze uren bedraagt € 1.272,16 bruto (€ 97,26 x € 13,08) en dient aan [eiser] te worden uitbetaald. Voorts heeft [eiser] over loonperioden 3 tot en met 7 in totaal 83,45 vakantie-uren opgebouwd, die niet aan hem zijn uitbetaald. De waarde hiervan bedraagt € 1.091,53 bruto (83,45 x € 13,08). E4S dient ook dit bedrag aan [eiser] uit te betalen.
3.4.
E4S heeft geen rooster overgelegd betreffende de loonperiode van 25 mei 2021 tot en met 20 juni 2021. [eiser] vordert veroordeling van E4S tot terbeschikkingstelling van het rooster over genoemde periode.

4..Het verweer

4.1.
E4S heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. De arbeidsduur is op verzoek van [eiser] aangepast van 36 uur per week naar 24 uur per week met ingang van 24 mei 2021, zoals in de overeenkomst van 8 juni 2021 is opgenomen. [eiser] heeft op dit punt geen vordering, nu alle uren die hij heeft gewerkt (ook de uren boven de contractuele arbeidsomvang van 24 uur per week per 24 mei 2021) aan hem zijn uitbetaald. De uren, die hij boven zijn contracturen heeft gewerkt, zijn als compensatie-uren aan [eiser] uitbetaald.
4.2.
[eiser] heeft over de periode van 12 april 2021 tot en met 23 mei 2021 - behoudens 21 mei 2021 - verlof opgenomen en dus niet gewerkt. [eiser] heeft als Meewerkend Teamleider zijn eigen verlofuren ingevuld op de urenstaten. Op de loonstroken van periode 4 en 5 is het door [eiser] opgenomen verlof duidelijk kenbaar afgeboekt. Door alle verlofopnames ontstond na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [eiser] een negatief verlofsaldo. Dat tekort is door E4S verrekend in het kader van de eindafrekening (periode 8).
4.3.
Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat er sprake was van ziekte in plaats van verlof heeft hij primair alsnog geen recht op loon tijdens ziekte. Hoewel [eiser] zich aanvankelijk had ziekgemeld, heeft hij zich beter gemeld en per 12 april 2021 verlof opgenomen. Voor zover geoordeeld wordt dat wel sprake is van ziekte, heeft te gelden dat E4S in dat geval over de genoemde periode 70% van het loon diende te betalen. Daarvan uitgaande, zou E4S over de genoemde periode te veel aan loon hebben betaald, zodat zij gerechtigd was dit te verrekenen in de eindafrekening.
4.4.
[eiser] heeft geen belang bij zijn vordering tot terbeschikkingstelling van het rooster. Partijen verschillen immers niet van mening over de door [eiser] gewerkte uren in die periode.

5..De beoordeling

5.1.
De vordering van [eiser] jegens E4S bestaat uit een tweetal onderdelen, die in het hierna volgende afzonderlijk besproken zullen worden.
Niet uitbetaalde gewerkte uren in periode 25 mei 2021 tot 20 juni 2021
5.2.
[eiser] heeft gesteld in de periode 25 mei 2021 tot 20 juni 2021 (periode 6) in totaal 112 uur gewerkt te hebben, waarvan 16 uur niet zouden zijn uitbetaald. E4S heeft erkend dat [eiser] inderdaad meer dan 96 uur heeft gewerkt en heeft gesteld dat [eiser] zelfs 17,5 uur extra (dus in totaal 113,5 uur) heeft gewerkt. Nu partijen het eens zijn over het feit dat [eiser] in periode 6 ten minste 112 uur heeft gewerkt, kan in het midden blijven per wanneer de arbeidsomvang van [eiser] exact is gewijzigd van 36 uur per week naar 24 uur per week.
5.3.
Door E4S is in haar conclusie van antwoord nader uiteengezet dat de extra uren reeds als compensatie-uren aan [eiser] zijn uitbetaald. Deze stelling vindt steun in de inhoud van de overgelegde loonstrook van periode 6 en de eindafrekening (periode 8). Uit de loonstrook van periode 6 volgt immers dat er over die periode 17,5 compensatie-uren zijn gereserveerd. Vervolgens volgt uit de eindafrekening dat het totaal aantal compensatie-uren ook daadwerkelijk aan [eiser] is uitbetaald. [eiser] heeft ter mondelinge behandeling geen verweer meer gevoerd tegen de stellingen van E4S op dit punt, zodat van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan. Nu daarmee vast staat dat alle door [eiser] in periode 6 gewerkte uren zijn uitbetaald, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Tegoed aan vakantie-uren
5.4.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat E4S in de eindafrekening ten onrechte de waarde van 97,26 vakantie-uren in mindering heeft gebracht op het loon van [eiser] en vordert uitbetaling van die vakantie-uren alsmede uitbetaling van het gedurende de periodes 3 tot en met 7 opgebouwde maar niet uitbetaalde aantal van 83,45 vakantie-uren. E4S daarentegen stelt zich op het standpunt dat [eiser] daadwerkelijk 97,26 vakantie-uren heeft opgenomen en dat deze verlofperiode - door de beëindiging van het dienstverband per
26 juli 2021 - heeft geleid tot een negatief cumulatief verlofsaldo.
5.5.
Partijen verschillen van mening over de omvang van het aantal opgenomen vakantie-uren. Omtrent de bewijslastverdeling bij een vordering op grond van een tegoed aan vakantiedagen heeft de Hoge Raad in 2003 (HR 12 september 2003, JAR 2003/243 (Roodzant/Matthews & Brothers BV) geoordeeld dat, kort gezegd, de werknemer het door hem gestelde tegoed aan vakantiedagen zal moeten bewijzen als de werkgever voldoende gemotiveerd betwist heeft dat aan de werknemer nog vakantiedagen toekomen. In verband met het bepaalde in artikel 7:641 lid 2 BW, waarin ervan wordt uitgegaan dat de werkgever verplicht is administratie bij te houden van de door de werknemer genoten vakantiedagen, zal de werkgever in beginsel zijn betwisting mede moeten motiveren aan de hand van de uit deze administratie blijkende gegevens die dan ook door de werkgever in het geding moeten worden gebracht.
5.6.
E4S heeft kopieën van de urenstaten overgelegd, waarin het aantal gewerkte uren van [eiser] is vastgelegd. In deze urenstaten is vermeld dat [eiser] in de periode van 12 april 2021 tot en met 23 mei 2021 - behoudens 21 mei 2021 - vakantie heeft opgenomen. In aansluiting op en ter toelichting van die urenstaten heeft E4S gesteld dat het opgenomen verlof in voornoemde periode het gevolg is van een mondelinge afspraak die [eiser] heeft gemaakt met de directeur van E4S, [naam 1].
5.7.
Ten aanzien van deze mondelinge afspraak is door E4S gesteld dat [eiser] zich in de week van 7 april 2021 heeft ziekgemeld en er later in diezelfde week een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [naam 1] en [eiser], waarbij [eiser] te kennen heeft gegeven dat hij behoefte had aan rust en vrije tijd. E4S heeft gesteld dat [naam 1] met [eiser] heeft afgesproken dat [eiser] in de week van 7 april 2021 als ziekgemeld geregistreerd zou worden en dat hij na afloop van die week - dus met ingang van 12 april 2021 - vrij zou nemen om tot rust te komen, in het kader waarvan door [eiser] verlof zou worden opgenomen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft E4S door het overleggen van de urenstaten en de nadere toelichting met betrekking tot de door [naam 1] met [eiser] gemaakte afspraken over het opnemen van verlof voldoende gemotiveerd betwist dat aan [eiser] nog voor uitbetaling in aanmerking komende vakantie-uren toekomen. Dat betekent dat het op de weg van [eiser] ligt het door hem gestelde tegoed aan vakantie-uren te bewijzen. De kantonrechter komt aan het toelaten van [eiser] tot bewijslevering echter niet toe en overweegt daartoe het volgende.
5.8.
[eiser] heeft ter mondelinge behandeling bevestigd dat het door E4S genoemde gesprek tussen [eiser] en [naam 1] heeft plaatsgevonden en hij heeft tevens verklaard dat het juist is dat is afgesproken dat hij naar huis zou gaan. Door [eiser] is voorts niet betwist dat daarbij is afgesproken dat hij voor de duur van één week ziekgemeld zou worden en voor de daaropvolgende periode, dus met ingang van 12 april 2021, verlof zou opnemen.
5.9.
Vast staat dat [eiser] in de periode van 12 april tot en met 23 mei 2021 - behoudens 21 mei 2021 - niet heeft gewerkt. Naast het feit dat [eiser] niet heeft betwist dat hij met [naam 1] heeft afgesproken dat hij met ingang van 12 april 2021 verlof op zou nemen, heeft [eiser] ook geen andere plausibele verklaring gegeven waarom hij in voornoemde periode niet heeft gewerkt. Door [eiser] is in elk geval onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat hij in de periode van 12 april 2021 tot en met 23 mei 2021 ziek is geweest. Ten eerste heeft [eiser] in de dagvaarding noch ter mondelinge behandeling expliciet gesteld dat hij in voornoemde periode ziek was. In de dagvaarding wordt door [eiser] zelfs in het geheel niet gesproken over mogelijke ziekte tijdens zijn dienstverband bij E4S. Ten tweede heeft [eiser] ook niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk in de periode van 12 april 2021 tot en met 23 mei 2021 ziek was. Weliswaar heeft [eiser] journaalposten van zijn huisarts overgelegd, maar hij heeft deze stukken niet van een nadere toelichting voorzien en heeft hierop ter gelegenheid van de mondelinge behandeling geen beroep meer gedaan. Uit deze stukken, die nagenoeg volledig geanonimiseerd zijn, valt bovendien slechts af te leiden dat er op diverse data (telefonisch) contact is geweest met de huisarts dan wel dat [eiser] de huisarts heeft bezocht. Daaruit kan echter geenszins de conclusie worden getrokken dat [eiser] in de bewuste periode daadwerkelijk ziek was, althans niet in staat was zijn werkzaamheden te verrichten. Een bezoek aan een huisarts impliceert immers nog geenszins dat er sprake is van ziekte. Dat er geen sprake was van ziekte van [eiser] - anders dan in de week van 7 april 2021 - vindt voorts steun in het feit dat er nooit een afspraak met de bedrijfsarts is gemaakt.
5.10.
Voorts weegt zwaar dat [eiser] nimmer geprotesteerd heeft tegen de inhoud van de loonstroken van periodes 4 en 5, waarin het opgenomen verlof in de periode van 12 april 2021 tot en met 23 mei 2021 duidelijk is vermeld. Indien [eiser] van mening was dat hij in de betreffende periodes geen verlof had opgenomen, had het op zijn weg gelegen direct na ontvangst van de loonstroken hiertegen bezwaar te maken, althans ten minste in overleg te treden met E4S. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] dit heeft gedaan. Uit de overgelegde stukken volgt dat [eiser] eerst door middel van de e-mail van zijn advocaat van 12 oktober 2021 - en dus pas enkele maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst - voor de eerste maal bezwaar heeft gemaakt tegen het door E4S in de loonstroken opgenomen verlofsaldo.
5.11.
De kantonrechter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat hij nog recht heeft op uitbetaling van vakantie-uren onvoldoende heeft onderbouwd. Geoordeeld moet dan ook worden dat E4S op terechte gronden het aantal vakantie-uren over genoemde periode in mindering heeft gebracht op het verlofsaldo van [eiser]. Nu de arbeidsovereenkomst van [eiser] op diens verzoek per 26 juli 2021 is beëindigd, is er van opbouw van vakantie-uren vanaf laatstgenoemde datum geen sprake meer geweest. Uit de overgelegde loonstroken is in voldoende mate gebleken dat het feit dat de opbouw van vakantie-uren per 26 juli 2021 is beëindigd, in combinatie met de relatief lange verlofperiode van circa zes weken, er toe heeft geleid dat er aan het einde van het dienstverband sprake was van een negatief verlofsaldo. Dit negatieve verlofsaldo is dan ook terecht door E4S met het verschuldigde loon verrekend. Dat betekent dat ook dit deel van de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
5.12.
[eiser] heeft ten slotte gevorderd E4S te veroordelen tot terbeschikkingstelling van het rooster over de periode van 25 mei 2021 tot 20 juni 2021 en daaraan een dwangsom te verbinden.
5.13.
Door [eiser] is onvoldoende onderbouwd dat hij een belang heeft bij de gevorderde overlegging door E4S van het rooster over genoemde periode. Desgevraagd heeft [eiser] ter mondelinge behandeling gesteld dat overlegging van het rooster noodzakelijk is voor [eiser] om te kunnen beoordelen wanneer hij in de betreffende periode heeft gewerkt. Hiervoor bij r.o. 5.2. is echter reeds geoordeeld dat tussen partijen niet (meer) ter discussie staat dat [eiser] in de periode van 25 mei 2021 tot 20 juni 2021 ten minste 112 uur heeft gewerkt. Voorts is door E4S onweersproken gesteld dat uit het rooster niet kan worden afgeleid welke uren er daadwerkelijk door [eiser] zijn gewerkt, maar dat dit enkel uit de urenstaten kan worden afgeleid. In dat licht bezien ziet de kantonrechter niet in welk rechtens te respecteren belang [eiser] nog heeft bij het overleggen van het werkrooster over genoemde periode. Dit deel van de vordering zal om die reden eveneens worden afgewezen.
5.14.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser] om E4S te veroordelen tot betaling van de hoofdsom van € 3.859,46 en tot overlegging van het rooster over de periode van 25 mei 2021 tot 20 juni 2021 volledig zullen worden afgewezen. Gelet op deze afwijzing deelt de eveneens gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten hetzelfde lot.
5.15.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van E4S worden veroordeeld. E4S heeft verzocht [eiser] te veroordelen tot betaling van de door haar gemaakte werkelijke proceskosten. De kantonrechter overweegt dat deze vordering alleen toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de verzoekster haar verzoek baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
5.16.
De kantonrechter is van oordeel dat aan het bovengenoemde criterium in onderhavig geval niet is voldaan. Niet gebleken is dat [eiser] in de dagvaarding evidente onjuistheden heeft vermeld dan wel anderszins aantoonbaar en bewust de waarheidsverplichting van artikel 21 Rv heeft geschonden. Het moge wellicht zo zijn dat E4S het niet eens is met de stelling van [eiser] dat hij nimmer zijn eigen urenstaten heeft ingevuld en dat zij de juistheid van de door [eiser] overgelegde verklaring van zijn voormalige collega [naam 2] betwist, maar dat maakt nog niet dat [eiser] met het innemen van die stelling en het overleggen van die verklaring misbruik van procesrecht maakt of onrechtmatig handelt. Naar het oordeel van de kantonrechter geven de omstandigheden van onderhavig geval bovendien geen aanleiding te veronderstellen dat [eiser] op voorhand had moeten begrijpen dat zijn vordering geen kans van slagen had.
5.17.
Een en ander betekent dat voor veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten geen aanleiding bestaat. In plaats daarvan worden de proceskosten van E4S, conform het gebruikelijke liquidatietarief in kantonzaken, vastgesteld op een bedrag van
€ 498,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten à € 249,00).
6. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van E4S vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487