ECLI:NL:RBROT:2022:2344

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
21-3062
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van het burgerservicenummer (BSN) door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Rotterdam, een verzoek ingediend tot wijziging van zijn burgerservicenummer (BSN) bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Dit verzoek werd op 27 januari 2021 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar op 14 april 2021 niet-ontvankelijk. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 31 januari 2022 heeft behandeld. Eiser stelde dat de afwijzing van zijn verzoek een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor hij bezwaar kon maken. De rechtbank oordeelde echter dat de afwijzing van het verzoek tot wijziging van het BSN geen besluit is, maar een feitelijke handeling. De rechtbank baseerde deze beslissing op de Memorie van Toelichting van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb), waarin staat dat een verzoek tot wijziging van een BSN enkel kan worden ingewilligd bij een foutieve toekenning of zwaarwegende gronden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een foutieve toekenning en dat de afwijzing dus niet kon worden aangevochten. Eiser had ook geen gerechtvaardigd vertrouwen kunnen hebben dat zijn verzoek zou worden ingewilligd, ondanks de verwarring die was ontstaan door de bewoordingen in de brief van 27 januari 2021. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde verweerder in de kosten van de bezwaarprocedure, tot een bedrag van € 541,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A.T. Kasiemkhan.

Procesverloop

In een brief 27 januari 2021 heeft verweerder het verzoek van eiser tot wijziging van zijn burgerservicenummer (BSN) afgewezen.
In het besluit van 14 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2022 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser heeft deelgenomen aan de zitting via een Teams-verbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 24 augustus 2020 heeft eiser verzocht om wijziging van zijn BSN. In zijn verzoek licht eiser toe dat hij een tweelingzus heeft en dat haar BSN erg op het BSN van hemzelf lijkt. Hierdoor worden door overheidsorganen regelmatig fouten gemaakt waarbij eiser en zijn tweelingzus met elkaar verwisseld worden.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat de afwijzing van een verzoek tot wijziging van een BSN geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Verweerder stelt dat een verzoek tot wijziging van een BSN in feite neerkomt op een verzoek tot het toekennen van een nieuw BSN, wat volgens de Memorie van Toelichting van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) als een feitelijke handeling wordt aangemerkt. De mogelijkheid tot wijziging van een BSN bestaat enkel wanneer sprake is van een foutieve toekenning of zwaarwegende gronden, maar daarvan is volgens verweerder in de onderhavige zaak geen sprake.
3.1.
Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat de afwijzing van het verzoek tot wijzigen van zijn BSN een besluit in de zin van de Awb betreft, waardoor het mogelijk is om daar bezwaar tegen te maken. Daartoe voert eiser aan dat de afwijzing een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is, die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Verder stelt eiser dat het BSN gewijzigd moet worden, omdat zowel sprake is van een foutief BSN als zwaarwegende gronden.
3.2.
Subsidiair stelt eiser dat hij op mocht vertrouwen dat zijn bezwaarschrift ontvankelijk verklaard zou worden. Daartoe voert eiser aan dat het onderwerp van de brief van de brief van 27 januari 2021 is ‘Besluit BSN-wijziging’. Dit onderwerp wekt de indruk dat de brief tevens een besluit is. Daarbij heeft verweerder in deze brief twee gronden genoemd op grond waarvan een BSN gewijzigd kan worden. In de brief is ook uitgelegd hoe bezwaar gemaakt kan worden indien de ontvanger van de brief het niet eens is met de beslissing. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat verweerder de indruk heeft gewekt dat eiser bezwaar kon maken tegen de afwijzing om zijn BSN te wijzigen.
4.1.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
4.2.
Op grond van artikel 7 van de Wabb draagt Onze Minister er zorg voor dat een nummer dat als BSN kan worden toegekend slechts éénmaal wordt aangemaakt en ter beschikking wordt gesteld aan een bestuursorgaan dat bevoegd is het nummer toe te kennen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wabb kent het college van burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk Onze Minister, onmiddellijk na de inschrijving van een persoon als ingezetene, onderscheidenlijk niet-ingezetene, in de basisregistratie personen, aan de ingeschrevene een BSN toe, tenzij aan hem reeds een BSN is toegekend.
Op grond van het derde lid wordt een BSN foutloos en slechts éénmaal toegekend.
5.1.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wabb blijkt dat een BSN slechts betrekking heeft op wie iemand is, niet op wat hij mag, wat hem toekomt of waartoe hij verplicht is. Aangezien aan het BSN geen rechten kunnen worden ontleend, heeft de wetgever gesteld dat het niet nodig is om handelingen met betrekking tot het toekennen van een BSN gelijk te stellen met een besluit in de zin van de Awb (Kamerstukken II 2005/06, 30 312, nr. 4, blz. 5). Het toekennen en intrekken van een BSN is daarmee ook een feitelijke handeling.
5.2.
In de Wabb noch elders is uitdrukkelijk de bevoegdheid neergelegd tot het wijzigen van een BSN of het toekennen van een nieuw BSN, tenzij sprake is van een foutieve toekenning van een BSN waardoor strijd met de Wabb ontstaat. Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat bij strijd met de Wabb het BSN uit het verkeer wordt gehaald en in een archief wordt bewaard. Veel organisaties maken gebruik van het BSN. Als het BSN ook in andere gevallen zou worden gewijzigd, zou dit voor deze organisaties grote praktische gevolgen kunnen hebben die niet makkelijk te overzien zijn.
5.3.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het wijzigen van een BSN als een feitelijke handeling moet worden aangemerkt en niet als een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van eiser.
6. Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt dat bij eiser verwarring is ontstaan vanwege de bewoordingen in de brief van 27 januari 2021. Verweerder heeft daarin de indruk gewekt, dat de brief een besluit inhield. Uit rechtsoverweging 5.1 blijkt echter dat er geen bevoegdheid bestaat tot het wijzigen dan wel toekennen van een nieuw BSN, tenzij een foutieve toekenning heeft plaatsgevonden. Nu deze bevoegdheid niet bestaat, heeft eiser er ook niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat verweerder zijn BSN zou (kunnen) wijzigen. Van het feit, dat eiser zekerheidshalve bezwaar heeft gemaakt valt eiser - gegeven de inkleding van en de rechtsmiddelverwijzing onder de brief van 27 januari 2021 evenwel geen verwijt te maken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. De rechtbank ziet in hetgeen zij onder 6 heeft overwogen grond om verweerder in de kosten van de bezwaarprocedure te veroordelen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1.0 punt op (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-) met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 541,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de bezwaarkosten van eiser tot een bedrag van € 541,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 14 maart 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.