ECLI:NL:RBROT:2022:2346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
21-3728
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaar tegen ongeldigverklaring rijbewijs na niet meewerken aan Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen omdat hij niet had meegewerkt aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA). Het primaire besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs was genomen op 17 mei 2021, en het bestreden besluit dat het bezwaar van de eiser kennelijk ongegrond verklaarde, volgde op 28 juni 2021. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, maar de rechtbank oordeelde dat de eiser niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar had gemaakt, en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen om zijn adreswijziging door te geven, waardoor hij geen kennis had kunnen nemen van de besluiten van de verweerder. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar te laat was ingediend en niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. De rechtbank oordeelde verder dat de beslissing tot deelname aan de EMA in rechte vaststond en dat de eiser niet de vereiste medewerking had verleend, waardoor de ongeldigverklaring van het rijbewijs terecht was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
gemachtigde: M.N. van Dongen.

Procesverloop

In het besluit van 17 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser per 24 mei 2021 ongeldig verklaard vanwege het niet meewerken aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
In het besluit van 28 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 17 maart 2021 juli 2019 heeft de korpschef van de Politie Eenheid Den Haag op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van de categorie of categorieën B van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Naar aanleiding van deze mededeling heeft verweerder bij besluit van 31 maart 2021 aan eiser een EMA opgelegd.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat eiser niet de vereiste medewerking aan de EMA heeft verleend. Daartoe voert verweerder aan dat eiser de kosten die verbonden zijn aan de EMA niet heeft betaald.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Allereerst voert eiser aan dat hij, anders dan de politie heeft verondersteld, niet onder invloed van alcohol een voertuig heeft bestuurd. Ter zitting heeft eiser stukken uit de strafrechtelijke procedure overgelegd waaruit blijkt dat het rijbewijs aan eiser is teruggegeven. Eiser betoogt dan ook op het standpunt dat de EMA ten onrechte aan hem is opgelegd. Ten tweede stelt eiser dat hij geen kans heeft gehad om in bezwaar te gaan tegen de beslissing waarin de EMA is opgelegd, omdat hij uit huis is gezet waardoor hij tijdelijk geen adres had en daardoor de brieven van verweerder niet heeft ontvangen. Eiser stelt dan ook dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. De rechtbank stelt vast – en dit is tussen partijen ook niet in geschil – dat verweerder het besluit van 31 maart 2021 op de juiste wijze bekend heeft gemaakt, namelijk door aangetekende toezending ervan naar het laatst bekende adres van eiser volgens de Gemeentelijk basisadministratie persoonsgegevens (GBA).
6. De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding van het indienen van bezwaar niet verschoonbaar is. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij problemen ervaarde bij het inschrijven van een nieuw adres bij de gemeente. Eiser heeft echter geen kennis gegeven van de verandering van zijn adres, woon- of verblijfplaats aan verweerder. Evenmin heeft hij maatregelen genomen om de ontvangst van post die naar zijn oude adres werd verstuurd zeker te stellen. Eiser had dienen te begrijpen dat verweerder bij het ontbreken van een adres van het laatst bekende adres gebruik zou maken. Hierdoor is de termijnoverschrijding aan eiser te wijten.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar te laat is ingesteld en niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Nu eiser niet tijdig een rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 31 maart 2021, is deze beslissing in rechte komen vast te staan. Aan een inhoudelijke beoordeling van dat besluit kan dan ook in deze procedure niet meer worden toegekomen. Ten overvloede merkt de rechtbank daarbij op dat uit de stukken van de strafrechtelijke procedure kan worden afgeleid dat de rechter geoordeeld heeft, dat eiser zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, maar dat daaruit niet blijkt dat eiser ten onrechte verdacht zou zijn van het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol.
7. Nu de beslissing dat eiser diende deel te nemen aan een EMA in rechte vaststaat en niet betwist is dat eiser daar niet de vereiste medewerking aan heeft verleend, heeft verweerder terecht het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak gedaan in het openbaar op 14 maart 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.