ECLI:NL:RBROT:2022:235

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
C/10/549879 / HA ZA 18-455
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens seksueel misbruik en aanvullende vragen aan deskundige

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een vordering tot schadevergoeding wegens seksueel misbruik. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Bronsveld, heeft een rechtszaak aangespannen tegen de gedaagde, die wordt bijgestaan door advocaat mr. P.A. de Lange. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken op 22 september 2021, waarin aanvullende vragen aan een deskundige zijn voorgesteld. De deskundige had in een eerder rapport geconcludeerd dat de klachten van de eiser waarschijnlijk zijn veroorzaakt door het seksueel misbruik door de gedaagde. In het huidige vonnis van 19 januari 2022 heeft de rechtbank de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de voorgestelde aanvullende vragen aan de deskundige kenbaar te maken. De eiser stemt in met de aanvullende vragen, terwijl de gedaagde twijfels uitspreekt over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de eiser en vraagt zich af of er een verband is tussen de klachten van de eiser en andere factoren zoals cocaïnegebruik en psychische stoornissen. De rechtbank heeft besloten om de aanvullende vragen aan de deskundige voor te leggen, maar heeft de vragen van de gedaagde niet als aanvullend geformuleerd. De deskundige is verzocht om binnen acht weken schriftelijk te antwoorden op de gestelde vragen, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om opmerkingen te maken op de conceptantwoorden van de deskundige. De zaak zal opnieuw op de rol komen op 13 april 2022, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/549879 / HA ZA 18-455
Vonnis van 19 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.A. de Lange te Barendrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 september 2021 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van [eiser] ;
  • de akte van [gedaagde] , met productie;
  • de antwoordakte van [eiser] ;
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 22 september 2021 is in rechtsoverweging 2.10 overwogen dat het antwoord van de deskundige op vraag 2a in het door hem opgestelde rapport de vraag oproept of hij er bij de beantwoording van die vraag van is uitgegaan dat het seksueel misbruik is begonnen voordat [eiser] 12 jaar was en zo ja, of dat zijn antwoord heeft beïnvloed. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank om de in het tussenvonnis voorgestelde aanvullende vragen aan de deskundige voor te leggen.
Standpunt [eiser] over het stellen van aanvullende vragen aan de deskundige
2.2.
[eiser] stemt ermee in dat de door de rechtbank voorgestelde aanvullende vragen aan de deskundige worden voorgelegd.
Standpunt [gedaagde] over het stellen van aanvullende vragen aan de deskundige
2.3.
[gedaagde] voert het volgende aan. Hetgeen [eiser] tegen de deskundige heeft gezegd, strookt niet met hetgeen bewezen is verklaard in het arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 oktober 2013, zodat zijn verhaal niet plausibel is. Er kan dus slechts een zeer beperkte relatie zijn tussen het bewezenverklaarde misbruik en de posttraumatische stressstoornis. [gedaagde] verbindt hieraan de vraag of mogelijk sprake is van wanen, fictieve herinneringen c.q. een ernstig gebrek aan realiteitsbesef bij [eiser] .
[gedaagde] voert voorts aan dat veel van de klachten van [eiser] hun oorsprong vinden in cocaïnegebruik, een psychotische stoornis en andere life events en hij verbindt hieraan de vraag of er een aannemelijk verband is tussen deze feiten en de klachten van [eiser] .
Verdere beoordeling
2.4.
De vragen die [gedaagde] opwerpt en waarvan de rechtbank aanneemt dat hij bedoelt dat deze ook aan de deskundige moeten worden gesteld, zullen niet als aanvullende vragen aan de deskundige worden voorgelegd. Dit wordt hierna uitgelegd.
2.5.
[gedaagde] stelt (opnieuw) de betrouwbaarheid van hetgeen [eiser] tijdens het deskundigenonderzoek heeft verklaard ter discussie. De deskundige heeft zich hierover al uitgelaten in zijn rapport van 18 december 2020. In rechtsoverweging 2.6 van het tussenvonnis van 22 september 2021 is op basis van de bevindingen van de deskundige geoordeeld dat hetgeen [eiser] tijdens het onderzoek heeft gezegd samenhangend, logisch en betrouwbaar is en dat uit het rapport niet volgt dat sprake is van wanen, verzinsels, inconsistenties en/of fictieve herinneringen. De rechtbank ziet geen aanleiding op dit oordeel terug te komen en/of om hierover opnieuw een vraag aan de deskundige te stellen.
2.6.
Zoals de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 2.8 van het tussenvonnis van 22 september 2021 heeft de deskundige de door [gedaagde] genoemde omstandigheden en life events betrokken bij zijn onderzoek en is hij tot de conclusie gekomen dat de klachten waar [eiser] aan lijdt zeer waarschijnlijk zijn veroorzaakt door het seksueel misbruik door [gedaagde] . Er is daarom geen aanleiding om de deskundige opnieuw te vragen naar een verband tussen de door [gedaagde] genoemde omstandigheden en life events enerzijds en de klachten van [eiser] anderzijds.
2.7.
Partijen hebben geen bezwaren geuit tegen de door de rechtbank voorgestelde aanvullende vragen. De rechtbank zal deze vragen aan de deskundige voorleggen.
2.8.
Zoals ook volgt uit het vorige tussenvonnis is de heer [persoon A] bereid om deze aanvullende vragen te beantwoorden en zal hij daarvoor geen extra kosten in rekening brengen.
2.9.
Iedere verdere beoordeling wordt aangehouden.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
verzoekt de deskundige om in het kader van het bij vonnis van 10 juni 2020 opgedragen deskundigenonderzoek en in aanvulling op zijn deskundigenbericht van 18 december 2020 de volgende vragen te beantwoorden:
  • is uw antwoord op vraag 2a gebaseerd op het bewezen verklaarde seksueel misbruik van [eiser] vanaf zijn twaalfde tot zijn achttiende levensjaar?
  • voor zover dat niet het geval is en u in het kader van uw rapportage heeft aangenomen dat het seksueel misbruik vanaf een eerdere leeftijd dan 12 jaar heeft plaatsgevonden:
a. zou uw antwoord op vraag 2a dan ook ontkennend zijn geweest?
b. zouden uw verdere bevindingen en conclusies, in het bijzonder de relatie tussen het misbruik en de posttraumatische stressstoornis die u bij [eiser] heeft gediagnosticeerd, anders zijn en zo ja, in welk opzicht?
3.2.
verzoekt de deskundige om uiterlijk
binnen acht wekenna uitspreken van dit vonnis zijn schriftelijke antwoorden in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren;
3.3.
wijst de deskundige er op dat hij een concept van zijn antwoorden aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen twee weken daarover bij hem opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat hij in zijn definitieve antwoorden de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en zijn reactie daarop moet vermelden,
3.4.
bepaalt dat partijen binnen twee weken nadat dit aan hen is toegezonden dienen te reageren op de conceptantwoorden van de deskundige en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het conceptrapport te reageren,
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 april 2022,
3.6.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- na ontvangst ter griffie van de antwoorden op de aanvullende vragen door de deskundige: voor akte aan de zijde van [eiser] op een termijn van vier weken,
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op
19 januari 2022.
2474/1582