ECLI:NL:RBROT:2022:2355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
9348892
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toewijzing van vakantiedagen in een arbeidsconflict

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Zorgvervoer Metropool B.V. (ZM). Het verzoek van [verzoeker] werd toegewezen, waarbij de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2022 werd ontbonden. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een arbeidsomvang van 15,5 uur per week, zoals door [verzoeker] was gesteld, en dat de gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar was. Tevens werd vastgesteld dat [verzoeker] recht had op nabetaling van vakantiedagen over de periode van juli 2016 tot juli 2021, en dat ZM een bedrag van € 4.086,41 bruto aan vakantiedagen moest betalen, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling ook gekeken naar de omstandigheden waaronder de arbeidsovereenkomst was aangegaan en de rol van ZM in het niet tijdig uitbetalen van het salaris. Ondanks de klachten van [verzoeker] over ernstig verwijtbaar handelen van ZM, oordeelde de kantonrechter dat er onvoldoende bewijs was voor deze claims. De kantonrechter heeft de juridische kosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9348892 VZ VERZ 21-12573
uitspraak: 22 maart 2022 (bij vervroeging)
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. van Ark,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Zorgvervoer Metropool B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. E.B. Kaya.
Partijen blijven hierna aangeduid als “[verzoeker]” respectievelijk “ZM”.

1..Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
- de beschikking van 23 december 2021 en de daarin genoemde processtukken;
- de stukken van [verzoeker] van 14 februari 2022 ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- de stukken van ZM van 22 februari 2022 ten behoeve van de mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling van het verzoek is op 1 maart 2021 voortgezet. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens ZM is verschenen [naam] (bestuurder), bijgestaan door de gemachtigde.
Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gehouden.
De uitspraak van de beschikking is nader bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
De kantonrechter handhaaft hetgeen hij reeds in de beschikking van 23 december 2021 heeft overwogen en beslist. De kantonrechter zal overgaan tot beoordeling van de onderdelen waarover informatie is verzocht alsmede van de onderdelen die in voornoemd beschikking zijn aangehouden.
Verklaring voor recht (onderdeel III van het verzoek)
2.2
De kantonrechter heeft partijen verzocht om informatie over het gemiddelde aantal gewerkte uren en gedane betalingen over de referteperiode 1 maart 2019 tot en met 28 februari 2020.
2.3
[verzoeker] heeft naar aanleiding van de tussenbeschikking een overzicht van loonstroken vanaf 2016 tot heden en een overzicht gewerkte uren vanaf 2016 tot heden overgelegd. Er is door [verzoeker] hierop geen verdere toelichting gegeven, ook niet op de zitting. Door [verzoeker] is ter zitting wel aangegeven dat hij het niet eens is met de door de kantonrechter aangegeven referteperiode.
2.4
ZM heeft aangevoerd dat de uren die [verzoeker] reed vanaf 2019 zijn bijgehouden door een boordcomputer taxi die in zijn wagen zit. Er is een verschil in de werkelijk gewerkte uren in die maand en de uitbetaalde uren op de loonstroken, omdat de urenlijsten uit de boorcomputer na het einde van de maand pas worden uitgedraaid, terwijl het loon voor het einde van de maand wordt betaald. Na het uitlezen van de boordcomputer worden de uren gecorrigeerd en volgt er een nabetaling of verrekening. Op basis van de boordcomputer komt [verzoeker] uit op 331,25 voor de periode maart 2019 tot en met februari 2020. Het gemiddeld aantal uren dat [verzoeker] heeft gewerkt per week is dan 6 uur en 22 minuten. De uren die [verzoeker] heeft gewerkt heeft hij conform de loonstroken steeds uitbetaald gekregen.
2.5
De kantonrechter heeft geconstateerd dat [verzoeker] geen verweer heeft gevoerd tegen de berekening van ZM en het door ZM aangegeven gemiddeld aantal uren van 6 uur en 22 minuten per week. Ook is door [verzoeker] niets aangevoerd tegen het standpunt van ZM dat er een verschil is tussen de werkelijk gewerkte uren en de uitbetaalde uren op de loonstroken. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat er kan worden uitgegaan van de uren op basis van de boordcomputer. Er zal van worden uitgegaan dat [verzoeker] over de periode maart 2019 tot en met februari 2020 6 uur en 22 minuten per week heeft gewerkt en dat hij over die uren ook steeds uitbetaald heeft gekregen. De gevorderde verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst vanaf 1 april 2019 een minimum had van 15,5 uur is derhalve niet toewijsbaar.
achterstallig salaris (onderdelen IV-VII van het verzoek)
2.6
[verzoeker] is bij het gevorderde achterstallige salaris uitgegaan van 15,5 uur. Nu de kantonrechter van oordeel is dat er geen sprake is van een arbeidsomvang van 15,5 uur en partijen het ter zitting erover eens zijn dat hetgeen in het overzicht van ZM staat vermeld ook is uitbetaald, is er geen grond voor toewijzing van het gevorderde loon en de daarmee samenhangende nevenverzoeken.
achterstallig vakantiedagen en vakantietoeslag (onderdelen VIII- XI van het verzoek)
2.7
In de tussenbeschikking heeft de kantonrechter reeds geoordeeld dat een all-in loon niet is toegestaan, omdat [verzoeker] niet een M.U.P. kracht is. Blijkens de loonstroken is de vakantietoeslag reeds iedere maand uitbetaald. Dit betekent dat [verzoeker] slechts recht heeft op nabetaling van vakantiedagen over de periode juli 2016 tot juli 2021. De kantonrechter heeft partijen verzocht informatie te verschaffen welke uren er daadwerkelijk zijn gewerkt in die periode en welke betalingen over die periode zijn gedaan.
2.8
ZM heeft voor de berekening van de vakantiedagen van juli 2016 tot en met juni de loonstroken van [verzoeker] als uitgangspunt genomen. Zij stelt dat de vakantiedagen over het reguliere uurloon moet worden berekend, zodat zij [verzoeker] nog een bedrag van € 3.693,79 bruto is verschuldigd. Indien de kantonrechter van oordeel is dat de vakantiedagen op basis van het all-in uurloon uitbetaald dient te worden dan is ZM aan [verzoeker] een bedrag van
€ 4.086,41 verschuldigd.
2.9
[verzoeker] heeft op dit punt geen relevante aanvullende informatie verschaft. Hij heeft ter zitting aangegeven dat hij het eens is met de berekening en het verschuldigde bedrag van
€ 4.086,41 bruto.
2.1
De kantonrechter is van oordeel dat de vakantiedagen op basis van het all-in loon moet worden berekend, zodat het laatstgenoemde bedrag van € 4.086,41 bruto toewijsbaar is. Gelet op de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging te beperken tot 25%. De wettelijke rente zal worden toegewezen, zoals hierna vermeld.
ontbinding van de arbeidsovereenkomst (onderdeel II van het verzoek)
2.11
De kantonrechter heeft reeds in zijn tussenbeschikking van 23 december 2021 geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Er is toen niet geoordeeld tegen welke datum de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden, omdat allereerst de nevenverzoeken van [verzoeker] dienden te worden behandeld voor onder meer beantwoording van de vraag of er sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van ZM.
2.12
Nu deze nevenverzoeken hierboven reeds zijn behandeld, zal het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] dan ook worden toegewezen. Mede gelet op de termijn van intrekking zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden per 1 mei 2022.
transitievergoeding en billijke vergoeding ( (onderdelen XII en XIII van het verzoek)
2.13
In het geval van een ontbinding van een arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer is in artikel 7:673 lid 1 onder b BW bepaald dat een transitievergoeding is verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
2.14
In artikel 7:671 c lid 2 aanhef en sub b BW is hetzelfde criterium genoemd voor een billijke vergoeding die kan worden toegekend. Er zal daarom worden nagegaan of van dergelijke omstandigheden sprake is geweest.
2.15
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de werkgever grovelijk de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet nakomt en als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat.
2.16
[verzoeker] heeft ten aanzien van het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever het volgende gesteld.
2.17
Sinds 1 april 2019 heeft ZM het salaris van [verzoeker] niet uitbetaald conform het bedrag wat een goed werkgever in de situatie tussen partijen zou doen. Het uitbetaalde bedrag is minder dan het (geschatte) gemiddelde van het dienstverband en ook minder dan het minimum van de min-max arbeidsovereenkomst. Daarnaast is door ZM vanaf 1 juli 2019 meermalen ernstig verwijtbaar gehandeld door het proberen te bewerkstelligen dat [verzoeker] ontslag neemt. Zij heeft dat geprobeerd door meerdere maanden geen loon uit te betalen, met [verzoeker] te willen vechten, twee onredelijke vaststellingsovereenkomsten aan te bieden en hem onder druk te zetten deze te tekenen, [verzoeker] onterechte officiële waarschuwingen te geven, niet te reageren op e-mails van [verzoeker], niet te reageren op e-mails van de vertegenwoordiger van [verzoeker] en [verzoeker] verzocht ander werk te gaan zoeken. Dit heeft geresulteerd dat [verzoeker] nu arbeidsongeschikt thuis zit.
2.18
ZM heeft betwist dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door ZM. [verzoeker] stelt dat hij ziek is geworden door verwijtbaar handelen van ZM en zich lange tijd al onveilig voelt bij ZM. Deze stellingen worden op geen enkele wijze onderbouwd. De stellingen bevreemden ZM bovendien. ZM heeft zich namelijk juist heel coulant jegens [verzoeker] opgesteld. Zij heeft geaccepteerd dat [verzoeker] meer dan zes maanden onbetaald verlof heeft opgenomen, ook heeft zij geaccepteerd dat [verzoeker] na de corona-uitbraak medio maart 2020 gestopt is met werken tot februari 2021. Het salaris voor de maanden dat [verzoeker] niet heeft gewerkt heeft ZM uitbetaald. Er is ook geen sprake van achterstallig loon over 2019.
2.19
ZM heeft [verzoeker] niet bedreigd. Ook is er geen sprake van een situatie waarin ZM [verzoeker] niet heeft opgeroepen voor werk. ZM heeft [verzoeker] opgeroepen, maar [verzoeker] heeft geweigerd om te werken. In 2020 is er inderdaad een fout in de administratie gemaakt bij de loonbetalingen, maar deze fout is bij ontdekking meteen hersteld. ZM heeft nimmer [verzoeker] willen dwingen tot het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst. Het was steeds [verzoeker] die de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen op basis van een vaststellingsovereenkomst.
2.2
ZM heeft [verzoeker] een officiële waarschuwing gegeven op 29 maart 2021, omdat hij meerdere malen was aangesproken op zijn gedrag en weigerde deze te verbeteren. Het is voorts onjuist dat ZM afspraken niet is nagekomen. Ook is het onjuist dat ZM heeft geprobeerd om de vertegenwoordiger van [verzoeker] buitenspel te zetten. ZM valt geen verwijt te maken, zodat er geen grondslag is voor betaling van de transitievergoeding en billijke vergoeding.
2.21
De kantonrechter zal bij de beoordeling of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking nemen.
2.22
De kantonrechter stelt vast dat ZM vanaf 1 april 2019 niet te weinig salaris heeft ontvangen. Wel is gebleken dat er door [verzoeker] ten onrechte een all-in loon heeft gehanteerd, zodat [verzoeker] nog recht heeft (zoals hierboven overwogen) op uitbetaling van de vakantiedagen. Niet betaling van loon over een bepaalde periode is derhalve niet komen vast te staan.
2.23
Het door [verzoeker] gestelde verwijt dat ZM heeft geprobeerd te bewerkstellingen dat [verzoeker] ontslag neemt is door ZM uitdrukkelijk betwist. Zowel in de stukken als ter zitting heeft ZM uitdrukkelijk aangegeven dat zij er geen belang bij heeft om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te beëindigen. Volgens ZM zijn de gesprekken en onderhandelingen over een vaststellingsovereenkomst steeds op initiatief van [verzoeker] tot stand gekomen. Door [verzoeker] is dit niet weersproken, zodat van de stelling van ZM mag worden uitgegaan. Ook dit verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is door [verzoeker] ingediend en er is door ZM geen (voorwaardelijk) tegenverzoek ingediend. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende nader heeft onderbouwd dat ZM heeft geprobeerd te bewerkstellingen dat [verzoeker] ontslag zal nemen, zodat dit verwijt niet vaststaat. Het aanbieden van twee onredelijke vaststellingsovereenkomsten is evenmin komen vast te staan. Dat er enig verband is tussen de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] en het handelen van ZM is door [verzoeker] ook onvoldoende nader onderbouwd.
2.24
Partijen verschillen van mening over de toedracht en het feitencomplex van de overige verwijten (de gestelde dreiging, de gestelde onterechte waarschuwingen alsmede de gestelde weigering om informatieverschaffing) die [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd. Zonder nadere bewijslevering kan derhalve niet ervan worden uitgegaan dat de bestuurder van ZM [verzoeker] heeft bedreigd, danwel dat er sprake was van onterechte officiële waarschuwingen of dat er ten onrechte niet is gereageerd op de e-mails van [verzoeker] en zijn gemachtigde.
2.25
Echter, ook al zou bovengenoemde verwijten in rechte komen vast te staan, dan is de vraag of deze verwijten – in onderling verband en samenhang bezien met het terechte verwijt dat ZM de vakantiedagen niet tijdig heeft betaald – zodanig zijn dat moet worden gesproken van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
2.26
De kantonrechter is van oordeel dat die vraag ontkennend beantwoord dient te worden. Ook al zouden die betwiste verwijten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, dan leveren de door [verzoeker] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter geen ernstig verwijtbaar handelen van ZM op, zodat er geen grond is voor toewijzing van de transitievergoeding. Voor toewijzing van de billijke vergoeding is evenmin plaats.
juridische kosten en overig (onderdelen XIV-XVII van het verzoek)
2.27
[verzoeker] heeft verzocht om toekenning van de volledige juridische kosten van € 5.989,50 netto. ZM heeft zich ernstig verwijtbaar gedragen ten opzichte van ZM en de gemachtigde van [verzoeker] heeft zich veel moeite getroost om een ander te redressseren, aldus [verzoeker].
2.28
Op grond van vaste rechtspraak is een uitzondering op het regime van de artikelen 237- 240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Daarom moet voor een volledige proceskostenvergoeding worden voldaan aan de maatstaf voor misbruik van procesbevoegdheid. Daar is sprake van als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Evenmin is sprake van ernstige verwijtbaar handelen door ZM, zodat er geen grond is voor toekenning van de volledige juridische kosten. De kantonrechter ziet aanleiding de kosten van de procedure te compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt, ongeacht of [verzoeker] van de intrekkingsbevoegdheid gebruik maakt.
2.29
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit, in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.

3..De beslissing

De kantonrechter:
stelt [verzoeker] tot
vrijdag 29 april 2022 om 12:00 uurin de gelegenheid het ontbindingsverzoek door middel van een aan de griffie gericht schrijven (met afschrift aan de gemachtigde van de wederpartij) in te trekken, waarbij bepalend zal zijn het moment van ontvangst van dat schrijven ter griffie;
en, maar uitsluitend voor het geval [verzoeker] van deze intrekkingsbevoegdheid geen (tijdig) gebruik maakt:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2022;
en in alle gevallen (ongeacht of [verzoeker] van de intrekkingsbevoegdheid gebruik maakt):
veroordeelt ZM tot betaling aan [verzoeker] een bedrag van € 4.086,41 bruto aan vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW ad 25%, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.086,41 en over het verhoogde bedrag;
compenseert de kosten van de procedure zodat ieder der partijen de eigen kosten blijft dragen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.L.M. van der Wildt uitgesproken ter openbare terechtzitting.
821