ECLI:NL:RBROT:2022:2399

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
16/075916-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot bedrag via een bankrekening met onbekende herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte had zijn bankrekening ter beschikking gesteld voor de storting van een aanzienlijk bedrag van € 113.628,00, dat afkomstig was van een frauduleuze transactie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het geld had ontvangen van een onbekende persoon en het vervolgens had omgezet in contanten door het over te maken naar verschillende buitenlandse rekeningen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de illegale herkomst van het geld, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor opzetwitwassen. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 240 uur op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, een sociaal investeerder, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wegens gebrek aan bewijs van vertegenwoordiging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 16/075916-20
Datum uitspraak: 17 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
ingeschreven in de basisadministratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M. van Viegen, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen van opzetwitwassen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

4..Inleiding

De onderneming [naam onderneming] , een sociaal investeerder in microkredieten, wilde een bedrag van € 113.685,00 storten naar het bedrijf [naam bedrijf] . Via een email ontving [naam onderneming] het rekeningnummer waarop het geldbedrag moest worden gestort.
Op 14 mei 2019 werd door [naam onderneming] een bedrag van € 113.628,00 gestort op dit via email doorgegeven rekeningnummer van, naar zij dacht, [naam bedrijf] .
Op 22 mei 2019 ontving [naam onderneming] diverse e-mails in verband met “compliance problems”, dit wil zeggen dat [naam bedrijf] het geld niet loskreeg van de bank.
Op 7 juni 2019 bleek uit onderzoek van de IT-afdeling van [naam onderneming] dat de bij de transactie betrokken emailadressen door (een) onbekende(n) waren gewijzigd c.q. gehackt.
Het bedrag van € 113.628,00 bleek op 15 mei 2019 niet op een rekening van [naam bedrijf] te zijn gestort maar op een rekening van de verdachte bij Moneyou .
De verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft ontvangen van ene [naam persoon 1] die hij op straat was tegen gekomen. Hij heeft voorts erkend dat hij het geld, vrijwel het gehele bedrag, vervolgens in gedeeltes heeft overgeschreven naar diverse (buitenlandse) bankrekeningnummers, waaronder het bankrekeningnummer van zijn vriendin, en vervolgens contant heeft opgenomen.

5..Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair - overeenkomstig de door hem aan de rechtbank overgelegde pleitaantekeningen - bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat er geen brondelict bekend is en dat de verdachte geen wetenschap had van een misdrijf. Hij heeft een concrete, verifieerbare en niet onwaarschijnlijke verklaring gegeven dat hij op straat is aangesproken door een man genaamd [naam persoon 1] voor wie hij dit heeft gedaan.
Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte naïef en te goed gelovig is geweest, zodat hij hooguit redelijkerwijs had moeten weten dat het geld uit misdrijf afkomstig was, in welk geval sprake is geweest van schuldwitwassen.
Beoordeling
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak wél een brondelict bekend is. Er kan immers een direct verband worden gelegd tussen het op de rekening van de verdachte gestorte bedrag en de aangifte namens [naam onderneming] van computervredebreuk dan wel oplichting door middel van ‘phishing’. Dit betekent dat nu het gronddelict bekend is, het toetsingskader uit het zogenoemde 6-stappen arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481, waarop de verdediging zich baseert, niet van toepassing is.
De omstandigheden waaronder de verdachte het betrokken grote geldbedrag heeft ontvangen, van een onbekende die hij op straat tegen komt, duidt er al op dat de verdachte weet moet hebben gehad van een niet legale herkomst. Dat wordt versterkt door het vervolg, namelijk dat de verdachte, zonder verklaarbaar legaal doel, het bedrag binnen één week, via stortingen op uiteenlopende bankrekeningen, waaronder rekeningen in het buitenland, heeft omgezet in contanten, een schoolvoorbeeld van witwasactiviteiten. Dat de verdachte bij deze vele en doelbewuste handelingen, die hij zelfstandig uitvoerde, geen wetenschap zou hebben gehad van een niet legale herkomst, of slechts naïef is geweest, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Zij acht opzetwitwassen bewezen. De verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen, omdat niet is gebleken dat de verdachte met anderen handelde.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 15 mei 2019 tot en met 27 mei 2019 te Schiedam
en/of te Rotterdam, een geldbedrag, heeft voorhanden gehad, overgedragen en omgezet,
en van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat dat voorwerp onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en heeft een ontwrichtende werking op de economie. Bovendien worden door het plegen van witwassen onderliggende strafbare feiten afgedekt wat het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand werkt waardoor misdaad lonend wordt gemaakt.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte - blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie gedateerd 31 januari 2022 - niet eerder in Nederland is veroordeeld en dat hij ook na het plegen van het onderhavige bewezen feit niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. Ook houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening met het tijdsverloop tussen het gepleegde feit en de uiteindelijke berechting.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte zal opleggen, maar voor een andere strafmodaliteit kiest. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een taakstraf voor de maximale duur van 240 uur moet worden opgelegd. Daarnaast ziet de rechtbank, gelet op de aard en ernst van het feit, aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, op te leggen. Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

9..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam onderneming] te Amersfoort ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 127.628,00 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
Bij de vordering zijn geen stukken gevoegd - zoals een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en/of statutaire bepalingen en/of bijzondere volmacht - waaruit blijkt dat [naam persoon 2] , die de vordering heeft ingediend, bevoegd is om de benadeelde partij in dezen te vertegenwoordigen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om dit gebrek te herstellen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
veroordeelt de verdachte tevens tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
verklaart de benadeelde partij [naam onderneming] te Amersfoort niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
veroordeelt de benadeelde partij [naam onderneming] te Amersfoort in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2022.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2019 tot en met 27 mei 2019 te Schiedam
en/of te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten 113.685,00 euro, in ieder geval
enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
en/of van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans
redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quater lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )