ECLI:NL:RBROT:2022:2412

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
C/10/577943 / HA ZA 19-643
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van verzekeraars tegen verzekerde op basis van gewassen-in-kassen-verzekering met vragen over misleiding en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak vorderen de verzekeraars, Gartenbauversicherung VVaG en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij, een verklaring voor recht en veroordeling van de gedaagden, waaronder [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4], tot terugbetaling van voorschotten en schadevergoeding. De zaak betreft een gewassen-in-kassen-verzekering die door [naam gedaagde 1] was afgesloten bij Delta Lloyd, de rechtsvoorganger van de eiseressen. De verzekeraars stellen dat [naam gedaagde 1] hen opzettelijk heeft misleid door onjuiste claims in te dienen, ondersteund door valse facturen, wat heeft geleid tot onterecht uitgekeerde voorschotten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, en in het bijzonder [naam gedaagde 3], op de hoogte waren van deze misleiding. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van de verzekeraars toewijsbaar zijn, omdat de misleiding leidt tot verval van elk recht op uitkering onder de polis. De zaak is complex door de faillissementstatus van [naam gedaagde 1] en de rol van de bestuurders in de misleiding. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere akten van de verzekeraars en de bestuurders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/577943 / HA ZA 19-643
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
GARTENBAUVERSICHERUNG VVAG,
gevestigd te Wiesbaden, Duitsland,
2. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Den Haag,
eiseressen,
advocaat mr. R. Evers te Zwolle,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
2. de stichting
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2],
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3],
4.
[naam gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4],
gedaagden,
advocaat mr. H.C. Bijleveld te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna verzekeraars worden genoemd, gedaagde sub 1 [naam gedaagde 1], gedaagde sub 2 [naam gedaagde 2], gedaagde sub 3 [naam gedaagde 3] en gedaagde sub 4 [naam gedaagde 4]. Gedaagden sub 1-3 zullen gezamenlijk de bestuurders genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het vonnis waarbij de mondelinge behandeling is gelast, in de vorm van de brief van 20 november 2019,
  • de brief met zittingsagenda d.d. 10 maart 2020,
  • de akte met producties van verzekeraars,
  • de producties voor comparitie van verzekeraars,
  • de conclusie van repliek, met producties,
  • de akte niet dienen ter zake van dupliek,
  • de akte van verzekeraars.
De mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden. De zaak tegen [naam gedaagde 1] is geschorst, omdat zij inmiddels in staat van faillissement verkeert. Verzekeraars hebben, namens alle partijen, laten weten dat vonnis kan worden gewezen zonder dat een mondelinge behandeling nodig is. De meervoudige kamer heeft de zaak naar deze enkelvoudige kamer verwezen. Aan partijen is dat medegedeeld.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam gedaagde 1] exploiteerde een glastuinbouwbedrijf, waarin zij orchideeën teelde. In 2010 heeft [naam gedaagde 1] bij de rechtsvoorganger van eiseres sub 1, Delta Lloyd, een gewassen-in-kassen-verzekering gesloten.
De polis luidt voor zover van belang als volgt:
ARTIKEL 5.1
Verplichtingen
1 Schademeldingsplicht
Zodra verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde op de hoogte is of behoort te zijn van een gebeurtenis die voor de maatschappij tot een uitkeringsplicht
kan leiden, is hij verplicht die gebeurtenis zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is te melden.
2 Schade-informatieplicht
Verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde zijn verplicht binnen een redelijke termijn aan de maatschappij alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen
die voor de maatschappij van belang zijn om haar uitkeringsplicht te beoordelen.
3 Medewerkingsplicht / Plicht om schade te voorkomen en te verminderen
Verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde zijn verplicht hun volle medewerking te verlenen en alles na te laten wat de belangen van de maatschappij zou kunnen benadelen. Dit betekent voorts de plicht om bij de verwezenlijking van een gebeurtenis waarvoor
de verzekering dekking biedt, of het ophanden zijn daarvan, binnen redelijke grenzen alle maatregelen te nemen die tot voorkoming of vermindering van schade kunnen leiden.
(…)
ARTIKEL 5.2
Verlies van rechten en verjaring
i Sanctie bij niet nakomen verplichtingen
Aan deze verzekering kunnen geen rechten worden ontleend indien verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een of meer van de hierboven en/of elders in deze voorwaarden genoemde verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van de maatschappij heeft benadeeld.
Elk recht op uitkering komt te vervallen, indien verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde de in de hiervoor omschreven verplichtingen niet is nagekomen
met het opzet de verzekeraar te misleiden, tenzij de misleiding deze sanctie niet rechtvaardigt.
(…)
2.2
Op 23 augustus 2012 heeft [naam gedaagde 1] bij verzekeraars een incident gemeld. Het ging om het uitvallen van een waterpomp. De orchideeën in de kas hebben daardoor in elk geval meerdere uren te maken gehad met een te lage luchtvochtigheid.
2.3
In 2013 heeft de rechtbank Amsterdam een vonnis gewezen (ECLI:NL:RBAMS:2013), waarin, voor zover thans van belang, is beslist dat de verzekering dekking bood voor de schade ten gevolge van het incident.
Dat vonnis houdt voor zover van belang in:
2.2.
De risico’s van haar bedrijf heeft [naam gedaagde 1] via haar assurantietussenpersoon laten
verzekeren bij Delta Lloyd, althans bij Gartenbau-Versicherung VVaG namens wie Delta
Lloyd bij het aangaan van de verzekering optrad. Het betreft een verzekeringspolis
“Gewassen in kassen” met polisnummer [polisnummer] (hierna: de polis). Als verzekerd
bedrag is in de polis opgenomen € 1.120.000,00, zijnde twee keer het jaarbelang (…)
2.3.
De voorwaarden vermelden, voor zover hier van belang, het volgende.(…)
4.26.
In haar -gecorrigeerde - afwijzingsbrief van 3 september 2012 (en latere contacten
met [naam gedaagde 1] voorafgaand aan deze procedure) heeft Delta Lloyd de afwijzing van dekking
ondubbelzinnig en zonder voorbehoud gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.32 van de
voorwaarden en haar standpunt dat sprake is van een te late melding van het schadevoorval.
Van belang is voorts dat de artikelen 3.32 en 4.11 van de voorwaarden, zoals [naam gedaagde 1] stelt en Delta Lloyd ter comparitie heeft erkend, twee zelfstandige afwijzingsgronden zijn met een
verschillend karakter; het eerste is een garantiebepaling en het tweede een uitsluitingsclausule.
Dit heeft tot gevolg dat [naam gedaagde 1] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat
Delta Lloyd de afwijzing van dekking onder de polis niet op andere gronden zou baseren
dan op de artikelen 3.32 en 5.1 van de voorwaarden. Met inachtneming van de
jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 3 februari 1989, LJN: AB8306) is de rechtbank
derhalve van oordeel dat zij de afwijzing van de dekking op basis van de eisen van
redelijkheid en billijkheid niet op deze grond kan baseren. Aan een inhoudelijke beoordeling
van dit beroep wordt niet toegekomen.
Slotsom: verklaring voor recht
4.27.
Nu de verweren van Delta Lloyd ter afwering van dekking onder de polis worden
verworpen, is de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat er dekking is onder de polis en dat Delta Lloyd gehouden is
de schade ten gevolge van het evenement op 12 augustus 2012 onder de polis te vergoeden,
5.2.
veroordeelt Delta Lloyd tot betaling aan [naam gedaagde 1] van een bedrag van € 6.063,92 (in
verband met de tot de dagvaarding door [naam gedaagde 1] gemaakte kosten als bedoeld in artikel 6:96
lid 2 onder b BW), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW
vanaf 13 november 2012,
5.3.
veroordeelt Delta Lloyd in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde 1] tot op heden
begroot op € 1.571,17,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij
voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
2.4.
Verzekeraars hebben in januari 2014 een voorschot betaald en na een stroef verlopen schaderegelingstraject en inschakeling, conform de polisvoorwaarden, van een bindend adviseur in december 2014 nog een voorschot. In totaal is aan voorschotten betaald
€ 227.789,19.
2.5.
Uiteindelijk is de schade door een latere bindend adviseur ([naam], verbonden aan Lengkeek) op 18 augustus 2017 vastgesteld op € 472.732,15. [naam gedaagde 1] is een procedure begonnen bij de rechtbank Amsterdam, waarin de vernietiging van dat bindend advies wordt gevorderd. In die procedure is de pandhouder tussengekomen.
2.6.
De bestuurders zijn en waren ook in 2012 de (indirect) bestuurders van [naam gedaagde 1].
2.7.
[naam gedaagde 1] is op 17 september 2019 door deze rechtbank failliet verklaard.

3..Het geschil

3.1.
Verzekeraars vorderen samengevat - een verklaring voor recht en veroordeling van [naam gedaagde 1] c.s. tot betaling van € 227.789,19 en € 167.359,64, uitvoerbaar bij voorraad en vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[naam gedaagde 1] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van verzekeraars in de kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Nu [naam gedaagde 1] failliet is, is de procedure jegens haar geschorst. Anders dan bestuurders stellen betekent dat niet dat ook jegens hen de procedure is geschorst. De op zichzelf juiste constatering dat, gelet op de hierna te bespreken grondslag van de vordering, eerst zal moeten worden vastgesteld wat [naam gedaagde 1] heeft gedaan doet daaraan niet af. De vorderingen jegens bestuurders zijn zelfstandige vorderingen, die berusten op een zelfstandige grondslag.
Misleiding
4.2
Het verzekerd evenement heeft geleid tot vochttekorten bij de orchideeën, die daarvoor zeer gevoelig zijn. Dat de verzekering dekking biedt voor de dientengevolge geleden schade moet in dit geding als gegeven worden beschouwd. [naam gedaagde 1] heeft onder de verzekering een bedrag van aanvankelijk ruim € 1 miljoen aan schadevergoeding geclaimd. Verzekeraars stellen zich op het standpunt dat [naam gedaagde 1], althans [naam gedaagde 3], daarbij willens en wetens een onjuiste claim heeft ingediend, ondersteund door valse facturen. Die claim, en die facturen, hebben ertoe geleid dat in 2014 (naar verzekeraars stellen: onverschuldigd) voorschotten zijn uitgekeerd.
4.3.1
Verzekeraars stellen in het bijzonder dat [naam gedaagde 1] die voorschotten heeft verkregen door op drie punten een onjuiste voorstelling van zaken te geven:
i) [naam gedaagde 1] heeft beweerd dat zij ten gevolge van het schade-incident vervangende
orchideetakken heeft moeten inkopen bij [naam bedrijf] te
[plaatsnaam] voor een bedrag ad € 249.599,25, waartoe [naam gedaagde 1] een achttal nota’s
van [naam bedrijf] heeft overgelegd. Deze aankoop van een totaal aantal takken van 110.933 tegen een gemiddelde prijs per tak van € 2,25 was, zo werd gesteld, een noodzakelijke dekkingskoop omdat alleen zo de vereiste kleurenmix kon worden bereikt;
ii) [naam gedaagde 1] heeft beweerd dat het schade-incident heeft geleid tot “massale sterfte van planten”, naar aanleiding waarvan vervangende aankoop van orchideeplanten nodig was voor een bedrag ad € 361.650,00, eveneens bij [naam bedrijf], ter zake waarvan [naam gedaagde 1] eveneens nota’s van [naam bedrijf] heeft overgelegd;
iii) [naam gedaagde 1] heeft beweerd dat als gevolg van het schade-incident 268.620 geoogste
orchideetakken dienden te worden weggegooid en dat het daarmee gemoeide
schadebedrag daarom eveneens onder de door [naam gedaagde 1] gevorderde schade zou
thuishoren.
4.3.2
Verzekeraars stellen dat van de dekkingskoop onder i inmiddels is gebleken dat nadere afspraken met [naam bedrijf] zijn gemaakt en dat een creditfactuur is verzonden, waardoor de schade slechts € 39.740,46 bedraagt. Dit feit is voor verzekeraars, haar experts en de bindend adviseur verborgen gehouden.
Wat betreft de post onder ii is ook door [naam bedrijf] een creditfactuur verzonden, en wel van
€ 355.524,00, zodat deze schadepost in werkelijkheid slechts ongeveer € 6.000 beloopt. Ook dit is verborgen gehouden.
Bij post iii is het verwijt op de eerste plaats dat [naam gedaagde 1], ondanks andere afspraken met verzekeraars, in het kader van schadebeperking, alle takken ineens heeft geoogst. Verder zijn de opgevoerde getallen evident onjuist. Er zijn tienduizenden takken meegeteld die al ruim voor het evenement zijn geoogst.
Verzekeraars menen dat het hier gaat om opzettelijke misleiding van verzekeraars teneinde een uitkering te verkrijgen waarop geen recht bestond en die ingevolge art. 5.1 en 5.2 van de polisbepalingen (en de wet) moet leiden tot algeheel verval van elk recht op uitkering.
Daarom vorderen verzekeraars de voorschotten ad € 225.548,19 als onverschuldigd betaald terug.
4.3.3
Als schadevergoeding wegens wanprestatie dan wel onrechtmatige daad vorderen verzekeraars voorts de kosten (voor expertise, bindend adviseurs en vooral advocaten)
ad € 167.359,64.
4.4
De (indirecte) bestuurders van [naam gedaagde 1] moeten van deze opzettelijke misleiding geweten hebben, [naam gedaagde 3] was de enige contactpersoon. Zij zijn dus aansprakelijk voor de misleiding door [naam gedaagde 1], aldus verzekeraars. [naam gedaagde 3] heeft inmiddels erkend dat hij verzekeraars opzettelijk heeft misleid.
4.5.1
De bestuurders verweren zich en stellen dat verzekeraars niet hebben voldaan aan de op hen rustende bewijslast dat sprake is van opzettelijke misleiding door [naam gedaagde 1]. Er is geen sprake geweest van enig oogmerk bij [naam gedaagde 1] om verzekeraars te misleiden.
Wat de onder i en ii bedoelde facturen betreft is er inderdaad een creditfactuur gestuurd, om te bereiken dat de btw-afdracht kon worden uitgesteld. Dat heeft [naam gedaagde 1] ook aan haar expert medegedeeld. Het oorspronkelijk in rekening gebrachte bedrag moet nog steeds aan [naam bedrijf] worden voldaan.
Onder iii verwijten verzekeraars [naam gedaagde 1] in strijd met de afspraken massaal te hebben geoogst. Dat is onjuist, maar in ieder geval staat dat los van enige misleiding. De tellingen door de bedrijfsleider waren juist, maar zelfs als dat niet zo was is geen sprake van opzettelijke misleiding. Hoe dan ook rechtvaardigt een en ander niet het algeheel verval van dekking.
4.5.2
Los daarvan bestaat in elk geval geen grond om de bestuurders aansprakelijk te houden. Aan de in de jurisprudentie ontwikkelde eis van een persoonlijk, ernstig verwijt is niet voldaan. De [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] hebben met het geheel niets te maken gehad. Ook [naam gedaagde 3], die louter in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam gedaagde 1] heeft gecommuniceerd met verzekeraars, heeft te goeder trouw gehandeld, aldus de bestuurders
4.6
Na repliek hebben de bestuurders niet gedupliceerd en zij hebben ingestemd met het verzoek van verzekeraars om zonder mondelinge behandeling te beslissen.
4.7
Op verzekeraars rust de bewijslast dat [naam gedaagde 1] hen opzettelijk heeft misleid. Zij hebben hun stellingen niet alleen onderbouwd met diverse stukken uit het schadedossier, maar inmiddels ook met een schriftelijke verklaring van 26 januari 2021 van [naam gedaagde 3], die luidt:
Bij deze verklaar ik. [naam gedaagde 3], het volgende.
Ik heb in het schadeafwikkelingstraject tussen [naam gedaagde 1] en de verzekeraar namens [naam gedaagde 1]
facturen ingediend van de [naam bedrijf] Orchideeën tot bedragen van EUR 249.599,25 (takken) en EUR 361.650 (planten). Ik heb niet aan de expert van de verzekeraar of aan de verzekeraar rechtstreeks gemeld dat [naam bedrijf] later creditfacturen had verzonden ter waarde van EUR 209.858,79 (takken) en EUR 361.650 (planten). Hoewel ik daarvoor toen mijn redenen had, moet ik als ik terug kijk erkennen dat deze creditfacturen hadden moeten worden gemeld aan de expert van de verzekeraar of aan de verzekeraar rechtstreeks.
Door dat niet te doen heb ik namens [naam gedaagde 1] getracht een schade-uitkering te verkrijgen waar [naam gedaagde 1] niet of niet volledig recht op had. Daarmee heeft [naam gedaagde 1] de verzekeraar opzettelijk misleid.
Daarnaast heeft [naam gedaagde 1] ten onrechte een grote hoeveelheid takken als gevolg van het
incident bij de verzekeraar als schade geclaimd. Ook daarmee heeft [naam gedaagde 1] ten onrechte
schade geprobeerd uitgekeerd te krijgen die zij niet had geleden. En ook daarmee heeft
[naam gedaagde 1] haar verzekeraar opzettelijk misleid.
Ik wil ten slotte benadrukken dat ik altijd in het beste belang van [naam gedaagde 1] heb proberen te
handelen, wat helaas tevergeefs is geweest.
4.8
De rechtbank oordeelt als volgt. Op basis van de onder 4.7 geciteerde verklaring van [naam gedaagde 3], die naar vast staat directeur van [naam gedaagde 1] was en namens haar de contacten met verzekeraar onderhield, in combinatie met het eveneens vaststaande feit dat de creditfacturen zijn verzonden aan [naam gedaagde 1], moet worden vastgesteld dat [naam gedaagde 1] een verkeerd beeld heeft gegeven van de omvang van de schade. In hoeverre [naam gedaagde 1] later alsnog aan [naam bedrijf] bedragen had moeten betalen is onduidelijk gebleven, maar dat doet aan die onjuiste voorstelling van zaken niet af.
Aangaande de takken blijkt uit het rapport van Lengkeek dat het aantal takken dat als verloren was opgegeven ten gevolge van het incident niet juist kon zijn. In combinatie met de onder 4.7 geciteerde verklaring van [naam gedaagde 3] is ook in zoverre sprake van een onjuiste voorstelling van de schade.
Nu uit meergenoemde verklaring van [naam gedaagde 3] ondubbelzinnig voortvloeit dat die onjuiste voorstelling van zaken opzettelijk is gegeven, teneinde een hogere uitkering te verkrijgen, is sprake geweest van opzettelijke misleiding door [naam gedaagde 1] van haar verzekeraars. Ingevolge polisbepaling 5.2 (zie 2.1) en de wet vloeit daaruit voort dat elk recht op uitkering is vervallen. Anders dan de bestuurders stellen is dat geen disproportioneel gevolg; het gaat immers om aanzienlijke schadeposten en opzettelijke misleiding op meerdere punten. Nu reeds voorschotten zijn betaald zou [naam gedaagde 1] die dus als onverschuldigd door verzekeraars betaald aan verzekeraars moeten terugbetalen. Omdat [naam gedaagde 1] failliet is zullen verzekeraars de vordering uit dien hoofde ter verificatie kunnen indienen bij de curator.
4.9
Voor externe bestuurdersaansprakelijkheid, de grondslag van de thans voorliggende vordering, is echter vereist dat de bestuurders een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt.
[naam gedaagde 3]
4.9.1
Wat [naam gedaagde 3] betreft is de rechtbank van oordeel dat uit zijn hiervoor geciteerde verklaring volgt dat hem persoonlijk inderdaad een dergelijk ernstig verwijt treft. Hij heeft bewust geprobeerd om verzekeraars te bewegen tot het uitkeren van veel grotere bedragen aan schadevergoeding dan de daadwerkelijk geleden schade. Dat hij dat heeft gedaan in het belang van [naam gedaagde 1] doet daaraan niet af. Daarbij komt nog dat aangenomen moet worden dat hij zich ook realiseerde dat [naam gedaagde 1] waarschijnlijk niet in staat zou zijn om de ten onrechte ontvangen gelden terug te betalen.
4.9.2
Op die grond is de vordering tot schadevergoeding, bestaande in de aan [naam gedaagde 1] betaalde voorschotten, toewijsbaar voor zover vast komt te staan dat die niet verhaalbaar zijn. Of dat zo is hangt af van de stand van zaken in het faillissement. Daaromtrent hebben verzekeraars niets gesteld. Zij stellen slechts dat zij aanspraak hebben op terugbetaling, maar dat is een vordering jegens [naam gedaagde 1]. Hun vordering jegens [naam gedaagde 3] is een separate vordering uit onrechtmatige daad, maar als (en voor zover) zij de onverschuldigd betaalde voorschotten (uit de failliete boedel) terugontvangen is van schade ten gevolge van die onrechtmatige daad geen sprake meer.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor akte van verzekeraars met nadere toelichting op dat punt.
4.9.3
Wat betreft de andere schadeposten (kosten van advocaten en deskundigen) geldt, dat elke inhoudelijke toelichting ontbreekt. Productie 17 bestaat uit een opsomming van getallen en facturen waaruit niet duidelijk valt op te maken waarop de werkzaamheden hebben gezien. Voor zover het werkzaamheden in de Amsterdamse procedure(s) (bedoeld onder 2.3 en 2.5) betreft (waar kostenveroordelingen zijn of worden uitgesproken) is niet toegelicht waarom deze in het kader van deze procedure in voldoende causaal verband staan tot de onrechtmatige daad van [naam gedaagde 3], mede gelet op de eigen stelling van verzekeraars (cvr onder 9) dat het onder 2.3 bedoelde vonnis in deze procedure zonder belang is. Ook daaromtrent kunnen verzekeraars bij de genoemde akte een andere toelichting geven.
[naam gedaagde 4]
4.1
De omstandigheden dat [naam gedaagde 4] bestuurder van [naam gedaagde 1] was en getrouwd met [naam gedaagde 3] en dat [naam gedaagde 1] een kleine onderneming was, volstaan niet als grondslag voor bestuurdersaansprakelijkheid. Het ernstig persoonlijk verwijt wordt daarmee onvoldoende toegelicht, laat staan onderbouwd. De stellingen dat [naam gedaagde 4] op de hoogte geweest moet zijn van de handelwijze van [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 3] niet heeft weerhouden zijn niet toegelicht en louter speculatief. De vordering komt in zoverre niet voor toewijzing in aanmerking.
de [naam gedaagde 2]
4.11
Wat de [naam gedaagde 2] betreft geldt dat de door verzekeraars aangevoerde omstandigheid dat [naam gedaagde 3] bestuurder is van de [naam gedaagde 2] evenmin volstaat als grond voor het aan de [naam gedaagde 2] te maken verwijt. Omgekeerde toerekening, dat wil zeggen toerekening aan de bestuurde rechtspersoon van het verwijt dat aan de bestuurder wordt gemaakt, is immers slechts in bijzondere gevallen op haar plaats. Dat zich hier een dergelijk geval voordoet is niet adequaat nader toegelicht.
4.12
De zaak wordt voor akte als bedoeld in 4.9 naar de rol verwezen, waarna de bestuurders 4 weken later een antwoordakte kunnen nemen. Elke verdere beslissing wordt aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
alvorens verder te beslissen
verwijst de zaak naar de rol van 13 april 2022 voor akte aan de zijde van verzekeraars als bedoeld in 4.9.2-4.9.3, waarna de bestuurders 4 weken later een antwoordakte kunnen nemen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.
106/2054