In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [naam eiser] en het Waterschap Hollandse Delta. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Groningen, vorderde dat het Waterschap zou zorgen voor een omgevingsvergunning voor egaliseringswerkzaamheden op zijn perceel. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 28 oktober 2020 de eiser toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie konden rechtvaardigen dat er een overeenkomst was tussen partijen over het verkrijgen van de vergunning. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, maar de rechtbank concludeert dat de eiser niet heeft bewezen dat het Waterschap de toezegging heeft gedaan om de vergunning aan te vragen. De rechtbank overweegt dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat het Waterschap verantwoordelijk was voor het aanvragen van de vergunning. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van het Waterschap zijn begroot op € 4.384,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.