ECLI:NL:RBROT:2022:2477

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
9354230 CV EXPL 21-24875
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerde partij gedagvaard in huurovereenkomst geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over een huurovereenkomst voor een standplaats ten behoeve van een stacaravan. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.G.A. Mattheussens, vorderde betaling van een bedrag van € 4.072,47 aan onverschuldigde betalingen, vermeerderd met incassokosten en wettelijke rente. Eiser stelde dat hij gedurende de huurovereenkomst te veel had betaald aan gedaagde, die als verhuurder fungeerde. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat eiser de verkeerde partij had gedagvaard, aangezien de huurovereenkomst was gesloten met een andere entiteit, [naam bedrijf 1] /[naam camping].

De mondelinge behandeling vond plaats op 2 februari 2022, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst niet was aangegaan met gedaagde, omdat deze niet als contractspartij was vermeld in de overeenkomst. De rechter concludeerde dat eiser ten onrechte gedaagde had gedagvaard, wat leidde tot afwijzing van de vordering op formele gronden. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil werden vastgesteld, aangezien gedaagde de procesvoering in eigen hand had gehouden.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van het correct identificeren van partijen in juridische procedures, vooral in gevallen van onverschuldigde betalingen en contractuele geschillen. De uitspraak is een reminder voor eisers om zorgvuldig te zijn in hun dagvaarding en de juiste partijen aan te spreken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9354230 CV EXPL 21-24875
uitspraak: 25 februari 2022 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde], kantoorhoudende te [plaatsnaam],
gedaagde.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “[gedaagde]”

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 13 juli 2021, met producties;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer van 29 juli 2021 en het schriftelijke verweer van [gedaagde], met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] op de conclusie van repliek;
  • het tussenvonnis van 29 november 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [eiser] overgelegde brief van 25 januari 2022, met productie 8.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2022. Deze zitting heeft via Skype plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door [naam 1] en bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Aan de zijde van [gedaagde] zijn [naam 2] en [naam 3] verschenen. Partijen hebben hun standpunten (nader) toegelicht. Van hetgeen ter mondelinge behandeling is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis (bij vervroeging) bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
[eiser] heeft op 29 november 2013 een “huurovereenkomst vaste plaatsen” gesloten met betrekking tot de huur van een standplaats ten behoeve van een stacaravan op [naam camping], staande en gelegen op (vak)nummer [nummer] te [plaatsnaam] (hierna: de huurovereenkomst).
2.2
In de huurovereenkomst is het volgende - voor zover thans van belang - vermeld:
[naam camping]
Huurovereenkomst vaste plaatsen
Ondergetekenden:
1. 2.
[naam camping]
Naam: [eiser]
[adres]
[telefoonnummer]
Bankrekeningnummer: [bankrekeningnummer]
t.n.v. [naam rekeninghouder]
Komen op 29 november 2013 overeen, dat de recreant per direct het recht verkrijgt voor recreatieve doeleinden een kampeermiddel te plaatsen op de in dit contract genoemde plaats.
(…)”
2.3
De huurovereenkomst is geëindigd per 31 december 2020.

3..De vordering

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 4.072,47 aan hoofdsom en een bedrag van € 478,40 aan buiten-gerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.072,47 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[eiser] heeft gedurende de huurovereenkomst tussen [gedaagde] (als verhuurder) en [eiser] (als huurder) over de jaren 2014 tot en met 2020 een bedrag van in totaal € 4.072,47 aan stageld en water en elektra onverschuldigd betaald aan [gedaagde]. [eiser] heeft een bedrag van in totaal € 19.117,16 betaald, terwijl hij blijkens de facturen van [gedaagde] die door [eiser] zijn ontvangen, een bedrag van € 15.623,09 had moeten betalen. [eiser] heeft in zoverre dus een bedrag van € 3.494,07 te veel betaald. Daarnaast heeft [gedaagde] over de jaren 2018 tot en met 2020 te veel huur per m2 in rekening gebracht. De huurprijs bedraagt volgens de website van [gedaagde] € 10,00 per m2. [eiser] huurde in die jaren 168 m2, zodat hij aan huur een bedrag van € 1.680,00 per jaar verschuldigd was. [gedaagde] heeft in 2018 echter € 1.833,39, in 2019
€ 1.868,22 en in 2020 € 1.916,79 in rekening gebracht, derhalve in totaal een bedrag van
€ 578,40 te veel. Ook dat bedrag heeft [eiser] onverschuldigd betaald. Dit brengt het door [eiser] onverschuldigd betaalde bedrag op in totaal € 4.072,47.
3.2.2
[gedaagde] heeft ondanks sommatie het voormelde bedrag van
€ 4.072,47 niet terugbetaald aan [eiser] . De incassokosten van € 418,00 komen voor rekening van [gedaagde], omdat door de gemachtigde van [eiser] werkzaamheden zijn verricht ter incasso van de vordering. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW.
3.3
Op hetgeen verder nog door [eiser] is aangevoerd, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft geconcludeerd tot afwijzing daarvan en tot toewijzing van de vordering van [gedaagde], met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Daartoe heeft [gedaagde] het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd.
4.2
Primair heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard. [eiser] had niet [gedaagde] moeten dagvaarden, maar [naam bedrijf 1] /[naam camping].
[gedaagde] heeft het gehele campingbedrijf, dus ook de totale exploitatie, in november 2014 economisch (alle lusten en lasten) overgedragen aan [naam bedrijf 1] . Ook was [gedaagde] geen partij bij het aangaan van de huurovereenkomst in november 2013. [gedaagde] is dus geen contractspartij van [eiser] en is ten onrechte gedagvaard.
4.3
Subsidiair, voor het geval wordt geoordeeld dat [gedaagde] wel terecht is gedagvaard, betwist [gedaagde] dat zij nog een bedrag is verschuldigd aan [eiser] . [gedaagde] stelt zich juist op het standpunt dat zij nog een bedrag van € 1.159,09 van [eiser] te vorderen heeft. Ter onderbouwing daarvan wordt verwezen naar de door [gedaagde] overgelegde berekeningen met toelichting van haar accountant op basis van de bij [eiser] in rekening gebrachte en in het geding gebrachte facturen en de betalingen die door [eiser] zijn gedaan. Het in de huurovereenkomst overeengekomen tarief met betrekking tot het standplaatsgeld per m2 gaat boven een algemene vermelding op de website.
4.4
Op hetgeen verder nog door [gedaagde] is aangevoerd, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat zij de huurovereenkomst niet is aangegaan met [eiser] , zodat [gedaagde] geen contractspartij is van [eiser] . De kantonrechter oordeelt daarover als volgt.
5.2
De kantonrechter stelt vast dat bovenaan de huurovereenkomst, die hiervoor (deels) is geciteerd, is vermeld “[naam camping]”. Ook onder “Ondergetekenden” is “[naam camping]” vermeld als contractspartij van [eiser] . Nergens in de huurovereenkomst staat [gedaagde]. Ook is het KvK-nummer van [gedaagde] niet in de huurovereenkomst vermeld en is het bankrekeningnummer dat daarop staat niet van [gedaagde], maar van [naam bedrijf 2] . Uit het door [eiser] overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de KvK van [naam bedrijf 2] (die overigens per 19 november 2019 is opgehouden te bestaan en daarom is uitgeschreven uit het handelsregister van de KvK) blijkt dat één van de twee bestuurders van deze vennootschap [naam bedrijf 3] was. [naam bedrijf 3] is, zoals blijkt uit het door [gedaagde] overgelegde uittreksel uit de KvK van [naam bedrijf 1] , enig aandeelhouder/bestuurder van [naam bedrijf 1] . Er bestaat op basis van de inhoud van de huurovereenkomst geen enkel aanknopingspunt dat ertoe kan leiden dat die overeenkomst is aangegaan door [gedaagde] als verhuurder. Evenmin zijn er door [eiser] feiten en/of omstandigheden (die zijn gebaseerd op de huurovereenkomst) aangedragen die die conclusie wel kunnen rechtvaardigen.
5.3
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat er in rechte niet vanuit kan worden gegaan dat de huurovereenkomst van 29 november 2013 tussen enerzijds [eiser] en anderzijds [gedaagde] tot stand is gekomen. Nu de vordering van [eiser] uit onverschuldigde betaling (alleen) is gegrond op deze overeenkomst, is [eiser] ten onrechte tot dagvaarding van [gedaagde] overgegaan. [eiser] heeft de verkeerde partij gedagvaard.
5.4
De conclusie is dat de vordering (op formele gronden) wordt afgewezen. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vordering.
De nevenvorderingen delen in het lot van afwijzing van de hoofdsom.
5.5
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen bespreking.
5.6
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van De Witte Plas B.V. worden vastgesteld op nihil, aangezien zij de procesvoering in eigen hand heeft gehouden.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764