ECLI:NL:RBROT:2022:2493

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
C/10/634426 / JE RK 22-502
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met zorgen over de ouders

Op 25 maart 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over het psychisch welzijn van de moeder, die in verwarde toestand is aangetroffen en niet in staat lijkt om voor [voornaam minderjarige] te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in het netwerk, bij de oma van [voornaam minderjarige], voor negen maanden. De kinderrechter heeft deze verzoeken toegewezen, omdat de moeder niet openstaat voor hulpverlening en er geen zicht is op verbetering van de situatie.

De ouders van [voornaam minderjarige] zijn niet in staat gebleken om samen te zorgen voor hun kind. De vader heeft nooit de volledige zorg voor [voornaam minderjarige] gehad en de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de thuissituatie bij de vader niet geschikt is. De moeder heeft meerdere keren hulpverlening afgehouden en is niet in staat om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De kinderrechter heeft de uithuisplaatsing bij de oma noodzakelijk geacht, omdat [voornaam minderjarige] daar stabiliteit en veiligheid kan ervaren.

De kinderrechter heeft ook het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen afgewezen, omdat er momenteel geen zicht is op verbetering van de situatie van de ouders. De kinderrechter heeft benadrukt dat de belangen van [voornaam minderjarige] voorop staan en dat er in de toekomst mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de omgang, afhankelijk van de bereidheid van de ouders om hulp te accepteren en openheid van zaken te geven. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/634426 / JE RK 22-502
datum uitspraak: 25 maart 2022

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2020 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 1 maart 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- het verweerschrift met bijlage van mr. A. Apistola, namens de vader, van 24 maart 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 25 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. A. Apistola,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] verblijft bij de oma mz.
Bij beschikking van 4 januari 2022 is [voornaam minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 4 april 2022. De kinderrechter heeft bij deze beschikking van 17 januari 2022 ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk, te weten bij de oma mz, verlengd tot 4 april 2022.

Het verzoek van de Raad

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens heeft de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk, te weten bij de oma mz, verzocht voor de duur van negen maanden.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [voornaam minderjarige] heeft in haar jonge leeftijd al veel instabiliteit meegemaakt. Er zijn zorgen over het psychisch welzijn van de moeder. De moeder voelt zich angstig en onveilig en is meermaals met [voornaam minderjarige] ’s nachts op straat gaan zwerven. Sinds [voornaam minderjarige] bij de oma verblijft, is de moeder daar meerdere keren door de politie weggestuurd. De moeder erkent de zorgen niet. Hulpverlening komt niet van de grond, waardoor niet duidelijk wordt wat er precies met de moeder aan de hand is en hoe zij het beste geholpen kan worden. Een opname voor of zelfs onderzoek naar haar psychische problematiek, heeft zij tot op heden geweigerd. Voor de Raad is onduidelijk wat de rol van de vader precies is en hoe de relatie tussen de ouders is. De vader heeft nooit de volledige zorg voor [voornaam minderjarige] gehad. Er is geen zicht op de thuissituatie bij de vader. Daarnaast erkent ook de vader de problematiek van de moeder niet. Beide ouders geven weinig openheid. Naast zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder en de relatie tussen de ouders heeft de Raad ook zorgen over de financiële problemen die maken dat de moeder niet in staat is in de basiszorg voor [voornaam minderjarige] te voorzien. Het is van belang dat [voornaam minderjarige] de komende maanden bij haar oma blijft. [voornaam minderjarige] kent oma goed en ervaart bij haar stabiliteit. Er is tijd, rust en inzicht nodig om hulpverlening op te starten en aan de zorgen te werken. Over zes maanden dient het perspectief van [voornaam minderjarige] duidelijk te zijn.

De standpunten (tevens inhoudende zelfstandig verzoek van de vader)

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. Na het uitspreken van de voorlopige ondertoezichtstelling zijn er bezoekmomenten opgestart. In eerste instantie was bedoeld dat deze onbegeleid zouden zijn, maar nadat een eerste onbegeleid bezoek zo spanningsvol verlopen is dat de moeder door de politie moest worden weggestuurd, vinden de bezoeken plaats onder begeleiding. Er is een bezoekregeling van één keer per week anderhalf uur. In het begin heeft de moeder een aantal afspraken afgezegd, maar inmiddels lopen de bezoeken met beide ouders fijn. Punt van zorg is wel dat de moeder al meermalen met behulp van de politie is weggestuurd bij oma. Vader geeft aan dat hij de zorg voor [voornaam minderjarige] wil dragen. De GI is daarom bij de vader op huisbezoek geweest, maar heeft geconstateerd dat zijn woning niet ‘kind-klaar’ is. De vader heeft eerder een moeder-kind opname bij Brijder tegengehouden en ontkent dat de toestand van de moeder en het gedrag dat zij vertoont gevaar oplevert voor [voornaam minderjarige] . Zolang de vader deze zorgen niet erkent, is hij niet sterk genoeg om de opvoeding van [voornaam minderjarige] alleen te dragen. De moeder heeft veel wantrouwen jegens hulpverlening. Zij wil niet met de GI in gesprek als de omgang niet wordt uitgebreid.
De moeder is het niet eens met het verzoek. Sinds de uithuisplaatsing is niet meer gekeken hoe het met [voornaam minderjarige] gaat. Ook is er totaal geen aandacht meer voor de band tussen [voornaam minderjarige] en de ouders. De moeder ziet [voornaam minderjarige] nauwelijks en heeft geen idee hoe het met haar gaat. De Raad, de GI en de politie verzinnen dingen, liegen en schetsen de situatie erger dan hij is. Voordat [voornaam minderjarige] uit huis werd geplaatst ging het prima met haar, zij ontwikkelde zich goed. De ouders hebben nooit officieel samengewoond, maar waren wel altijd samen. Naar de mogelijkheden van de vader is niet gekeken. De moeder heeft geprobeerd om met hulpverleners te praten, maar een goed gesprek komt niet tot stand. De moeder heeft onder andere contact opgenomen met Antes. Dat de Raad en de GI hier niet van op de hoogte zijn, ligt niet aan de moeder.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing en is zelfstandig verzocht om een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat de minderjarige elke week vanaf vrijdag 12.00 uur t/m zondag 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zal verblijven.
Ten aanzien van de zorgen is de ondertoezichtstelling het middel om mee te kijken en de veiligheid te waarborgen. De zorgen zijn met name gelegen in de psychische gesteldheid van de moeder, maar die zorgen zijn slechts gebaseerd op een indruk van de moeder en een huisbezoek. Er zijn geen deskundigen die zich hebben uitgelaten over de problematiek van moeder. De politie heeft aangegeven niets bijzonders aan moeder te hebben gezien toen zij haar in een hotel aantroffen. Dit moet beter onderzocht worden.
[voornaam minderjarige] is jong. Er moet daarom voorzichtig gehandeld worden. Het is voor een kind in de groei- en hechtingsfase heftig en mogelijk traumatiserend als zij opeens bij haar ouders weggehaald wordt. De omgang van 1,5 uur per week is daarom zorgelijk en dient uitgebreid te worden. Daar komt bij dat zij bij haar oma in Limburg geplaatst is, dat is erg ver. Op geen enkel moment is naar de mogelijkheden van de vader gekeken of naar oma vaderszijde. De vader heeft voorheen samen met de moeder voor [voornaam minderjarige] gezorgd. Hij is niet eerder in beeld geweest bij jeugdbeschermer en niet eerder is geoordeeld dat hij niet capabel zou zijn. De vader wil graag de opvoeding op zich nemen en staat open voor hulpverlening. Door en namens de vader is verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen, dan wel te beperken tot een duur van 3 maanden.

De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van de Raad met betrekking tot de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing:
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De voornaamste zorgen zijn gelegen in het psychisch welzijn van de moeder. De afgelopen maanden zijn er door verschillenden personen en instanties meldingen gedaan dat de moeder een verwarde en apathische indruk maakt. De moeder is meermaals zwervend met [voornaam minderjarige] aangetroffen, waarvan een aantal keer laat in de avond of ’s nachts. De moeder is onder meer in verwarde toestand op het station aangetroffen en tevens is zij wandelend langs de snelweg gesignaleerd. De moeder is wantrouwend, voelt zich angstig en structureel onveilig. De afgelopen maanden zijn de meldingen bij VeiligThuis en de politie in ernst en frequentie toegenomen. De zorgwekkende geestestoestand van de moeder maakt dat er ook grote zorgen zijn over de fysieke en emotionele beschikbaarheid van de moeder voor [voornaam minderjarige] en de mate waarin zij in staat is om de veiligheid van [voornaam minderjarige] te waarborgen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat er na de vorige zitting op 17 januari 2022, waar met de moeder uitgebreid de zorgen zijn besproken, nog acht politiemeldingen zijn geweest, onder meer over het meermalen moeten wegsturen van de moeder bij oma in Venray en over het onbetaald laten van een taxirit van €174,-. Dit zijn incidenten die aantonen dat de moeder niet de juiste of oninvoelbare keuzes maakt. Eveneens zorgelijk is dat de moeder de zorgen niet (h)erkent. Aan de moeder is op verschillende wijze hulpverlening geboden, maar tot op heden heeft de moeder hier onvoldoende gebruik van gemaakt. De moeder heeft vervolggesprekken bij de POH-GGZ afgezegd, hulpverlening van de Jeugdconsulent te Venray afgehouden, weigert mee te werken met het wijkteam en heeft een psychische opname geweigerd. De moeder staat op geen enkele wijze open voor hulpverlening, ondanks dat met haar de afgelopen maanden meerdere keren is besproken dat intensieve hulpverlening noodzakelijk is. De moeder geeft aan vorige week telefonisch contact te hebben gehad met Antes en legt de schuld bij de Raad en de GI dat zij hiervan niet op de hoogte zijn. Deze redenering is onjuist. Het is de verantwoordelijkheid van de moeder om de betrokken instanties hiervan op de hoogte te stellen, maar ook dit wordt door de moeder niet (h)erkend. Ook de stelling van de moeder dat de instanties over zaken liegen, dan wel zaken overdrijven, acht de kinderrechter onvoldoende onderbouwd.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal [voornaam minderjarige] daarom onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. Uit het voorgaande volgt reeds dat de moeder niet in staat is [voornaam minderjarige] een veilige, stabiele en gestructureerde opvoedsituatie te bieden. De vader verwijt de Raad dat niet onderzocht is of hij (tijdelijk) voor [voornaam minderjarige] kan zorgen. De kinderrechter constateert dat er de afgelopen vier jaar geen moment is geweest waarbij de ouders aantoonbaar samen hebben gewoond. Inherent hieraan is dat de ouders op geen enkel moment in het leven van [voornaam minderjarige] aantoonbaar samen de verzorging en opvoeding over haar hebben gedragen. De ouders stellen van wel, maar hebben dit onvoldoende kunnen aantonen. Daar komt bij dat de vader zich de afgelopen maanden onvoldoende betrouwbaar heeft opgesteld. Ook de vader erkent een deel van de zorgen niet en is onvoldoende bij machte gebleken om zich weerbaar op te stellen tegen de zorgelijke gedragingen van de moeder. Daarnaast heeft de GI de woning van de vader niet geschikt bevonden voor een kind van 2 jaar. Al deze omstandigheden bij elkaar genomen maken dat de kinderrechter een plaatsing van [voornaam minderjarige] bij de vader op dit moment niet in haar belang acht.
[voornaam minderjarige] is om begrijpelijke redenen bij haar oma mz geplaatst. [voornaam minderjarige] kent de opvoedsituatie bij de oma en is gehecht aan de oma. De moeder is immers zelf in september 2021 met [voornaam minderjarige] naar de oma gegaan en heeft daar enige tijd verbleven. Een plaatsing binnen het netwerk bij de oma in Venray behoeft, ondanks de afstand, nog altijd de voorkeur boven een neutraal pleeggezin in de omgeving van de ouders. Het belang van [voornaam minderjarige] bij een bekende en veilige omgeving gaat voor het belang van de ouders om [voornaam minderjarige] in de nabije omgeving te plaatsen.
De kinderrechter ziet geen aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma voor een kortere periode te verlenen dan verzocht. De algemene stelling van mr. Apistola dat de GI haar taken na een uithuisplaatsing niet oppakt, is onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Het is voor [voornaam minderjarige] van belang dat vanuit de stabiele en rustige situatie bij de oma wordt gewerkt aan hulpverlening en het afwenden van de zorgen. De GI voert hierin de regie, maar uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid tot verbetering bij de ouders.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma mz verlenen voor de duur van negen maanden.
Ten aanzien van het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen:
Gelet op voormelde overwegingen en beslissing is de kinderrechter van oordeel dat het gedeelte van het zelfstandig verzoek van de vader dat betrekking heeft op het vaststellen van de omgangsregeling afgewezen dient te worden. Vooropgesteld dient te worden dat de ouders en [voornaam minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar. Daarbij dient de kinderrechter echter ook rekening te houden met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin is bepaald dat de belangen van het kind de eerste overweging vormen. In de huidige situatie, waarbij [voornaam minderjarige] recent uit huis is geplaatst en er tot op heden nog geen zicht is op de mogelijkheden van de vader en er evenmin sprake is van verbetering, noch bij de moeder, noch bij de vader, acht de kinderrechter het niet in het belang van [voornaam minderjarige] om in dit stadium een omgangsregeling vast te leggen. Dat wil niet zeggen dat uitbreiding van de omgang überhaupt niet aan de orde is. De komende tijd dient in alle rust bekeken te worden welke frequentie en duur van de omgang aansluit bij de behoeften van [voornaam minderjarige] . Ook hier ligt in grote mate een taak bij de ouders. Wanneer zij hulp accepteren, openheid van zaken geven en verbetering laten zien, zal het belang van [voornaam minderjarige] met zich brengen dat de omgang kan worden uitgebreid. De verantwoordelijkheid voor het invullen van de omgang ligt evenwel bij de GI. Indien de vader het niet eens is met de wijze waarop de GI haar taken vervult, zijn er juridische mogelijkheden om dit aan de kinderrechter voor te leggen.
Gelet op het voorgaande wijst de kinderrechter het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen af.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van 25 maart 2022 tot 25 maart 2023;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk, te weten bij de oma mz, met ingang van 25 maart 2022 tot 25 december 2022;
verklaart deze beschikking tot dusver uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het zelfstandig verzoek van de vader af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.