ECLI:NL:RBROT:2022:2498

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
10/150023-21 / TUL VV: 10/279154-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vrijspraak poging tot moord en tbs met voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 juni 2021 in Rotterdam, na een ruzie met de aangever, met een mes in het gezicht van de aangever heeft gesneden. De verdachte was ten tijde van het incident onder invloed van alcohol. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 60 maanden en terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van opzet op de dood, maar enkel van de intentie om de aangever pijn te doen. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig bewijs was voor de poging tot moord, maar dat de poging tot doodslag wel bewezen kon worden. De rechtbank achtte de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar vanwege een lichte verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met tbs met voorwaarden, en kende een gedeeltelijke schadevergoeding toe aan de benadeelde partij. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormt en dat behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te verlagen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/150023-21
Parketnummer vordering TUL VV: 10/279154-20
Datum uitspraak: 16 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
aldaar ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsvrouw mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair, impliciet primair, ten laste gelegde poging tot moord;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) van de verdachte met de voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport van GGZ Antes van 21 januari 2022;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen voorwaarden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering van de primair ten laste gelegde poging tot moord / doodslag
4.1.1.
Standpunt verdediging
Van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte op het doden van de aangever is geen sprake, dat moet leiden tot vrijspraak van de poging tot moord dan wel doodslag. De raadsvrouw voert daartoe aan dat de verdachte niet met het mes heeft gestoken, maar horizontaal heeft gezwaaid en er geen sprake is geweest van levensbedreigend letsel. Ook is de verdachte na twee zwaaiende bewegingen uit zichzelf gestopt en heeft hij de aangever bewust op het voorhoofd geraakt. Uit de verklaringen van de verdachte en het overige bewijs in het dossier blijkt tevens dat de verdachte de aangever alleen pijn wilde doen.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
Poging tot moord van de aangever kan bewezen worden verklaard. Door in razernij, met kracht en ongecontroleerd meermalen te steken met een mes richting het hoofd van de aangever, daarbij geen enkele voorzorgsmaatregel treffend om te voorkomen dat dodelijk letsel zal intreden, is de kans op levensbedreigend letsel aanmerkelijk. De verdachte heeft een mes gehaald en had voldoende tijd om zich te beraden op het besluit om de aangever te steken. Hij is op zijn uitlatingen bij de aanschaf van een mes ferm toegesproken door het personeel van de Albert Heijn. Desondanks heeft de verdachte zijn voornemen doorgezet. Uit deze gang van zaken moet worden afgeleid dat de verdachte niet alleen de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden, maar dat hij dit ook heeft gedaan.
4.1.3.
Beoordeling
Feiten
Zowel de aangever als de verdachte hebben verklaard dat de verdachte na een onderlinge ruzie, waarbij zij beiden onder invloed waren van alcohol, de aangever met een mes in het gezicht heeft gesneden. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever wilde terugpakken, omdat de aangever hem in zijn wang had gebeten. De verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens uit boosheid naar de Albert Heijn is gelopen, alwaar hij een mes wilde kopen. In de Albert Heijn heeft de caissière de verdachte horen zeggen dat hij iemand ging terugpakken, waarna zij weigerde hem het mes te verkopen. De verdachte heeft daarop alsnog een mes meegenomen.
Uit het onderzoek naar de camerabeelden blijkt dat de verdachte rende richting de aangever, die met zijn rug in de richting van de verdachte stond. Vervolgens is te zien dat de aangever omkeek waarna de verdachte tweemaal zijn rechterarm ophief en met zijn arm op snelheid uithaalde richting het gelaat van de aangever. De verdachte heeft op de zitting verklaard en getoond hoe hij op een armlengte afstand van de aangever met het mes heel hard twee zwaaiende bewegingen in de richting van het hoofd van de aangever heeft gemaakt en dat hij daarbij de aangever tweemaal in het gezicht heeft gesneden. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de aangever en van de getuige [naam getuige] .
De politie die ter plaatse is gekomen, trof de aangever aan met twee bloedende snijwonden, een in het voorhoofd en een aan de bovenzijde van de lip. De aangever is hiervoor op de spoedeisende hulp behandeld.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte op de aangever is afgerend en vervolgens op armlengte afstand van de aangever met het mes twee snelle zwaaiende bewegingen in de richting van het hoofd van de aangever heeft gemaakt en dat de aangever als gevolg hiervan twee snijwonden in het gezicht heeft opgelopen, op het voorhoofd en aan de bovenzijde van zijn lip.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de verdachte de aangever wilde doden. Mogelijk is er wel sprake van voorwaardelijk opzet op de dood, doordat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van de aangever zou kunnen leiden en hij deze kans bewust heeft aanvaard.
De verdachte heeft met een mes van ongeveer 20 centimeter lang op korte afstand van de aangever en met snelheid twee zwaaiende bewegingen in de richting van het hoofd van de aangever gemaakt en het gezicht van de aangever daarbij op twee plekken met het mes geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat het op korte afstand zwaaien met een fors mes in die richting een aanmerkelijke kans op de dood oplevert, nu de halsslagader zich in de directe nabijheid bevindt en ook via de ogen gemakkelijk de hersenen bereikt en beschadigd kunnen worden, met mogelijk dodelijke afloop.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte, te weten het zwaar onder invloed van alcohol naar de aangever rennen en direct ongecontroleerd zwaaien met een groot mes in de richting van het hoofd, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel bij aangever, dat reeds hieruit volgt dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Slechts door geluk heeft de verdachte de aangever niet daadwerkelijk dodelijk verwond.
De rechtbank acht voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorbedachte rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
De rechtbank stelt vast dat korte tijd voorafgaand aan het incident een ruzie tussen de aangever en de verdachte heeft plaatsgevonden, waarbij de rechtbank evenals de officier van justitie uitgaat van het scenario dat de aangever de verdachte daarbij in de wang heeft gebeten. De verdachte is vervolgens naar de Albert Heijn in de buurt gelopen om een mes te halen, waarna hij op de aangever is afgerend. Voor zover al geoordeeld zou kunnen worden dat de verdachte in deze periode voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van het (te nemen) besluit om de aangever met een mes te snijden, ziet de rechtbank in de omstandigheden waaronder de verdachte heeft gehandeld en de toestand waarin hij zich als gevolg van zijn forse drankgebruik en woede op dat moment bevond een sterke contra-indicatie voor handelen na kalm en rustig beraad. Enerzijds lijkt de verdachte met het halen van een mes te hebben gehandeld met een bewust plan, maar veeleer lijkt sprake te zijn geweest van een impulsieve daad uit woede dan wel een vlaag van verstandsverbijstering (een ogenblikkelijke gemoedsopwelling) van de verdachte, uitgelokt door de ruzie die hieraan vooraf ging. De rechtbank neemt ook de rapporten van psycholoog [naam psycholoog] van 23 oktober 2021 en van psychiater [naam psychiater] van 10 november 2021 in aanmerking, op grond waarvan de rechtbank concludeert dat het vermogen van de verdachte tot kalm en rustig beraad onder de geschetste omstandigheden als beperkt moet worden beschouwd, vanwege zijn lichte verstandelijke beperking, persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken en ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne. De rechtbank ziet derhalve onvoldoende bewijs voor voorbedachte raad bij de verdachte, zodat de verdachte van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord zal worden vrijgesproken.
4.1.4.
Conclusie
De poging tot moord is niet wettig en overtuigend bewezen. Daarvoor volgt vrijspraak. De poging tot doodslag is wel wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 7 juni 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes, meerdere malen, in het gezicht van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
primair:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft, zwaar onder invloed van alcohol, in een winkelgebied met een groot mes twee zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van het hoofd van het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer in het gezicht heeft gesneden. Hier zijn meerdere mensen getuige van geweest. Zij moeten hierdoor zeer geschokt zijn geweest. Het slachtoffer heeft twee snijwonden in het gezicht opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis op de spoedeisende hulp is behandeld. Slechts door geluk is het bij een poging tot doodslag gebleven. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer, ook heeft hij algemene gevoelens van onveiligheid versterkt. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding van het slachtoffer volgt dat het genezingsproces van de steekwonden de nodige tijd in beslag heeft genomen en het slachtoffer hier veel hinder van heeft ondervonden. Het slachtoffer voelt zich onveilig op straat en zijn slaapritme is ernstig verstoord. Het slachtoffer wordt nog elke dag herinnerd aan de betreffende dag en de littekens in zijn gezicht zullen mogelijk voor de rest van zijn leven zichtbaar blijven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
27 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundige op de terechtzittingDe rechtbank heeft ook acht geslagen op de door psychiater [naam psychiater] en psycholoog [naam psycholoog] over de verdachte opgemaakte rapporten, respectievelijk gedateerd 10 november 2021 en 23 oktober 2021.
De bevindingen van de deskundigen komen grotendeels overeen. De rapporten houden – samengevat – het volgende in.
Ten tijde van het tenlastegelegde feit was bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de vorm van een licht verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Voorts was er ten tijde van het tenlastegelegde feit sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne (en mogelijk cannabis). Dit heeft invloed gehad op de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit. Vanuit zijn verstandelijke beperking in combinatie met zijn persoonlijkheidsstoornis is er sprake van beperkte copingvaardigheden en probleemoplossend vermogen, van impulsiviteit en een gestoorde impulsregulatie. Dit laatste wordt versterkt door de alcohol- en cocaïneverslaving. De deskundigen adviseren om de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op recidive wordt als hoog ingeschat. De factoren die leiden tot gewelddadig gedrag zijn het forse middelengebruik van de verdachte (met name alcohol maar zeer waarschijnlijk ook cocaïne), de beperkte copingvaardigheden vanuit zijn verstandelijke beperking, de gestoorde impulscontrole en de zucht naar directe bevrediging van eigen behoeftes vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek. Behandeling van de vastgestelde stoornissen in het gebruik van alcohol, cocaïne en de persoonlijkheid in combinatie met begeleiding en levensaanpassingen aan de verstandelijke beperking wordt noodzakelijk geacht om het risico op recidive te verlagen. Hiertoe wordt een klinische behandeling in een gedwongen kader in een forensische GGZ-instelling met hoog beveiligingsniveau, expertise in verstandelijke beperkingen en verslaving geadviseerd. Vanuit de kliniek dient toegewerkt te worden naar beschermd wonen met benodigd toezicht en daadwerkelijke begeleiding. Geconcludeerd wordt dat een behandeltraject als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel dan wel een ISD-traject te weinig garanties biedt voor een voldoende intensieve en langdurige behandeling en begeleiding en daarmee verlaging van het recidiverisico. Dit tegen de achtergrond van een hoog recidiverisico op strafrechtelijk verwijtbaar agressief gedrag, maakt dat de tbs-maatregel met voorwaarden wordt geadviseerd.
Antes, afdeling reclassering, heeft een maatregelenrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 januari 2022. Dit rapport houdt – samengevat - het volgende in.
De reclassering adviseert een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, waarbij toezicht op de naleving van de voorwaarden noodzakelijk is, uit te voeren door de reclassering. De verdachte heeft zich bereid verklaard hieraan medewerking te verlenen. De reclassering adviseert als voorwaarden onder meer: meewerken aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling door Fivoor Ambulant Centrum of soortgelijke zorgverlener, verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugs- en alcoholverbod en een contactverbod met het slachtoffer. Daarbij wordt geadviseerd de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De reclassering voorziet een langdurig traject waarin rekening gehouden dient te worden met de verstandelijke beperking van de verdachte en waar in kleine stapjes wordt toegewerkt naar begeleid wonen.
[naam reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij GGZ Antes, is op de zitting als deskundige gehoord en heeft het rapport toegelicht. De reclassering heeft een IFZ-indicatie voor de verdachte aangevraagd. De aanmelding van de verdachte bij de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) van De Kijvelanden is geaccepteerd. De verdachte is op de wachtlijst geplaatst. Nog niet duidelijk is wanneer er een plaatsingsmogelijkheid voor de verdachte is. Het advies tot oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden wordt gehandhaafd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Toerekenbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in verband waarmee de rechtbank hem in verminderde mate toerekeningsvatbaar acht.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat voor het feit zoals door de verdachte gepleegd in beginsel een gevangenisstraf van forse duur dient te worden opgelegd. Nu de rechtbank komt tot bewezenverklaring van poging tot doodslag en zij poging tot moord niet bewezen acht, zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank betrekt hierbij ook de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, het gegeven dat de verdachte behandeling nodig heeft en hij daar ook gemotiveerd voor is. Ook weegt de rechtbank de toedracht voorafgaand aan het bewezenverklaarde mee en de rol die het slachtoffer daarbij heeft gespeeld. De rechtbank vindt het belangrijk dat behandeling binnen afzienbare termijn kan aanvangen. De verdachte zit inmiddels ruim negen maanden in voorarrest.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
MaatregelBij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een lichte verstandelijke beperking, persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne, in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. Daarnaast is het door de verdachte begane feit een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Gelet op de bewezenverklaring en de kwalificatie daarvan betreft het feit tevens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is daarom voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico van zodanige aard zijn dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Ter onderbouwing van dit oordeel wijst de rechtbank op dat wat de deskundigen in hun rapporten naar voren hebben gebracht omtrent de stoornissen van de verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico, indien de stoornissen onbehandeld blijven. De verdachte heeft zich op de zitting bereid verklaard tot naleving van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
De rechtbank zal ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen aan de tbs-maatregel de voorwaarden verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank ziet, gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf, geen aanleiding om de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden van de tbs-maatregel te gelasten.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [naam slachtoffer] heeft zich in het geding gevoegd mr. F.J.M. Hamers, ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 496,76 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente. Zowel de materiële schade als de immateriële schade is voldoende onderbouwd. Er is geen reden voor het aannemen van matiging vanwege eigen schuld van de benadeelde partij.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade dient te worden afgewezen vanwege eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij, nu de benadeelde partij de verdachte voorafgaand aan het tenlastegelegde in de wang heeft gebeten. Daar komt bij dat de psychische schade niet is onderbouwd.
Voor de gevorderde vergoeding van materiële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de schadeposten ‘kledingschade’, ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding en ‘medicatie’ onvoldoende zijn onderbouwd, zodat dat gedeelte van de vordering moet worden afgewezen.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Het verzoek, voor zover betreffend de geleden materiële schade, is opgebouwd uit de volgende posten:
Kledingschade (trainingsbroek € 44,95, T-shirt € 35,95, slippers € 11,69 en tas € 44,95), zijnde in totaal € 137,54)
Ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 31,-)
Eigen risico (€ 303,22)
Medicatie (€ 25,-)
Op de zitting heeft mr. Hamers zich ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding onder post d) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor wat betreft de posten b) en d) niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk, omdat gelegenheid tot nadere onderbouwing een onredelijke vertraging van het strafproces zou opleveren. Ten aanzien van post a) neemt de rechtbank mede op basis van de foto’s in het dossier aan dat de kleding onherstelbaar is beschadigd. De gevorderde bedragen komen haar ook niet onredelijk voor, met dien verstande dat de rechtbank de waarde van de trainingsbroek vaststelt op € 35,95 (uitgaande van een waardevermindering van 10% bij een aanschafprijs van € 39,95) en niet op € 44,95 zoals gevorderd. De opgevoerde schade aan een tas acht de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor dit deel van de vordering eveneens niet-ontvankelijk, zodat de schade van post a) wordt vastgesteld op € 83,59. Post c) vloeit rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde feit en komt, nu die niet door de verdediging is betwist, volledig voor vergoeding in aanmerking.
Immateriële schade
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Het slachtoffer is tweemaal met een mes in het gezicht gesneden. Evident is dat hij als gevolg van het snijden met het mes letsel in zijn gezicht heeft opgelopen, te weten een snijwond van 6 cm met een diepte 'tot op het bot' op het voorhoofd en een snijwond op de bovenlip. De rechtbank overweegt dat ondanks dat het dossier geen informatie bevat over het herstel hiervan, blijvend letsel in de vorm van ontsierende littekens in het gezicht niet valt uit te sluiten en ook voldoende blijkt uit de foto’s die als bijlage bij de vordering zijn overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in beginsel jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade, maar dat bij het bepalen van de omvang van die civielrechtelijke aansprakelijkheid een rol speelt of, en zo ja, in welke mate de benadeelde partij zelf schuld heeft. Op grond van het procesdossier en dat wat door de officier van justitie ter zitting naar voren is gebracht gaat de rechtbank ervan uit dat de benadeelde partij kort voorafgaand aan het strafbare feit de verdachte in de wang heeft gebeten, waarna het bewezenverklaarde feit plaatsvond. Volgens de rechtbank is er sprake van enige mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het resterende deel van zijn vordering, aangezien verder onderzoek naar de gegrondheid van dat gedeelte van de vordering een uitgebreide nadere behandeling vereist. De rechtbank is van oordeel dat die nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Rente en kosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.386,81, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 26 februari 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van een poging tot zware mishandeling en vernieling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan een gedeelte groot 133 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot zijn niet-ontvankelijk verklaring in de vordering wegens overtreding van de algemene voorwaarde.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat het vonnis met de voorwaardelijke veroordeling waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd niet onherroepelijk is. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38, 38a, 45 en 287 Sr.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair, impliciet primair, ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
  • de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • de terbeschikkinggestelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • de terbeschikkinggestelde laat één of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen;
  • de terbeschikkinggestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de terbeschikkinggestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • de terbeschikkinggestelde werkt mee aan huisbezoeken;
  • de terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • de terbeschikkinggestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • de terbeschikkinggestelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per kalenderjaar;
  • de terbeschikkinggestelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
  • de terbeschikkinggestelde laat zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering / zorginstelling dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de terbeschikkinggestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • de terbeschikkinggestelde laat zich behandelen door Fivoor Ambulant Centrum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering / behandelende instantie dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • de terbeschikkinggestelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • de terbeschikkinggestelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
  • de terbeschikkinggestelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
  • de terbeschikkinggestelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [naam slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de terbeschikkinggestelde zal zich niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de terbeschikkinggestelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit
medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
- de terbeschikkinggestelde zal medewerking verlenen aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie, zoals bedoeld in het kader van het landelijk opgestelde opsporingsbeleid ten aanzien van tbs-gestelden;
geeft aan GGZ Antes opdracht de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 5.386,81 (zegge: vijfduizend driehonderdzesentachtig euro en éénentachtig eurocent), bestaande uit € 386,81 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 5.386,81(hoofdsom,
zegge: vijfduizend driehonderdzesentachtig euro en éénentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.386,81 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
61 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 26 februari 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank (parketnummer 10-279154-20) aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf wegens overtreding van de algemene voorwaarde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en
na kalm beraad en rustig overleg,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere malen, althans
eenmaal, in het gezicht en/of in het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken
en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Rotterdam,
aan [naam slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel,
te weten meerdere, althans een, litteken(s) in/op het gezicht en/of in/op het hoofd
van voornoemde [naam slachtoffer] , heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, meerdere malen, althans eenmaal, in het gezicht en/of in
het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer] te steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere malen, althans
eenmaal, in het gezicht en/of in het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.