ECLI:NL:RBROT:2022:2563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
C/10/616071 / HA ZA 21-300
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Steenderen-van Koornneef
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap en bewijsopdracht inzake lening door erflater

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van [naam erflater], die op 25 juni 2020 is overleden. De eiseressen, de kinderen van de erflater, hebben een vordering ingesteld tegen [naam gedaagde], de executeur van de nalatenschap, met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap en de vermeende onterechte onttrekkingen aan de bankrekening van de erflater. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap onder andere bestaat uit banksaldi, vorderingen op [naam gedaagde] en schulden aan derden. De eiseressen vorderen onder andere dat [naam gedaagde] zijn aandeel in de vordering van de nalatenschap verbeurt en dat de verdeling van de nalatenschap wordt vastgesteld. De rechtbank heeft de eiseressen opgedragen te bewijzen dat erflater in 2010 een geldlening van € 239.000,- aan [naam bedrijf] heeft verstrekt. De zaak is aangehouden in afwachting van bewijslevering en verdere uitlatingen van partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/616071 / HA ZA 21-300
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van

1..[naam eiseres 1],

wonende te [woonplaats eiseres 1],
2.
[naam eiseres 2],
wonende te [woonplaats eiseres 2],
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R. Zwamborn te Goes.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 maart 2021 met producties 1 t/m 20;
  • de conclusie van antwoord en eis in reconventie met producties 1 t/m 15;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging eis met producties 21 t/m 33 van [eiseressen];
  • de akte houdende overlegging producties 16 t/m 22 van [naam gedaagde];
  • het proces verbaal van de mondelinge behandeling van 9 september 2021;
  • de akte van depot van de tijdens de mondelinge behandeling van [naam gedaagde] ontvangen overeenkomst van geldlening en van een stapeltje bankafschriften;
  • de akte uitlaten tevens overleggen producties 23 t/m 45 van [naam gedaagde];
  • de antwoordakte tevens wijziging van eis en voorwaardelijke vermindering van eis met producties 34 tot en met 42 van [eiseressen];
  • het bericht met productie 34 (
  • de antwoordakte van [naam gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn de kinderen en de enige erfgenamen van [naam erflater], overleden op
25 juni 2020 (hierna: erflater).
2.2.
Het laatste testament van erflater dateert van 21 mei 2014 en bevat, voor zover relevant, de volgende bepalingen:
E. LEGATEN
1. Ik legateer aan mijn zoon, [naam gedaagde] (...), de hypothecaire geldlening rustende op mijn woonhuis (…), welke hypothecaire geldlening te zijner behoeve is afgesloten. Gemelde geldlening dan wel de proresto hoofdsom dient te worden verrekend met zijn erfdeel. Voor het geval gemeld legaat door mijn zoon mocht worden verworpen, bepaal ik dat het openstaande bedrag van de hypothecaire lening zal worden verrekend met zijn erfdeel. Voor zover geen verrekening plaats kan vinden met het bedoelde erfdeel, zal dat niet verrekenbare gedeelte moeten worden voldaan aan mijn nalatenschap.
2. Ik legateer aan een ieder van mijn kleinkinderen, alsmede aan een ieder van de kinderen mevrouw (…) een bedrag in geld groot drieduizend euro (€ 3.000,-).
F. ERFSTELLING
Ik benoem – met inachtneming van gemeld legaat – tot mijn erfgenamen van mijn nalatenschap, tezamen en voor gelijke delen: mijn kinderen (…)
G. EXECUTEURSBENOEMING
Ik benoem mijn genoemde zoon, [naam gedaagde] tot executeur. (…)
H. VRIJSTELLING INBRENG
Ik stel mijn afstammelingen vrij van de eventuele verplichting tot inbreng van giften in mijn nalatenschap, op welk tijdstip deze ook zijn gedaan, tenzij bij een gift schriftelijk anders is bepaald. (….).
2.3.
In 2010 heeft erflater aan [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]), waarvan [naam gedaagde] en zijn echtgenote de vennoten zijn, een geldlening verstrekt. Op 4 mei 2010 heeft erflater ten gunste van de Regiobank een recht van hypotheek op zijn woning gevestigd wegens het ter leen ontvangen bedrag van € 239.000,-.
2.4.
Op de bankafschriften uit 2010 en 2013 van de betaalrekening bij de ING van erflater staan, voor zover relevant, de volgende af- en bijboekingen vermeld:
7 mei
(2010)
[naam erflater] . Schenking spoedbetaling [nummer]
OV
[bankrekeningnummer 1]
AF 120.000,00
1 jun
(2010)
[naam bedrijf] [postcode]
OV 727
[bankrekeningnummer 2]
AF 100.000,00
03-10-2013
[naam bedrijf]
Omschrijving: 3x mnd termijn (…)
Online
bankieren
+ 2.061,00
2.5.
Op de bankafschriften van de ABN AMRO uit 2010 van [naam gedaagde] en [naam bedrijf] staan, voor zover relevant, de volgende bijboekingen:
07-05
(2010)
GIRO [gironummer] [naam erflater]
Betreft: Spoedoverboeking
SCHENKING
120.000,00
01-06
(2010)
GIRO [gironummer] [naam erflater] EN [naam 1]
[adres]
BETALINGSKENM.
[naam bedrijf] LENING
100.000,00
2.6.
Op enig moment in 2018 is [naam gedaagde] erflater gaan helpen met zijn financiën. Daarvoor hielp [naam 2] erflater daarbij. Toen erflater eind 2018 in een verzorgingshuis ging wonen, heeft de zoon van [naam gedaagde] desgevraagd geregeld dat met de bankrekening van erflater kon worden geïnternetbankierd.
2.7.
Bij beschikking van 22 januari 2019 van de kantonrechter van deze rechtbank is [naam gedaagde] benoemd tot bewindvoerder over de goederen van erflater.
2.8.
In februari 2020 is de woning van erflater in eigendom overgedragen aan derden. Ten laste van de verkoopprijs van € 480.000,- zijn onder meer de hypothecaire geldlening ten behoeve van de Regiobank van € 239.580,58 en het bedrag van € 680,- ten behoeve van de koper i.v.m. uitstel overdracht gebracht.
2.9.
Na het overlijden van erflater hebben partijen de nalatenschap zuiver aanvaard en heeft [naam gedaagde] zijn benoeming tot executeur aanvaard.
2.10.
[eiseressen] hebben in maart 2021 conservatoir derdenbeslag doen leggen op de woning en bankrekeningen van [naam gedaagde].
2.11.
De zoon van [naam gedaagde] heeft in augustus 2021 verklaard dat hij gelden aan de bankrekening van erflater heeft onttrokken en dat hij documenten, zoals bankafschriften en belastingaanslagen van erflater heeft vervalst.

3..Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseressen] vorderen, samengevat, na wijziging van hun eis:
I. voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] zijn aandeel in de vordering van de nalatenschap op hem voor het bedrag van € 139.000,- inclusief de daarover verschuldigde rente heeft verbeurd aan [eiseressen], alsmede om [naam gedaagde] te veroordelen tot voldoening aan [eiseressen] van het bedrag van € 139.000,- inclusief de daarover verschuldigde rente;
II. de verdeling van de nalatenschap van erflater vast te stellen, dan wel de wijze van verdeling daarvan te gelasten door:
  • alle bezittingen met uitzondering van het onder I genoemde (verbeurde) vorderingsrecht aan [naam gedaagde] toe te delen, onder de gehoudenheid de schulden te voldoen, zulks onder vergoeding van € 103.266,34 (te vermeerderen met de rente vanaf 1 december 2021) aan [eiseressen];
  • en voor zover het onder I. genoemde (gedeeltelijke) vorderingsrecht niet is verbeurd aan [eiseressen], dit vorderingsrecht eveneens toe te delen aan [naam gedaagde], zulks onder vergoeding van € 73.437,11 (te vermeerderen met rente vanaf 1 december 2021) aan [eiseressen];
III. indien en voor zover de vorderingsrechten op [naam gedaagde] niet aan hemzelf worden toebedeeld:
  • [naam gedaagde], kort gezegd, te veroordelen tot het doen van rekening en verantwoording over het door hem gevoerde beheer over de nalatenschap van erflater en [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van de bedragen die hij niet kan verantwoorden aan de nalatenschap dan wel door die vordering toe te delen aan [naam gedaagde] onder vergoeding van een nader door de rechtbank vast te stellen bedrag aan [eiseressen];
  • [eiseressen] te machtigen om, kort gezegd, bij derden inzage en/of afschrift te vragen van de bescheiden omtrent het vermogen van erflater over de periode
1 januari 2010 tot en met heden;
IV. met veroordeling van [naam gedaagde] in de daadwerkelijke kosten, althans de proceskosten van deze procedure, de beslagkosten en nakosten daarover begrepen.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[naam eiser] vordert de beslagen op te heffen op straffe van een dwangsom ten laste van [verweersters] van € 250,- per dag.
3.5.
[verweersters] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Aan de orde is de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Hieronder wordt eerst ingegaan op de stellingen van partijen over de omvang van de nalatenschap per de niet in geschil zijnde peildatum (25 juni 2020), waarbij de vordering ex artikel 3:194 lid 2 BW (de vordering I) wordt betrokken. Vervolgens wordt ingegaan op de stellingen van partijen over de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater (de vordering II), waarbij de voorwaardelijk ingestelde vordering tot het doen van rekening en verantwoording (de vordering III) wordt betrokken.
De omvang van de nalatenschap
4.2.
Volgens partijen dan wel één van hen bestaat de nalatenschap van erflater op de genoemde peildatum uit de volgende bestanddelen:
Goederen:
a. a) de banksaldi;
b) de vordering op [naam gedaagde], althans zijn zoon, ter zake onterechte onttrekkingen;
c) de vordering op [naam gedaagde] ter zake een geldlening met rente;
d) de vordering op [naam gedaagde] ter zake Humanitas;
e) de vordering op [naam gedaagde] ter zake de boete vanwege de uitgestelde levering;
Schulden:
f) de schuld aan CAK;
g) de legaten.
( a)
de banksaldi, (f) de schuld aan CAK en (g) de legaten
4.3.
Niet in geschil is dat per de peildatum tot de nalatenschap behoren: (a) banksaldi van € 61.234,69, (f) de schuld aan CAK van € 5.768,50 en (g) de schulden ter zake legaten van € 25.000,-, zodat de rechtbank hiervan uitgaat.
(b) de onterechte onttrekkingen
4.4.
Tussen partijen staat vast dat er door [naam gedaagde], althans door zijn zoon, onterechte onttrekkingen zijn gedaan aan de bankrekening van erflater en dat ter zake daarvan tot de nalatenschap een vordering op [naam gedaagde] althans op zijn zoon behoort. Deze onttrekkingen bestaan enerzijds uit door [naam gedaagde] niet te verantwoorden (pin)transacties van de bankrekening van erflater aan zichzelf of aan zijn VOF en anderzijds uit de onrechtmatige onttrekkingen aan de bankrekening van erflater door de zoon van [naam gedaagde]. [eiseressen] stellen de omvang van de vordering op € 152.612,36
(€ 4.087,- + € 148.525,36) en [naam gedaagde] komt uit op € 149.007,26 (€ 530,90 +
€ 148.476,36).
4.5.
De rechtbank constateert dat partijen voor wat betreft de onrechtmatige onttrekkingen aan de bankrekening van erflater op nagenoeg hetzelfde bedrag uitkomen. Gelet op dit minimale verschil gaat de rechtbank in redelijkheid uit van een vordering per peildatum van € 148.500,-.
4.6.
Onder verwijzing naar hun productie 35 stellen [eiseressen] de niet door [naam gedaagde] verantwoorde (pin)transacties op € 4.087,-. De rechtbank is met [naam gedaagde] van oordeel dat hij niet gehouden is tot het afleggen van rekening en verantwoording over de vóór 22 januari 2019, zijnde de ingangsdatum van het bewind, verrichte (pin)- transacties en mitsdien evenmin tot het vergoeden aan de nalatenschap van die onttrekkingen van onweersproken € 2.781,56. Behoudens bijzondere omstandigheden, die niet zijn gesteld of gebleken, wordt er immers vanuit gegaan dat erflater toen nog zelf over zijn bankrekening heeft beschikt. Verder stelt [naam gedaagde] dat het bedrag van € 700,- ziet op ten behoeve van erflater afgedragen leefgeld en daartegen is niets op onderbouwde wijze aangevoerd, zodat ten aanzien daarvan geen sprake is van een onterechte onttrekking. Erflater erkent het bedrag van € 530,90 (€ 94,08+ € 231,38+€ 205,44) aan de nalatenschap verschuldigd te zijn en laat het restantbedrag van € 74,54 onbesproken. Gelet hierop wordt het bedrag van € 605,44 aan niet door [naam gedaagde] verantwoorde (pin)transacties in aanmerking genomen.
4.7.
Concluderend behoort per de peildatum tot de nalatenschap van erflater een vordering op [naam gedaagde], althans op zijn zoon van € 149.105,44 (€ 148.500,- +
€ 605,44) ter zake onterechte onttrekkingen aan de bankrekening van erflater.
(c)De lening aan [naam bedrijf] van [naam gedaagde] met rente
4.8.
Niet in geschil is dat erflater in 2010 een geldlening heeft verstrekt aan [naam bedrijf] en dat niet op die geldlening is afgelost, zodat de vordering ter zake die geldlening tot de nalatenschap van erflater behoort. [naam gedaagde] erkent dat de hoofdsom van deze lening bij de afwikkeling van de nalatenschap moet worden betrokken. Gelet hierop laat de rechtbank de stellingen over en weer over de uitleg van artikel E lid 1 van het testament van erflater (zie 2.2.) onbesproken.
4.9.
Partijen twisten over de hoofdsom van die geldlening. [eiseressen] stellen dat het gaat om een geldlening van in hoofdsom € 239.000,-. [naam gedaagde] betwist dat [naam bedrijf] meer dan € 100.000,- van erflater heeft geleend.
4.10.
[eiseressen] wijzen op het testament van erflater waarin staat dat de hypothecaire geldlening ten behoeve van [naam gedaagde] is afgesloten (zie 2.2.), op de omvang van die hypothecaire geldlening van € 239.000,- (zie 2.3.) en op de verklaring van [naam 2] (hun productie 13). Verder wijzen zij op de aangiftes Inkomstenbelasting van erflater over de jaren 2015 t/m 2020 (producties
28 t/m 33 van [naam gedaagde]) waar bij box 3 vermeld staat:
‘Uitgeleend geld (vorderingen)
€ 239.000’en op de rentebetaling door [naam bedrijf] op 3 oktober 2013 van drie termijnen
(zie 2.4.) die exact correspondeert met de rente over een geldlening van € 239.000,-.
[eiseressen] betwisten de rechtsgeldigheid van de door [naam gedaagde] in het geding gebrachte geldleningsovereenkomst en bankafschriften.
4.11.
[naam gedaagde] wijst op de schriftelijke geldleningsovereenkomst met erflater waarop het bedrag van € 100.000,- vermeld staat, op de e-mail van DRV van 28 april 2010 en op de bankafschriften van zowel de geldgever als de geldnemers. [naam gedaagde] voert aan dat [naam bedrijf] in 2010 om geld verlegen zat, waarop erflater hem het bedrag van
€ 120.000,- schonk en [naam bedrijf] het bedrag van € 100.000,- leende. [naam gedaagde] verwijst naar de af- en bijboekingen op de bankafschriften van erflater (producties 3 en 7), [naam bedrijf] en zichzelf (productie 34), die deze bedragen vermelden.
4.12.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten op [eiseressen] de stelplicht en bewijslast van hun stelling dat erflater in 2010 het bedrag van € 239.000,- aan [naam bedrijf] heeft geleend. Uitgaande van de rechtsgeldigheid van de geldleningsovereenkomst en de bankafschriften heeft [naam gedaagde] het door [eiseressen] gestelde, voldoende gemotiveerd betwist. De schriftelijke geldleningsovereenkomst vermeldt als hoofdsom
€ 100.000,- en datzelfde bedrag volgt uit zowel het bankafschrift van erflater als betaler als dat van [naam bedrijf] als ontvanger. De enkele constatering van [eiseressen] dat de omschrijving op het bankafschrift van erflater niet identiek is aan die op het bankafschrift van [naam bedrijf] onderbouwt de gestelde vervalsing van die bankafschriften niet. De in depot gegeven bankafschriften van erflater lijken op voorhand origineel, terwijl het verschil in handtekening van erflater op de beschikbare exemplaren van de geldleningsovereenkomst zijn oorzaak kan vinden, zoals [naam gedaagde] stelt, in de leeftijd van erflater. Dat bij [eiseressen] argwaan is ontstaan, nadat de zoon van [naam gedaagde] erkende dat hij bankafschriften en andere documenten van erflater heeft vervalst, is begrijpelijk maar maakt het vorenstaande niet anders. Voor zover [eiseressen] zich op het standpunt blijven stellen dat de geldleningsovereenkomst en/of de bankafschriften vervalst en dus niet rechtsgeldig zijn, rust op hen de bewijslast van die stelling.
Dat de erflater zelf een (hypothecaire) geldlening heeft moeten aangaan bij de Regiobank om aan [naam bedrijf] een lening te kunnen verstrekken, vindt steun in de door [eiseressen] aangedragen feiten en omstandigheden en wordt door [naam gedaagde] ook niet betwist. Dat verband tussen de beide leningen in samenhang met hetgeen [eiseressen] overigens aandragen is, in het licht van de gemotiveerde betwisting, evenwel onvoldoende om aan te nemen dat het bij beide leningen om het bedrag van € 239.000,- ging. Aan die ene rentebetaling in 2013 kan ook hele andere afspraak met erflater ten grondslag hebben gelegen. Verder vermelden de aangiftes Inkomstenbelasting van erflater weliswaar het bedrag van € 239.000,- aan uitgeleend geld, maar niet uitgesloten is dat die opgave vanwege het verband tussen de door erflater aangegane en de door hem verstrekte lening, berust op een vergissing. Dit betekent dat de juistheid van de stelling van [eiseressen] nog niet is komen vast te staan.
4.13.
De rechtbank stelt [eiseressen] in de gelegenheid om conform hun bewijsaanbod te bewijzen dat erflater in 2010 aan [naam bedrijf] het bedrag van € 239.000,- als geldlening heeft verstrekt.
4.14.
Als de zussen niet in hen opgedragen bewijs slagen, wordt de vordering op [naam gedaagde] ter zake de door erflater verstrekte lening in hoofdsom voor het bedrag van
€ 100.000,- in de verdeling betrokken.
4.15.
Als de zussen wel in het hen opgedragen bewijs slagen, wordt de vordering op [naam gedaagde] ter zake de door erflater verstrekte lening in hoofdsom voor het bedrag van
€ 239.000,- in de verdeling betrokken.
Het beroep van [eiseressen] op artikel 3:194 lid 2 BW wordt verworpen. Ingevolge dat artikel verbeurt de deelgenoot die opzettelijk de tot de gemeenschap van een nalatenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten. Gelet op de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden die worden aangevoerd ter toelichting van een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW op degene die zich op deze bepaling beroept. De aard van de bepaling brengt mee dat aan het bewijs van het in dat artikel bedoelde opzet hoge eisen worden gesteld (Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p1307).
Hetgeen [eiseressen] aandragen, onderbouwt de opzet niet. Dat in de eerste versie van de rekening en verantwoording geen opgave is gedaan van de geldlening en dat [naam gedaagde] niet uit zichzelf melding heeft gemaakt van de rentebetaling in 2013 is daarvoor, mede gezien de hoge eisen die aan de opzet worden gesteld, onvoldoende. Omdat [eiseressen] niet aan hun stelplicht voldoen, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat tot de nalatenschap behoort de vordering ter zake de over de geldlening verschuldigde en nog niet betaalde rente. Beide partijen gaan uit van een rente van 3,35% per jaar en niet in geschil is dat het bedrag van € 13.756,- aan rente is voldaan. [eiseressen] berekenen de nog verschuldigde rente vanaf 27 mei 2010 tot en met 1 december 2021 op € 78.461,33 (€ 92.217,33 minus € 13.756,-).
[naam gedaagde] beroept zich op verjaring ex artikel 3:307 lid 1 BW van de gevorderde termijnen van meer dan vijf jaar geleden. Omdat [eiseressen] nog niet in de gelegenheid zijn gesteld hierop te reageren, zullen zij daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld.
(d)De vordering op [naam gedaagde] ter zake Humanitas
4.17.
[eiseressen] stellen dat uit het schrijven van Humanitas van 20 februari 2019 (hun productie 42) volgt dat [naam gedaagde] het bedrag van € 201,80 op zijn bankrekening heeft ontvangen, terwijl dit bedrag aan erflater toekwam. [naam gedaagde] voert niets aan tegen deze door de zussen onderbouwde stelling, zodat in rechte vaststaat dat tot de nalatenschap van erflater een vordering op [naam gedaagde] ter zake Humanitas van
€ 201,80 behoort.
(e)De vordering op [naam gedaagde] ter zake de boete voor te late levering
4.18.
De zussen stellen dat tot de nalatenschap van erflater een vordering op [naam gedaagde] ter zake het bij erflater in rekening gebrachte bedrag van € 690,- vanwege de te late levering van zijn woning. [naam gedaagde] voert verweer.
4.19.
Vast staat dat van de verkoopprijs van de woning van erflater het bedrag van
€ 690,- in mindering is gebracht vanwege de te late levering (zie 2.7.). Verder staat vast dat [naam gedaagde] op dat moment de bewindvoerder was over het vermogen van erflater. Voor zover [eiseressen] zich beroepen op artikel 1:444 BW geldt dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. [eiseressen] stellen geen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [naam gedaagde] vanwege de te late levering van de woning van erflater in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten. De door [eiseressen] gestelde vordering staat in rechte dus niet vast en behoort dus niet tot de nalatenschap.
De wijze van verdeling van de nalatenschap
4.20.
Wat betreft de wijze van verdeling stellen [eiseressen] voor om alle goederen aan [naam gedaagde] toe te delen onder de verplichting om alle schulden voor zijn rekening te nemen, tegen vergoeding van een/derde van dat saldo aan elk van [eiseressen].
[naam gedaagde] verweert zich. Hij stelt dat zodra de omvang van de nalatenschap is vastgesteld partijen zich alsnog mogen uitlaten over de gewenste wijze van verdeling.
De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen alsnog in de gelegenheid te stellen zich over de wijze van verdeling uit te laten. Hiertoe hebben partijen voldoende gelegenheid gehad.
4.21.
Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling van de nalatenschap.
De rechtbank zal de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan wat partijen over en weer hebben gevorderd en behoeft niet expliciet in te gaan op wat partijen aanvoeren (Hoge Raad 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
4.21.1.
In de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om de nalatenschap te verdelen op de door [eiseressen] voorgestelde wijze. In het midden kan blijven of de onttrekkingen aan de bankrekening van erflater door zijn zoon zijn verricht, zoals [naam gedaagde] stelt, of door [naam gedaagde] zelf, zoals [eiseressen] stellen. Vast staat immers dat [naam gedaagde] in ieder geval vanaf begin 2019 het beheer over het vermogen van erflater (eerst als bewindvoerder en later als executeur) had, dat hij zijn zoon de toegang tot de bankrekening van erflater heeft gegeven en dat er onder zijn verantwoordelijkheid een aanzienlijk bedrag aan de bankrekening van erflater is onttrokken en dat daartoe financiële stukken zijn vervalst. Dit alles lag in de invloedsfeer van [naam gedaagde] en geheel buiten de invloedsfeer van [eiseressen]. Rekening houdend met de belangen van partijen acht de rechtbank het redelijk dat [naam gedaagde] alle goederen (zijnde de hiervoor beschreven goederen a t/m d) toegedeeld krijgt en alle schulden (zijnde de hiervoor beschreven schulden f en g) dient te voldoen, waarna [eiseressen] ter zake overbedeling een vordering op [naam gedaagde] krijgen. Het vaststellen van de omvang van deze vordering wordt aangehouden in afwachting van de hiervoor in 4.13. bedoelde bewijsopdracht en van de reactie van [eiseressen] op het beroep op verjaring van de rentevordering, zoals hiervoor in 4.16. overwogen.
4.22.
Gelet op het vorenstaande wordt aan de bespreking van de voorwaardelijk ingestelde vordering tot het doen afleggen van rekening en verantwoording niet toegekomen.
4.23.
In afwachting van het opgedragen bewijs (zie 4.13.) en de gelegenheid tot reactie op het beroep op verjaring (zie 4.16.) wordt de zaak aangehouden. De rechtbank wil tot slot opmerken dat een erfrechtelijk geschil per definitie een pijnlijk geschil is. Het geschil tussen [eiseressen] en [naam gedaagde] is geen uitzondering op die regel. Daarom kan de rechtbank zich voorstellen dat partijen alsnog in onderling overleg in staat zijn om ‘een klap’ te geven op de verdeling van de nalatenschap van erflater en is bereid, indien gewenst, partijen daarbij van dienst te zijn. Het is uiteraard aan partijen zelf om te bepalen of zij dit ook zo zien.
in reconventie
4.24.
Gezien hetgeen in conventie is overwogen, verkrijgen [verweersters] ter zake de verdeling van de nalatenschap van erflater een vordering op [naam eiser]. In ieder geval zolang de omvang van de vordering op [naam eiser] nog niet vast staat, maken [verweersters] geen misbruik door handhaving van het beslag en blijkt evenmin dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
4.25.
In afwachting van de eindbeslissing in conventie wordt de beslissing in reconventie aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt [eiseressen] op te bewijzen dat erflater in 2010 aan [naam bedrijf] een geldlening ten bedrage van € 239.000,- heeft verstrekt,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 april 2022voor uitlating door [eiseressen]
op het beroep van [naam gedaagde] op verjaring van de rentevordering (zie 4.16.);
of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiseressen], indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren, maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiseressen], indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2022 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van
mr. C. Steenderen-van Koornneef, in het gerechtsgebouw te Dordrecht aan de Steegoversloot 36,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
in conventie en in reconventie
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door C. Steenderen-van Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: